De geestelijke ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme
(1931)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
IV
| |
[pagina 93]
| |
heid in tal van gevallen tegen dit geloof inging? De ontwikkeling van het ekonomisch-sociale leven bleek oneindig samengestelder en veel minder rechtlijnig, dan het marxistische schema aannam. Wij gelooven heden niet meer dat zij onvermijdelijk heenvoert naar een punt, waarop de ‘rebellie der produktie-verhoudingen tegen de produktiekrachten’, dat is de spanning der tegenstellingen, op een breuk, een plotselinge katastrofe uitloopt. Weliswaar gaat het concentratie- en centralisatie-proces in het kapitalisme steeds verder, doch daarom is het nog geenszins zeker, dat een handvol kapitaalmagnaten ten slotte tegenover een geweldig aantal industrie-proletariërs zal komen te staan, die de overgroote meerderheid der bevolking vormen. De ontwikkeling van kapitalisme kan, eer het zoo ver komt, verstoord worden door een grooten opstand der gekleurde rassen of een nieuwen wereldoorlog. Maar ook in het kapitalisme zelf zijn krachten aan het werk, die kunnen verhinderen, dat het ‘eindpunt’ van een bepaalde richting der ontwikkeling - voor zoover men daarvan spreken kan - bereikt wordt. Enkele West-Europeesche | |
[pagina 94]
| |
landen, in de eerste plaats Engeland, geven al een beeld van beginnenden achteruitgang der industrie te zien en het is zeer goed mogelijk, dat, nu steeds meer vroegere z.g. ‘agrarische’ landen zich voor de voorziening in hun behoefte aan industrieprodukten van de oude industrieele staten onafhankelijk maken, heel West Europa binnen korteren of langeren tijd ditzelfde beeld zal bieden. Het proces der kapitalistische koncentratie kon voortgang vinden, zoolang de wereldmarkt bleef groeien. In de laatste jaren echter is een beweging in tegenovergestelde richting begonnen: er valt een verschrompeling van de wereldmarkt te bespeuren. Azië begint zich onafhankelijk te maken van de Europeesche industrie-produkten. Een ontzaggelijk gebied als Rusland neemt heden slechts in geringe mate aan het internationale ruilverkeer deel en streeft ernaar, zich van de kapitalistische staten in ekonomisch opzicht zooveel mogelijk onafhankelijk te maken. Het uiteenvallen van de wereldmarkt in eenige groote, in hoofdzaak hun eigen behoeften dekkende gebieden, lijkt op het oogenblik waarschijnlijker dan een steeds inniger verstrengeling van Noord en Zuid, van Oost en West in | |
[pagina 95]
| |
ekonomisch opzicht. Wie de vooruitzichten van het socialisme ziet als afhankelijk van het toenemen van den ekonomischen samenhang tusschen de verschillende deelen der wereld, die moet heden ten opzichte van die vooruitzichten wel pessimistisch zijn gestemd. Ik wil niet pogen hier de vraag te beantwoorden of de huidige ekonomische krisis, ja dan neen, een ander karakter draagt dan vroegere ekonomische crisissen, - of in haar aan het licht komt, dat het evenwicht tusschen produktie en verbruik in het kapitalisme blijvend gestoord is en zij een symptoom is van niet te stuiten ontreddering. Tegenover staathuishoudkundigen, die deze meening aanhangen, staan anderen die overtuigd zijn dat het kapitalistisch produktiestelsel nog groote ontwikkelingsmogelijkheden bevat. Het is niet uitgesloten, dat, terwijl het kapitalisme in de landen van waar uit het 't eerst zijn vlucht nam, heden neigt tot het verval van den ouderdom, het in Amerika en wellicht ook in sommige deelen van Azië nog een groote toekomst vóór zich heeft. Dit echter lijkt wel zeker: een vervallend kapitalisme zal allerminst ‘noodzakelijk’ en ‘onvermijdelijk’ tot het socialisme leiden. Onder derge- | |
