Grondslagen en problemen der nieuwe kultuur in Sowjet-Rusland
(1932)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 146]
| |
VI. De Nieuwe Mensch en de kultuur.Alle berichtgevers zijn het er over eens, dat het nu in Rusland in bijzonder hooge mate op den mensch aankomt. Zonder nieuwe menschen, ‘produktieve menschen’ in de terminologie van Künkel, die in staat zijn, de tallooze moeilijke nieuwe opgaven langs nieuwe wegen op te lossen, komt er van de nieuwe vormgeving des levens niets terecht. Anders gezegd, ondanks de nieuwe vormen valt alles licht terug in den ouden sleurgang. Enkel in zooverre nieuwe menschen de nieuwe inrichtingen, welke dan ook: fabrieken, kolchozen, tehuizen voor verwaarloosde kinderen, en vele, vele anderen, met hun geest doordringen, wordt daarin een stukje socialisme verwerkelijkt. Een stukje echt socialisme, dat is een stukje moed, goedheid, en innerlijke vrijheidGa naar voetnoot1). Het is een zeer verheugende getuigenis, dat nu in Rusland zooveel - eigenlijk alles - afhangt van de vraag, of de ‘nieuwe menschen’ er sterk genoeg zijn en talrijk genoeg worden. Immers het is een bewijs, dat de mechanisatie van het leven in den grond nog zeer weinig gevorderd is. Wat ook niet verwonderlijk is wanneer men bedenkt, hoe ontzaggelijk groot de massa levenselementen is, die omgewenteld moet worden. Ware de mechanisatie reeds vèrgevorderd, dan zouden de menschelijke bemoeiing en de menschelijke geest van veel geringere beteekenis zijn. Daar, waar de mechanisatie alle domeinen des levens heeft aangetast en in allen ver is gevorderd, zooals in Amerika, wordt de menschelijke geest voor een groot deel uitgeschakeld. Toch zijn de kiemen der mechanisatie in Rusland gevaar- | |
[pagina 147]
| |
lijk-sterk. Zij zijn heusch niet pas opgekomen door en met de industrialisatie. In het oude bureaukratisme hebben zij zich vermenigvuldigd en zijn vandaar uit in het nieuwe overgegaan. Vele nieuwe menschen zijn noodig om te verhinderen dat de nieuwe zakken automatisch vol loopen met den ouden, verschraalden, muffen levensdrank. De nieuwe mensch in Rusland - hoe ontstaat hij? Wat wil hij? Hoe ziet hij er uit? Laat ons allereerst dit vaststellen: de wording van den nieuwen mensch voltrekt zich op een groot aantal plans. Men vindt hem volstrekt niet enkel op de toppen-deslevens, op verantwoordelijke posten en in hooge betrekkingen; men vindt hem overal, waar een gemeenschap gevormd wordt, tot in het kleinste dorp. De ‘nieuwe menschen’ vormen de kern der Sowjetsamenleving, die tot taak hebben, de massa tot zich omhoog te trekken. Die taak is in Rusland oneindig, zooals zij dat trouwens overal is. Het probleem kern en massa bestaat in alle landen. Maar in de Sowjet-Unie neemt het bijzondere vormen aan, doordat men te maken heeft met massa's, die niet door de school - al was het een zeer slechte - van het kapitalisme en de burgerlijke kultuur zijn gegaan. Tot aan de revolutie leefden de massa's in voor-burgerlijke feodale verhoudingen en midden-eeuwsche toestanden, niet even primitief natuurlijk voor alle volken en rassen van het groote rijk, maar toch in 't algemeen: vóór-kapitalistisch. Sommige vraagstukken van het nieuwe leven worden daardoor veel gekompliceerder, andere veel eenvoudiger. Men werkt, psychologisch gesproken, op half-maagdelijken grond. Het bewuste individualisme en egocentrisme, dat heden in West-Europa de karakterhouding van een groot deel der bevolking beheerscht, bestond enkel ander de kleine groep burgerlijke intellektueelen. De russische massa's zijn in hooge mate plastisch. Ook | |
[pagina 148]
| |
leeft in hen nog iets voort van de oorspronkelijke broederlijke gezindheid der oude tijden, al draagt hun gemeenschapsgevoel geen aktief karakter. Een en ander komt aan de innerlijke socialisatie ten goede. Belemmerd wordt deze, ten eerste door het ontzettend lage kultuurpeil der boerenmassa's. Deze leefden tot in den laatsten tijd als halve barbaren. Zij waren vadsig en vuil, van een afstootende, dierlijke ruwheid, en een verregaande onwetendheid, daarbij listig als wilden; machteloos, de verleidingen van drank en zwerven te weerstaan. De kerk had hun niet geleerd hun driften te heheerschen. Zelftucht kenden zij niet. Het bolschewisme heeft hen hardhandig aangepakt. Maar had het, door overreding en voorbeeld alléén, onder deze massa's de fundamenten kunnen leggen eener nieuwe beschaving? Dat er met alle kracht aan die fundamenten wordt gewerkt, is onloochenbaar. Opvoeding door de school, de propaganda, de film, de pers, de radio, het tooneel, en, voor wat de ouderen betreft, ook indirekte opvoeding door middel der kinderen, gaan samen met opvoeding door de wet, de verordening, de politiemaatregelen die vuilheid, wanordelijkheid, liederlijkheid streng bestraffen. Een groote opvoedende kracht is ook het voorbeeld. De kommunisten moeten de dragers zijn van een hooger beginsel: alles voor de gemeenschap, en van een hoogere beschaving, die ook uiterlijk blijkt. Heel hun verschijning moet de positieve zelf-waardeering uitdrukken, die hen vervult. Zooals zij arm moeten zijn, los van de begeerte naar geld en goed, zoo moeten zij ook lagere genietingen als drinken, dansen, dobbelen, versmaden. De komsomolzen behooren het voorbeeld te geven van een behoorlijken levenswandel. En zij moeten voorgaan in den strijd tegen de slaafsche zeden, als gemeene taal, vieze gewoonten, verslaafdheid aan wodka en tabak. Die lessen in wellevendheid worden overal gegeven. De dorps- | |
[pagina 149]
| |
sowjet, waar Maurice Hindus vaak kwam, deed hem, schrijft hij, aan een fröbelschool denken, waar aan de boerenbevolking de eerste beginselen van beschaafde manieren werden ingeprent, méér dan aan het orgaan eener revolutionaire regeering. De bolschewistische revolutie, weet Ella Maillart ons te vertellen, heet in den volksmond ‘de revolutie van de zeep’. In zijn reisbrieven laat Matthijsen zich kleineerend uit over de ‘onoogelijke russische zeep’; deze typische vertegenwoordiger van kleinburgerlijke West-Europeesche zelfgenoegzaamheid realiseert niet, welk een kultuurtaak het is, om bij de russische massa's het gebruik van zeep, en bij de kinderen dat van kam en tandenborstel in te voeren. Wanneer in ‘Nieuwe Aarde’ de gemeenschappelijke eetzaal in het Kommune-huis feestelijk wordt ingewijd, dan legt de leidster er in haar feestrede nadruk op, dat men van nu af aan vóór de maaltijden geregeld zijn handen moet wasschen en zijn pet in de gang aan een spijker hangen.‘'t Mankeert er maar aan, dat wij servetten moeten gehruiken’, mompelt een van de oude boeren gemelijk. De reaktie op het dorp is ook de partij van de ongewasschenen, het kommunisme vertegenwoordigt de beschaving. De nieuwe mensch zal een wellevend mensch zijn, met beschaafde manieren en die zijn uiterlijk verzorgt. Natunrlijk zal hij ook een ontwikkeld mensch zijn. De erfenis der eeuwenoude onwetendheid drukt zwaar op de schouders van het russische volk. De taak valt niet mee, om het analfabetisme te ‘likwideeren’; men zal er niet mee klaar komen, zooals men gehoopt had, tegelijk met het eerste vijfjaarsplan. Het zal niet lukken om, zooals men nu in een pakkende leus de massa's inhamert, ‘in tien jaar van iederen arbeider een technikus, van iederen technikus een geleerde te maken.’ En de tijd lijkt nog ver weg, dat in werkelijkheid ‘ieder keukenmeisje zal deelnemen aan het beheer van den staat’, zooals Lenin | |
[pagina 150]
| |
wilde. Maar het is altijd goed, zich hooge doeleinden te stellen. En al gaat het niet zoo vlug als men gehoopt had. zoo vordert men toch ieder jaar meer. Niemand kan meer zeggen dat de Russen slechts in de toekomende wijs vervoegen. De invoering van den vierjarigen leerplicht was een groote stap vooruit, die van den zevenjarige zal, wanneer zij algemeen wordt (in eenige groote steden bestaat zij al) de russische jeugd in staat stellen, het kultuurpeil der massa's in West-Europa, wat schoolkennis betreft, in één geslacht in te halen. En hoezeer is die jeugd bij de West-Europeesche in het voordeel, niet slechts door de kultureele mogelijkheden, die op elk levensgebied voor haar opengaan, maar vooral door den zooveel beteren en rijkeren grondslag die de verbinding van ‘leeren’ en ‘werken’, van kennis-opnemen en zelfdoen, zelfbeproeven, schept. Vooral nu alle zelfbeproeven en zelfdoen bezield wordt door de gemeenschaps-idee. Een haast onbegrensd-wijde sfeer van kultuurleven en kul-tuurmogelijkheden gaat, al ligt het zwaartepunt o.i. tezeer op de techniek, al is de geest te utilitarisch, heden voor de russische massa's open. Men moet die sfeer niet met de West-Europeesche vergelijken. Het kultureele streven is in Rusland oneindig naïver, in zeker opzicht nog kinderlijk. Maar ook is het minder vlak, bewogener en kleuriger dan het streven dat in het Westen naar gepopulariseerde burgerlijke kultuur uitgaat. In de russische massa's leven nog elementen voort der aloude volkskultuur met haar muziek, haar lyriek en balladen, haar dansen en houtsnijkunst. Door dit alles kon, onmiddellijk na de revolutie, het volkstooneel tot bloei komen, niet als kunst, maar als dramatiseering van het zelf doorleefde, ook met den humor en de satire die als een veiligheidsklep werkten voor veel ontevredenheid en van veel wrok verlosten. Iets van het oude kollektieve leven gaat zoo in het nieuwe over. Politieke gebeurtenissen worden in dramatischen | |
[pagina 151]
| |
vorm gegoten, groote revolutionaire leiders nemen in populaire refreinen de plaats in der oude half mythische helden, zooals hun foto's de ikonen vervangen in den hoek van het vertrek, waar men vroeger zijn gebed deed, en nu opziet tot de beeltenissen van Lenin en Stalin. Het leven moge, in zijn onsamenhangendheid en verbrokkeldheid, vaak zwaar te dragen zijn, het moge voor de massa's nog beheerscht worden door materieele moeilijkheden, het heeft behalve de vaart, die de industrialisatie er in bracht, ook een warmte, een bewogenheid en een natuurlijkheid, die verblijdt en meesleept, mits men vatbaar is ze te voelen. De atmosfeer is vol kiemen van wordend leven: dat leven is nu vruchtbaar als de schoot der russische vrouwen. Een groote omwenteling, die den socialen bodem òmwoelt tot in zijn diepste lagen, bevrucht