[pagina 96]
| |
lijke omstandigheden zou dit enkel de uitkomst van een doelbewust streven naar vormgeving der maatschappij kunnen zijn. Ook heeft het kapitalisme volstrekt niet zoo snel als verwacht werd, ‘oude’ klassen - dat wil zeggen klassen, die reeds voor het begin der kapitalistische produktiewijze bestonden - opgeruimd. Volgens de beroepsstatistiek omvatte de klasse van de handbeiders, inclusief de huisbedienden en huisarbeiders, in het duitsche rijk bij de bedrijfsen beroepstelling van 1907 nog bijna 50% van de bevolking. Verbazingwekkend zijn ook de volgende, door Sombart in zijn werk over het grootkapitalisme, aan de officieele statistiek ontleende cijfers: in Duitschland waren anno 1907, nog bijna evenveel menschen in het ambacht als in de industrie werkzaam (het spreekt vanzelf, dat de ekonomische beteekenis van beide groepen verre van gelijk is). Slechts 30% van alle duitsche arbeiders stonden in dat jaar direkt in dienst van het kapitalisme. Voor Midden- en West-Europa wordt het aandeel van het kapitalisme op een vierde tot een derde van alle arbeiders geschat, voor Noord-Amerika op bijna twee vijfden. Bij dit alles komt nog het | |
[pagina 97]
| |
verschijnsel van de ‘kapitalistische verzadiging’. Het schijnt namelijk, dat ieder land slechts een bepaalde mate van kapitalistische industrie kan verdragen; de industrialisatie vindt een uiterste, zij het ook elastische, grens in den voor de voeding, enz. beschikbaren bodem. Het kapitalisme, dat zich op den grondslag van het organische leven ontwikkelt, moet vroeger of later de grenzen bereiken, die de aan de wetten der natuur gebonden groei, aan al wat organisch is, stelt. Ga naar voetnoot1) Een poos lang leek het, alsof in bepaalde, daarvoor geschikte bedrijven door de toepassing der elektrotechniek het ambacht een nieuwen bloei tegemoet ging en de bedrijfsbeweging van centralisatie, die zich een volle eeuw lang had doorgezet, door eene in tegenovergestelde richting zou worden vervangen. | |
[pagina 98]
| |
Deze verwachtingen zijn tot op heden nog niet in vervulling gegaan. Daarentegen heeft de ‘rationalisatie’ van het kapitalisme in de na-oorlogsche jaren geleid tot uitkomsten die, ook wanneer wij ze van den zuiver-kwantitatieven kant beschouwen, aan allen, die de vooruitzichten van het socialisme in verband brengen met den groei van het industrie-proletariaat, bedenkelijk moeten toeschrijven. In sommige industrieën is de uitbreiding van het aantal arbeiders, ook in tijden van goede konjuktuur, belangrijk ten achter gebleven bij de toeneming van het produkt; in verschillende takken van bedrijf bleef dit aantal stabiel of nam het zelfs af. De eenige kategorie van werkers, die in het moderne kapitalisme buitengewoon snel toeneemt, is die der kantoorbedienden, beambten, enz. In de Ver. Staten van Amerika steeg het aantal kantoorbedienden tusschen 1880 en 1920 van 172.000 tot bijna 3 millioen, terwijl de bevolking in haar geheel van 50 tot 105 millioen toenam. In Duitschland zijn thans 5 millioen ‘Angestellten’ van alle soort. Ik wil volstrekt niet beweren, dat de reusachtige uitbreiding der burokratie, die het | |
[pagina 99]
| |