een volk voor vele tientallen jaren. De bevruchtende kracht der revolutie komt nu op het dorp, onder de vele millioenen boeren pas langzamerhand tot openbaringGa naar voetnoot1). Hun massa's ontwaken tot politiek en kultureel zelfbewustzijn. De vormen, waarin dit ontwaken plaats vindt, worden wel is waar van boven-af vastgesteld, maar toch ook medebepaald door de heneden opborrelende krachten. Dit is het ééne nieuwe feit, dat op de russische kultuur inwerkt. Het andere is, dat dat ontwaken plaats vindt in kollektieve vormen. Sedert de Renaissance kwam dit in ons werelddeel niet meer voor. ‘Bewust worden’ - Klaus Mehnert weet ons te vertellen, dat het woord nu een groote rol speelt in Rusland, -beteekent daarginds, ontwaken tot het besef, deel uit te maken van een gemeenschap en alzijdig met haar verbonden te zijn. Het heteekent, het welzijn van die gemeenschap ter harte nemen als zijn eigen welzijn. De mensch, die in Rusland ‘bewust wordt’, is de mensch, die zijn | |
[pagina 152]
| |
sociale aard en plichten en roeping gaat beseffen. De ‘nieuwe’ mensch, de ‘bewust-levende’ mensch, de kollektieve mensch, - drie uitdrukkingen die in den grond der zaak hetzelfde bedoelen. En wanneer de ‘nieuwe’ mensch de eierschalen zijner wording afgestroopt zal hebben, zal hij, reeds als kind, sociaal reageeren nog eer zijn zelfbewustzijn is ontwaakt. Tot sociale wezentjes voedt men de kinderen op, nog eer zij kunnen loopen en praten. Van het oogenblik af, dat zij een knoop kunnen vasthouden, een bandje strikken, moeten zij elkaar helpen bij het aankleeden: zoo prent men hun hun wederzijdsche afhankelijkheid in. Op school wordt niet de eenling, maar de groep berispt of geprezen. Zoo bereidt men de kinderen voor, om goed te ‘funktioneeren’ in een samenleving, waarin niet het individu en niet het gezin, maar de groep van hen, die op een of andere wijze samenwerken, samenstreven, (natuurlijk maakt ieder kind deel uit van talrijke dergelijke groepen) de eenheid vormt. Kinderen en menschen wordt op duizend manieren ingeprent, zich onderdeel te voelen eener gezamenlijkheid, dàt alleen. Hun leven speelt zich af als onderdeel van talrijke gezamenlijkheden, niet zoo heel anders dan in de midden-eeuwen. Maar heel anders dan in de midden-eeuwen heeft dit leven zijn centrum in zichzelf, is het op zichzelf gekoncentreerd. Het kent geen andere waarden dan zijn eigen waarden, die van de vitale sfeer. Daarom is nu het fabriekskomplex het centrum der nieuw-gebouwde of ontworpen steden. De arbeid beheerscht de gemeenschap, de arbeid is haar God. En anders dan in de midden-eeuwen ondergaan in dit leven de individuën den invloed eener, zij het ook nog rauwe en naïeve machinekultuur, staan zij in een milieu, dat allengs gemechaniseerd wordt. Aanvankelijk moge dit proces langzaam verloopen, op den duur zal zijn maatgang al meer versnellen, tenzij het door een nieuw ontwaken wordt doorkruist. | |
[pagina 153]
| |
De russische mensch voelt zich heden door de2 mechanische kultuur nog in het minst niet bedrukt. Integendeel: hij idealiseert haar. En wanneer hij dat verlangt, kan hij haar ontvluchten, niet slechts op de breede stroomen, in de dichte wouden en de onafzienbare steppen, maar in elk russisch dorp dat een paar dozijn kilometers van den spoorweg af ligt. Maar deze mogelijkheden verminderen, zooals overal, met de toenemende bevolking en den triomftocht der industrie. De traktor onderwerpt zich de steppe. De wouden worden gekapt voor den houtuitvoer en de behoeften der mijnen en groote bedrijven. Rusland is onmetelijk groot, maar het tempo der industrialisatie kent geen grenzen en het socialistisch utilitarisme is in zijn absoluutheid even onbarmhartig als het kapitalistische. De nieuwe wegen zullen met passer en liniaal worden aangelegd. Te Rostow-aan-den-Don worden de mooie lanen van het stadspark bezoomd door tal van borden met statistische gegevens, opdat de talrijke bezoekers tevens nuttige kennis kunnen opdoen. Men reist toch niet alleen voor zijn pleizier! Voor de mechano-kollektivistische kultuur is de eenzaamheid een vijandelijke macht, die bestreden moet worden. Het individueele zelfbewustzijn mag niet ontwaken, noch de ziel aan het woord komen. Men moet den mensch voor de verleidingen van eenzaamheid en stilte bewaren. Feiler wijst er op, hoe het opvoedingsstelsel erop is aangelegd, de kinderen nooit alleen te latenGa naar voetnoot1). Ella Maillart, hoe vol sympathie ook voor het streven der russische jeugd, vraagt zich af of zij het zou kunnen uithouden, voortdurend in gemeenschap te leven. De eenling moet leeren, zich het prettigst te voelen in de gezamenlijkheid, met haar alle vreugden en smarten te deelen, enkel kracht te | |
[pagina 154]
| |
zoeken bij haar. Hij moet de eenzaamheid niet kunnen dragen. In West-Europa en Amerika werd dit ideaal, behalve in enkele afgelegen streken, reeds bereikt. De Rus weet niet, welke vervlakking, welke vulgarisatie des gemoeds, er de gevolgen van zijn. Hij zal zeggen dat het 't kapitalisme is, dat door de heele wereld mensch en gemeenschap vulgariseert en mechaniseert, niet het kollektivisme. Dit is wáár. Maar wanneer nu het kollektivisme de vulgariseerende elementen van het kapitalisme overneemt? Opnieuw dringt de vraag zich op: Wat zal het winnen? Het socialistische element, het levend bewustzijn eener broederschap, die alle formaties des levens doortrekt, -of het mechanistische? Het eerste, het echte Wij-bewustzijn, wordt enkel verworven door innerlijken groei, door tallooze kleine overwinningen op de zelfzuchtige aandriften. Aan het tweede komt de sleurgeest tegemoet, de, den mensch ingeschapen, neiging tot het mechanisch laten afloopen van zijn levens-uurwerk. Men kan zich voorstellen, dat het leven zóó afloopen zou in de socialistische steden met hun gespecialiseerd bedrijf. Om van te gruwen is die voorstelling. De kern der bewusten, dat zijn zij, die worstelen om in zich zelven den ‘nieuwen mensch’ te versterken, de mensch die moedig, geduldig, volhardend, rustig, zakelijk, een goed kameraad moet zijn, ‘aan niemand met vaste banden vast’, zooals de groote dichter van het marxisme hem heeft verheerlijkt, enkel aan de gemeenschap, en elke neiging in zichzelf, anderen aan banden te leggen, onbarmhartig bestrijdend. In de literatuur der post-nep periode verschijnen zulke menschen steeds veelvuldiger. Zij zijn zich bewust, dat hun kracht niet hun eigen verdienste is: het nieuwe leven vormt ze en draagt ze. Sommigen van hen vinden vooral steun in de marxistische ideologie. ‘Misschien ben ik, voor wat mijn persoonlijke | |
[pagina 155]
| |
geestelijke kracht betreft, in het geheel niet sterk,’ bekent de hoofdpersoon van het ook in het Nederlandsch vertaalde ‘Dagboek van Kostja Rjabzew’ zichzelf. ‘Maar achter mij staat heel de kracht van het materialisme en kommunisme, en dat geeft mij steun.’ Anderen vinden dien steun voornamelijk in den kollektieven levensvorm: zij gaan geheel op in de menschen of kinderen met wie zij samen leven en die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Dit is bijvoorbeeld het geval met Galja in ‘Nieuwe Aarde’. Sinds zij met hart en ziel in de kolonie werkzaam is, denkt zij er niet meer over, of ze het wel goed doet, wel overeenkomstig de theorie. ‘Marxisme’, schrijft ze in haar dagboek, ‘dat ben ik, dat is mijn maatschappelijk zijn, en ik en alle menschen hier, groot en klein, wij zijn niet van elkaar te scheiden. Ik druk hun aller wezen uit en zij zijn mij. Hun fouten zijn mijn fouten, hun resultaten zijn de mijne, en hun emoties, hun zorgen en vreugden, gaan in mij over. Of dat overeenkomt met de ideologie, of wel in tegenspraak is met het marxisme, het valt mij niet, dat te vragen.’ In zulke menschen wordt het socialisme nu vleesch en bloed; uit hun gedrag spreekt de echte geest van Wijdienst, hun voorbeeld voedt anderen daartoe op. Zij zijn de hoop der wordende gemeenschap, het zout van het ‘rijpende Wij’. Overal, waar hun invloed zich doet gelden, groeien de socialistische kiemen harder dan de mechanistische. Natuurlijk echter zijn deze laatsten ook in hen zelf aanwezig. In sommigen, die zoo vol moed en toewijding begonnen, wordt het echte socialistische leven, het gevoel van alverbondenheid, de warmte der kameraadschap, door het werk waaraan zij zich met volle toewijding geven, verstikt. Dat is de nieuwe vorm, die het eeuwig tragische thema ‘de ondergang van den held’, nu voor vele ‘nieuwe menschen’ in Rusland aanneemt. Zij verstarren zonder het zelf te merken, in bureaukratisme; zij worden | |
[pagina 156]
| |
maniakken van de mechano-kollektivisatieGa naar voetnoot1) of slachtoffers van de verzamelwoedeGa naar voetnoot2). Langzaam sterft het leyen in hem af. Groot is ook de kracht, die de wordende nieuwe menschen putten uit hun gevoel van verantwoordelijkheid als dragers van een hooger kultuurbeginsel. Dat beginsel vraagt onder meer van den man: het afstand-doen van alle eigendomsrechten op de vrouw, ook in zijn gevoel. Dit kan soms bijna bovenmenschelijk zwaar zijn. Indrukwekkend is de episode in ‘Nieuwe Aarde’ waarin Gladkow de innerlijke worsteling van Goekjaka, den jonogen sekretaris der Kommune beschrijft. Een winter lang was hij in de stad, om verder opgeleid te worden. Hij en zijn vrouw hadden zes jaar lang in liefde saamgeleefd, maar er waren geen kinderen geboren: in Rusland een zeldzaamheid. Vooral de vrouw leed er onder, een ‘onvruchtbare bloesem’ te zijn. Toen Goeljaka vertrok, had hij tot Loescha gezegd: ‘weet goed, dat je heelemaal vrij bent.’ Zij nam haar vrijheid - maar was te zwak om hem dit te schrijven, zooals het moreele gevoel der moedige, eerlijke Galja verlangt. Wanneer Goeljaka terugkomt, verwacht zijn vrouw een kind. Hij heeft er niets van geweten, en hij heeft haar nog lief. Waarlijk, de zelfbeheersching van den jongen, hartstochtelijken man wordt op een zware proef gesteld. Maar hij beheerscht zich en begroet Loescha hartelijk. Aan den middagdisch zijn honderden oogen op hem gevestigd. ‘Hoe zal hij zich hou- | |
[pagina 157]
| |