modernste kapitalisme - en eveneens het russische staatssocialisme - kenmerkt, per se de vooruitzichten voor het socialisme ongunstiger maakt. Wel echter wijzigt zij het beeld van den ontwikkelingsgang, zooals het socialisme zich die een en twee generaties geleden voorstelde, als een beweging naar een punt, waar tegenover een handvol kapitalisten een ontzaggelijk leger van fabrieksproletariërs zou komen te staan. Immers de geestesgesteldheid van kantoorbedienden, winkelbedienden, kleine beambten, kortom van allen, die men ook wel ‘hoeden-proletariers’ noemt, wijkt in belangrijke opzichten van die der industrieele arbeidersklasse af. Deze laatste opmerkingen hebben ons reeds op sociaal-psychologisch gebied gebracht. We willen er nog enkele bij aanknoopen. Het bedenkelijkste feit op dit gebied is wel de groote verzwakking, die het. geloof in den komenden heilstaat in de socialistische beweging heeft ondergaan. Het inzicht in de samengesteldheid van de moderne staatkundige en ekonomische instellingen is toegenomen. Men begrijpt heden beter dan vroeger, dat er geen uitsluitend ekonomische verschijnselen bestaan, en dat de ekonomie | |
[pagina 100]
| |
een, onderdeel is van iets grooters, algemeeners, van het geheel der maatschappelijke kultuur. Daarbij komt het feit, dat het ‘kader’ van de beweging in hooge mate in praktische vraagstukken opgaat, die voornamelijk de geleidelijke verbetering der positie van de arbeidersklasse in het kapitalisme betreffen. Het bewustzijn van de principieele tegenstelling tusschen de socialistische idealen en het kapitalistisch milieu is in de hoogere rangen der arbeidersklasse ongetwijfeld verzwakt. Dit heeft tot gevolg gehad, dat de kapitalistische rangorde der waarden in zekere mate in de socialistische ethiek en de socialistische praktijk is binnengedrongen. Tegenover hen, die alles verwachten van geleidelijken groei, langzame vervorming van het kapitalisme in socialistische richting, staat het radikalisme, dat gelooft, het socialisme enkel en alleen te kunnen opbouwen op de puinhoopen der burgerlijke maatschappij. Voor hen die zoo denken, komt het in de eerste plaats aan op de vernietiging van het bestaande. Hieruit volgt onvermijdelijk, dat hun richting vooral, een beroep doet op de negatieve aandriften van haar aanhangers. Zij begaat daarmee een groote en nood- | |
[pagina 101]
| |
lottige psychologische fout. Immers, deze aandriften laten zich altijd gelden in tegenstelling tot de sociale gevoelens en, wat daarmee onverbrekelijk samenhangt, zij zetten zich door ten koste van de vormende, scheppende krachten in den mensch, evenals van de menschelijke gevoelens van verbondenheid en verantwoordelijkheid. Zoo het al zou gelukken, om door de ontketening van negatieve, asociale driften in de massa's: haat, wraakzucht, blinde vernietigingswoede, de oude orde omver te werpen, dan was daarmee voor den opbouw van een socialistische gemeenschap nog uiterst weinig bereikt. In het eigen uur, dat de door geen innerlijk gebod, geen eerbied voor het hoogere in den mensch, beheerschte en geleide menschelijke vitale energie zich over het levensveld zou uitstorten, zou zich aan de verstandigste leiders met het meeste verantwoordelijkheidsgevoel de noodzakelijkheid der oprichting van een nieuw gezag opdringen. Ook, - dit leert Rusland ons, - het met alle middelen naar de proletarische diktatuur strevende, radikalisme, leidt in werkelijkheid tot een met geweldige machtsbevoegdheden uitgerust staatssocialisme, dat zich van het | |
[pagina 102]
| |
staatskapitalisme weliswaar in belangrijke, niet echter in de meest primaire opzichten onderscheidt. Voor een levensvormgeving, die eenigszins beantwoordt aan de socialistische idealen van menschelijke broederschap, van een harmonisch evenwicht tusschen de gemeenschap en de persoonlijkheden die haar vormen, van de zelfbepaling der individuen, die vereenigd zijn in de groep, is ingrijpende verandering van het menschelijk bewustzijn even noodzakelijk als vervorming van de maatschappelijke verhoudingen, waarbij het dengene, die zich van cliché-en sleurdenken bevrijd heeft, duidelijk zal zijn, dat de geestelijkpersoonlijke evolutie telkens weer als wegbereider van de stoffelijk-maatschappelijkeop moet treden. Daarom is de vorming van reeds eenigermate socialistisch voelende menschen, menschen met een boven het gemiddelde staand gemeenschaps-en verantwoordelijkheidsgevoel, de noodzakelijke voorwaarde voor de vormgeving van het leven in socialistischen zin. Opent de omkeer in het geestelijk leven, waarmee wij ons uitvoerig hebben beziggehouden, gunstige perspektieven voor een verandering in de socialistische beweging, zooals | |