den, die kommunard, die voor de vrijheid der vrouw en der liefde is. Zal het tot een uitbarsting komen?’ Maar neen: geen spier vertrekt van zijn gezicht. Later vindt Galja hem in de schuur, het gezicht stijf in het stroo gedrukt, zijn snikken verbijtend. Haar beroep op zijn mannelijkheid is te vergeefs. Maar niet dat op zijn verantwoordelijkheid als vaandeldrager van een nieuw zedelijk beginsel. Hij staat op en vermant zich. Galja poogt hem te doen begrijpen, dat Loescha niet uit zinnelijkheid hem ontrouw werd, maar gedreven door haar elementair verlangen naar het moederschap. Daarover zegt zij tot hem: ‘Ik bewonderde je heden; je gedroeg je zooals een nieuwen mensch waardig is, die tot ons behoort, een prachtigen mensch. Je optreden heeft een innerlijke revolutie in het bewustzijn der leden van de kommune teweeg gebracht, en nu ligt een zeer groote verantwoordelijkheid op je. Geen enkel valsch gebaar, geen verkeerde blik, geen verkeerde handeling, hoor je?.... Dan blijven zij nog een poosje samen, en als Loescha binnenkomt, om hem vergiffenis te vragen, liefkoost hij haar als een kind en vergeeft haar. Hij zal niet enkel de uitingen zijner jalousie bedwingen, maar die jalousie zelve uit zijn hart rukken. Zooals Goeljaka met zichzelf worstelde in de donkere schuur, zoo zijn er nu duizenden die worstelen, in de fabrieken en mijnen, in de nieuwe bedrijfskomplexen, in de sowchozen en de kolchozen, overal waar het nieuwe leven begint. Worstelen tegen de driften die in hen steigeren, of tegen het gevoel van moedeloosheid dat hen besluipt. Worstelen, om in zichzelf den nieuwen mensch tot doorbraak te brengen. En dóór zichzelf in anderen, in steeds meerderen, tot het gemeenschapsgevoel het sterkste gevoel zal zijn in de overgroote meerderheid der menschen. Of zij hierin zullen slagen? Of in Sowjet-Rusland een nieuwe hoogere menschelijke | |
[pagina 158]
| |
typus in wording is, die de vormer en drager zal zijn van een hoogere kultuur, dan eene der vroeger bestaande kultuurvormen? Of in de Wij's, de kleine gemeenschappen, die te samen de groote nationale gemeenschap vormen, en ook in haar zelve, reeds de eerste kiemen van die hoogere kultuur opkomen? Wanneer dit zou gebeuren, dan zou alles, wat nu in de russische maatschappij-vormen, aandoet als star, liefdeloos, onwezenlijk, door de overijlde haast waarmee het in elkaar werd getimmerd, - door de kracht dier innerlijklevende menschen allengs doorgloeid worden met innerlijk socialistisch vuur, dat is met den geest van vrijheid, broederlijkheid, en waarheid. Dan zouden die zich ongeloovige materialisten en atheïsten noemende menschen, de wegbereiders zijn tot het koninkrijk Gods. Dan zouden zij blijk geven, de boodschap van het Evangelie te hebben begrepen en het gebod van den Christus te willen vervullen. Wat komt het er op aan, hoe zij zich noemen? Wij weten immers, dat het voor Christus niet op woorden aankomt, maar op daden. Maar - wil dit werkelijkheid worden, dan zullen deze ‘nieuwe menschen’ zich toch zelf nog in verschillende opzichten moeten vernieuwen. Zij zijn nog lang niet nieuw genoeg, niet innerlijk-levend genoeg. Er is in hen nog te veel starheid, te veel geloof aan eens-en-voor-goed vaststaande doeleinden en aan veruiterlijkte middelen, aan de macht van de rede, het leven te doorzien, en van den wil, het in een bepaalde plooi te persen. Er is in hen nog te veel bijgeloof aan de beteekenis van uiterlijke machtsinstellingen voor het veranderen van den geest der menschelijke verhoudingen en het vernieuwen van den inhoud der kultuur. Er is in hen nog te weinig van de geestes- en gemoedsgesteldheid van het ‘niet zooals ik wil, maar zooals gij wilt’, te weinig zich open stellen, zoodat het gij binnen kan stroomen. Er is in hen nog te | |
[pagina 159]
| |
weinig bereidwilligheid, om alle, lagere en beperkte, menschelijke doeleinden in dienst te stellen, op ieder oogenblik, van de onbeperkte en oneindige doeleinden, die hoog boven mensch en menschheid uitgaan. Er is in hen te weinig schroom voor dat, wat het verstand te boven gaat, te weinig besef van het heilige en te weinig kontakt met het absolute. Is het geen hopelooze zaak voor den nieuwen mensch in Rusland, om dit alles terug te vinden? Zou hij daartoe geen eindeloos-langen weg-terug moeten afleggen, in omgekeerde richting, als hij dit pas geleden deed? Ik geloof niet, dat het hopeloos is. De russische mensch - en zeker niet de ‘nieuwe mensch’ in Rusland, is niet eenvoudig een weg gegaan, die hem verder en verder weg voerde van het socialisme, van de vrijheid, van het innerlijk leven, van de idee der broederlijkheid, van God. Wij moeten heel die vergelijking met ‘een weg’ laten varen: zij leidt op een dwaalspoor. Men kan geen twee wegen tegelijk begaan. Maar men kan een ontwikkeling doorloopen vol innerlijke tegenstrijdigheden. Dàt geschiedt nu in Rusland. Hoe het geschiedt, poogde dit geschrift in het licht te stellen. De ‘nieuwe mensch’ in Rusland is al op weg, zoo men om een deel van het verlorene terug te winnen. Ook voor hem geldt het woord van den dichter, dat wie in oprechtheid streeft, ondanks al zijn dwalen verlost kan worden. Wat heeft hij al veel geleerd in de laatste tien, twaalf jaren, deze ‘nieuwe mensch’. Niet alleen bijkomstige dingen, als betere organisatiemethoden, grooter stiptheid, meer orde, maar ook essentieele. Hij heeft al geleerd dat het wat niet voldoende is, en het hoe van op zijn minst evenveel belang. Is dit, in de kern der zaak, niet reeds de overwinning op het materialisme? Daarom staat hij al heel anders tegenover de dingen. Hij gelooft in zijn hart al veel minder aan de beteekenis van geweld en dwang, | |
[pagina 160]
| |
dan in 1918 en nog in 1922. Hij heeft àl te vaak, en àl te pijnlijk ervaren, hoe machteloos hun gebruik was, om den inhoud der maatschappelijke verhoudingen te veranderen. Hij is al op weg om in te zien, dat de innerlijke omzetting een even belangrijke faktor is, als de uiterlijke opbouw. Hoe kan men daaraan twijfelen, wanneer van officieelen kant al nadrukkelijk wordt verzekerd, ‘dat een boer nog geen socialist is, omdat hij toetreedt tot den kolchoz.’ Hij begrijpt al half, dat men niets heeft aan menschen die met den wrok in 't hart tot den kolchoz toetreden; dat zulke kolchozniki zullen verhinderen, dat de kolchoz een gemeenschap wordt, en hem misschien ook materieel schade zullen toebrengen, hetzij door op slinksche wijze hun eigen voordeel te zoeken of door onverschilligheid voor het algemeene welzijn. Het is zeer moeilijk voor den ‘nieuwen mensch’ om zijn oriëntatie nog verder te veranderen. Hij zal toegeven dat er ‘fouten gemaakt zijn’ - men leerde hem dat dit mag, - maar de èène hoofdfout toegeven, waar alle andere uit voortkomen: de overschatting van de uiterlijke faktoren tegenover de onderschatting der innerlijke, van de produktiviteit van den arbeid tegenover de arbeids-vreugde, van dwang en geweld tegenover broederlijke gezindheid, dat zal hij niet. Hij zal zelfs niet toegeven dat gewelddadig ingrijpen in werkelijkheid niet de kortste, maar de langste weg is, omdat zulk ingrijpen de innerlijke omzetting verhindert. Dat zou immers beteekenen de groote dwaling erkennen. Ook de, ‘nieuwe mensch’ draagt in Rusland nog oogkleppen (hij, die absoluut realist gelooft te zijn). Hoe zal hij er toe komen ze te verwijderen? Ook de nieuwe mensch ligt er aan den band van dogma's en leerstukken (hij, die gelooft de ware vrijdenker te zijn). Hoe zal hij zich losworstelen? Twee krachten zullen hem helpen - dezelfde, die den | |
[pagina 161]
| |
oprecht strevenden mensch altijd helpen: een kracht van binnen, eene van buiten, (in den grond der zaak vormen zij toch weer ééne kracht). De kracht van binnen - dat is de drang naar waarheid, die in den russischen mensch onverwoestbaar sterk leeft. Op den duur laat zij zich niet terugdringen, niet door de raison d'état, niet door de dogma's der bolschewistische religie. Die waarheidsdrang moet zich op den duur stooten aan de stelselmatige misvorming, die het zijn en het bewustzijn in het keurslijf van de staatsreligie ondergaan. Op den duur moet het dien drang te benauwd worden binnen de staketsels der ééne ‘dialektisch-materialistische wetenschap’, zooals zij onderwezen wordt aan alle volks- en middelbare scholen, aan alle universiteiten, in alle leerboeken geformuleerd, verklaard, gedemonstreerd, bewezen wordt. Tot stikkens toe benauwd zal het hem warden. De russische mensch zal opnieuw worstelen voor zijn geestelijke vrijheid; en met des te meer hartstocht, hoe resoluter zij hem wordt betwist. Die worsteling is feitelijk al begonnen. Zij voltrekt zich heden in hoofdzaak niet in het leven zelf, maar op het veld zijner uitbeelding en vèrbeelding door de literatuur, in die geestelijke werkelijkheid, waarin ook in het tsaristisch Rusland een worsteling zich voltrok, die de inleiding vormde tot de worstelingen in de sociale werkelijkheid. Zooals de funktie van iedere vormgevende kracht zich vernieuwd heeft na de revolutie, zoo ook die der literatuur. Die funktie werd: mee helpen aan den opbouw van het nieuwe leven door de kritisch-realistische uitbeelding daar van en door zijn verbeelding tot een schooner werkelijkheid dan die dagelijks ervaren wordt. De russische schrijvers van dezen tijd schijnen het belang van die funktie steeds meer te beseffen. Geen koquetteeren meer met extremistische vormen, als in de eerste jaren van de revolutie, geen krampachtige pogingen, zich van | |
[pagina 162]
| |
de schrijvers der voor-revolutionaire periode tot elken prijs te onderscheiden. Integendeel: vooral in de laatste jaren een terugkeer in den vorm, in den stijl, tot de klassieken van Gogol tot Gorki, en, wat den inhoud betreft, een doorbraak naar het psychologische, naar de menschelijke problemen, die uit den industrieelen opbouw ontstaan. De beste nieuwe schrijvers staan, ondanks hun revolutionaire gezindheid, kritisch tegenover het nieuwe leven; zij verheerlijken zijn geestelijk beginsel, maar niet de vormen waarin dit zich realiseert. Zij beschrijven den opbouw, de vorderingen der techniek en der industrialisatie, maar dit alles vormt toch slechts den achtergrond van hun breede epische kunst. Het is hun toch bovenal om den mensch te doen en om zijn konflikten. Het is er hun om te doen, het ontstaan op het spoor te komen van den ‘nieuwen mensch’, den ‘harmonischen mensch’, den heldGa naar voetnoot1). En allen zonder onderscheid beelden zij menschen uit, die het ideaal niet vermogen te verwerkelijken. Zij gaan voor geen enkel psychologisch, dat is menschelijk probleem uit den weg. Zij willen het leven niet schooner uitbeelden, dan dat zij het gelooven te zijn. Zij zoeken de waarheid, zooals Tolstoi ze zocht. Zij zijn veroordeeld tot rusteloos zoeken. En dat is hun kracht, hun redding, de werking van dien onverwoestbaren waarheidsdrang in hen. Het zal misschien de redding worden der gemeenschap. Op den duur moet dit hen voeren tot de erkenning, dat ook de beste mensch, de meest Wij-dienstige, vol donkere plekken is van zelfzucht, dat elke mensch altijd te kort schiet tegenover de eischen van een ideaal, dat de menschheid toch in haar hart draagt. En door die erkenning worden vele wegen naar verdere waarheden, die ongeblokkeerd zijn, vrij. Te samen met den sterken waarheidsdrang in de harten, | |
[pagina 163]
| |
zal het leven zelf een kracht blijken tot verdere verlossing van den ‘nieuwen mensch’ uit zijn banden. Het is nu in Rusland zoo boven alle begrip sterk. Het zet telkens zoo ontzaggelijk veel nieuwe kiemen vrij; het neemt zulke onverwachte vormen aan en voltrekt zulke onvoorziene wendingen. Men moet er telkens van koers veranderen, omdat het leven en zijn eischen machtiger blijken dan het rationalistisch plan. Een betrekkelijk ondergeschikt feit, zooals het vrijgeven van den kolchozehandel en dien der individueele hoeren, - wat kan er niet alles uit voortkomen, in ekonomisch en niet minder in kultureel opzicht, ten goede of ten kwade! Op twee manieren kan het leven den groei van een mensch of een groep bevorderen: door hem eenvoudig te helpen het doode en verstarde uit te werpen, of door hem tot verzet te prikkelen door hem àl vaster in banden te slaan. In het eerste geval voltrekt de groei zich van zelf, als een harmonische levensuiting, in het tweede worden problemen gesteld en konflikten opgewekt, die opgelost moeten worden. Dat het zóó zal gaan in Rusland is nu het waarschijnlijkst. Op allerlei punten kan niet slechts, maar moet, het streven van den ‘nieuwen mensch’ naar eigen innerlijke omzetting en naar het bevorderen daarvan in anderen, in botsing komen met het drijven-naar-mechanisatie, dat de wordende gemeenschap - voor zoover zij bestaat - met haar stalen armen omklemt. Men kàn de mechano-kollektivisatie en de industrialisatie niet konsekwent toepassen, zonder aan het getal, aan hoe-grootheid en hoeveelheid, aan materieele oogmerken en utilitarische doeleinden zeer veel op te offeren - misschien steeds meer - van dat wat men bereikt had, of geloofde bereikt te hebben. Ik wijs als eerste voorbeeld op het door den scherpzinnigen Hindus uitdrukkelijk ter sprake gebrachte probleem: in het zakenleven waren materieele beloo- | |
[pagina 164]
| |
ningen altijd de voorwaarts-drijvende kracht; de mechanistische organisatie van den arbeid funktioneert des te beter, hoe sterker het eigenbelang der eenlingen wordt geprikkeld. Dit echter is een dolksteek in het hart der socialistische organisatie der maatschappij. De Amerikanen, die naar Rusland komen, begrijpen niet, waarom en waarvoor de menschen er werken. Het machinisme heeft zijn eigen moraal, die, naar wij zeker gelooven, niet vereenigbaar is met de socialistische. Maatschappelijke samenwerking en gebruik van machines, van heel de moderne techniek? Natuurlijk: hoe meer hoe liever. Maar niet de produktiviteit van den arbeid als eerste voorwaarde van de socialiseering der gemeenschap beschouwd. Niet op háár den hoofdnadruk gelegd. Van grooter gewicht nog dan zij, is de innerlijke omzetting, de groei der innerlijke verbondenheid. Het kompas moet een geestelijk beginsel zijn, geen materialistisch. Niet de produktie is het doel der omwenteling van het leven, maar de mensch. Wanneer men in eerste instantie vroeg naar den mensch, niet naar de produktie, dan zou b.v. niet de sociale gelijkheid, voor zoover zij verwezenlijkt werd, door de snel toenemende differentiatie der loonen en salarissen weer in gevaar worden gebracht. De tegenstelling tusschen de socialistische en de mechanistische elementen in de russische samenleving zal van jaar op jaar in hevigheid toenemen; zoolang tot hun onvereenigbaarheid zich allen opdringt. Dan zullen nieuwe middelen moeten worden ter hand genomen, nieuwe wegen ingeslagen, om die tegenstelling te overwinnen. Decentralisatie, lokale - en bedrijfs-autonomie zullen noodig blijken, maar het noodigste zal zijn, de geestelijke inzetting te veranderen, aan de verafgoding der techniek een einde te maken. Het zal de taak der ‘nieuwe menschen’, der innerlijk-levenden zijn, om dit te doen. Tegenover de overheersching van het mechanische element in de sa- | |
[pagina 165]
| |
menleving, zullen zij de vaan moeten hijschen van den mensch, de broederlijke gerechtigheid, de rechten van het zieleleven. Wanneer die vaan geheschen zal worden, zullen velen toesnellen, die nu niet weten waar zij staan. Een heel stuk socialisme, dat nu dood en begraven schijnt, zal herrijzen.... Op tallooze wijzen kan het leven en kan de geest opstaan tegen de omklemming van het mechanische: wij vermogen ze niet allen vooruit te zien. Ik wil er nog ééne noemen. Terwille der industrialisatie wordt thans zoowel in de theorie als in de praktijk, de specialisatie op de spits gedreven. Op ieder technikum, op iedere hoogeschool zijn de leuzen van het oogenblik: aktiveering en specialiseering. Echter, deze tendentie gaat tegen den algemeenen ontwikkelingsgang van de wetenschap in. Na een lange periode, waarin de specialiseering triomfeerde, komt in den laatsten tijd de drang naar synthese in verschillende wetenschappen weer boven. En die drang is veel te veel in overeenstemming met het wezen van den russischen mensch, dan dat het waarschijnlijk is, dat hij er lang tegen in zal gaan. Die beste elementen der russische studeerende jeugd zullen een meer synthetischen geest van het onderwijs wenschen. Dat beteekent, dat zij opstandig zullen worden tegen het krasse utilitarisme, waarvan het steeds meer doortrokken wordt. Zoo zijn er tal van punten, vanwaar uit de aanval tegeu de zwakste plekken van het kultureel systeem van het bolschewisme zal kunnen geschieden. Dit heeft niet één Achilleshiel: het heeft er vele! En wanneer ook slechts op één punt een geestelijke schroef wordt losgedraaid, dan komt het geheel, kultureel gesproken, ‘op losse schroeven’ te staan. De opstand op het veld der kultuur behoeft niet plotseling uit te breken, noch dramatische vormen aan te ne- | |
[pagina 166]
| |
men. Hij kan aanvankelijk langzaam, haast in 't verborgene, voortsmeulen. Dat echter in een dergelijken opstand tegen het machinisme en materialisme alle goede kansen besloten liggen, alle mogelijkheden tot nieuwen groei en verdere verwerkelijking der socialistische idee, - dat lijkt mij zeker. Tegenover de goede staan de slechte kansen: die van toenemende vermechaniseering, vervlakking, verstarring en tevens van het steeds meer ondermijnd worden der ten deele verwerkelijkte sociale gelijkheid. In de ‘nieuwe menschen’ kan het vonkje uitdooven, dat bezieling voor de socialistische idee in hen wekte. De nieuwe mensch kan verworden tot den mechano-gekollektiviseerden mensch, in hem kan zich eenzelfde proces voltrekken als in de geheele gemeenschap. Dan zou van ontplooiing en kultuurbloei geen sprake zijn. Er behoeft ter nauwernood op gewezen te worden, dat de vermechaniseering en verstarring, die Sowjet-Rusland bedreigen, het in nog hoogere mate de westersche kultuur doet. De elementen ervoor zijn overal rijkelijk aanwezig. Het machinisme wint overal terrein, en de arbeidersbeweging in West-Europa - met uitzondering van enkele syndikalistische en vrij-socialistische groepen, - begrijpt evenmin zijn gevaar voor het socialisme als het russische bolschewisme dit doet. De rationalisatie in de industrie wordt in verband gebracht met de werkloosheid en tot op zekere hoogte bestreden; het inzicht echter, dat de gecentraliseerde groot-industrieele produktie een element van de kapitalistische produktiewijze is, (met alles wat tot haar behoort: als uiterste specialisatie, tests enz.) dat door het socialisme niet overgenomen maar overwonnen moet worden, breekt nog slechts in enkele hoofden door. Misschien dat die doorbraak op groote schaal toch het eerste plaats zal vinden in Rusland, waar de niet-rationeele krachten in den mensch, die van lager en ook die | |
[pagina 167]
| |
van hooger orde, zooveel korter en minder systematisch dan in het westen werden onderdrukt. En waar, wat van het allergrootste belang is, door de socialistische omwenteling het centrum des levens reeds werd verplaatst. Verplaatst van den dienst van den rijkdom naar dien van den arbeid, van dien van het persoonlijk voordeel naar het welzijn der gemeenschap. De westersche kapitalistische mensch, wiens levenscentrum de dienst van Mammon is, is de echte goddelooze en godloochenaar: van dàt centrum uit is de weg naar een Hoogere Werkelijkheid niet terug te vinden. De russische socialistische mensch, hij dien men daarginds de ‘nieuwe’ mensch noemt, de wordende gemeenschapsmensch, leeft al in een centrum, van waaruit die weg gevonden kan worden. Maar de huidige ontwikkeling vormt een doodelijk gevaar, dat de samenleving naar het westersch-kapitalistische centrum (al is het dan niet geheel hetzelfde) weer afglijdt. Dat gevaar kan alleen verminderd worden, zoo men er zich bewust van wordt. Misschien zullen de ‘nieuwe menschen’ daarginds op een dag beseffen, dat het ‘groeiende Wij’ dreigt te verstikken in de omklemming van millioenen stalen armen en de Wij-dienstige produktiewijze door de eischen van het industrieele monsterbedrijf te gronde dreigt te worden gericht. Misschien zullen zij zich opmaken, eer het te laat is, om de teere plant van het socialisme te redden, die door de machinekultuur vermorzeld wordt. Zoo niet, -dan zal ééns opnieuw een siddering door Rusland gaan, zooals in het laatste jaar van den imperialistischen oorlog. Opnieuw zal de kreet weerklinken: ‘Wij zijn verraden: het Wij, waarvoor wij zwoegden en dierven, waarvoor wij ons inspanden, vele jaren lang, dat Wij, - het bestaat niet!’ En dan zal opnieuw uit den dood nieuw leven ontstaan. |
|