[pagina 103]
| |
wij die hier in enkele trekken hebben aangegeven? Velen van ons zien in, dat het tot zulk een verandering moet komen, wil van het socialisme een nieuwe impulsie uitgaan, in kracht en intensiteit met die te vergelijken, welke van het marxisme uitging. Immers, ook voor het socialisme van onzen tijd geldt, dat het niet in zijn kern, doch in zijn peripherie leeft. Ook het socialisme moet ingaan tot zich zelven. Ook het socialisme moet zich bezinnen op zijn oorsprong, moet zich vernieuwen van zijn diepste wezen uit, niet van het wezen uit van den een of anderen bijzonderen vorm socialisme, hetzij den utopischen of marxistischen of syndikalistischen, doch van het wezen uit van het socialisme zelf, dat meer en dieper en blijvender is dan een van zijn tijdelijke verschijningsvormen, dat de wil is tot broederlijke gerechtigheid, de wil tot verwerkelijking van de gemeenschapsgedachte, en de wil voor deze verwerkelijking te werken, te strijden, offers te brengen en te lijden - van de geest van het socialisme uit, dat ondanks alle verandering van zijne, met de historische en maatschappelijke voorwaarden wisselende, inzichten en opvattingen, aan zijn diepste wezen enkel | |
[pagina 104]
| |
trouw blijven kan, zoo het alle eindige waarden op de oneindige gemeenschap betrekt en aan alle waarde-oordeelen een eeuwige maatstaf ten grondslag legt. Wij willen nu pogen, in het kort na te gaan, welke vooruitzichten de wending in het geestelijk leven aan het socialisme opent en voor welke nieuwe taak die wending het stelt. Roepen wij ons nogmaals voor den geest, hoe deze wending tot een opvatting van het universum en het leven geleid heeft, waaruit alle mechanische starheid verdwenen is. De wereld, die onder de, in hoofdzaak op het mechanisch gebeuren gerichte, opmerkzaamheid van een vorig geslacht van onderzoekers en geleerden versteend scheen, is weer levend geworden. In tweeërlei opzicht heeft een geweldige opstanding plaats gegrepen. Ten eerste als opstanding van den geest, wiens mysterie en daarmee wiens recht op ‘anders-zijn’ dan de stof, weer erkend werd, - en ten tweede als opstanding van de levende materie zelf en de in haar plaats vindende processen, welker niet-mechanisch karakter aan het licht kwam. Onder de baanbrekers der nieuwe natuurkunde zijn er, die het karakter dier processen omschrijven | |
[pagina 105]
| |
als zijnde van wiskunstigen, dat is van zuiver geestelijken aard. Ga naar voetnoot1) De geheimzinnige heerlijkheid van het levenswonder werd den mensch opnieuw geopenbaard. Tevens werd het dualisme overwonnen. Van den kant der wetenschap worden nauwelijks meer ernstige pogingen gedaan, om de wereld uit een enkel beginsel te verklaren, door haar te herleiden tot iets uitsluitend geestelijks of uitsluitend stoffelijks. | |
[pagina 106]
| |
De werkelijkheid wordt begrepen als het resultaat van innige verbinding en onophoudelijke wisselwerking van niet-materieele krachten met materieele (in zooverre dit woord hier nog zin heeft) processen. Alle gebeuren in de organische natuur wordt opgevat als de inwerking van zekere, in hun wezen onbekende, niet-stoffelijke krachten op een stoffelijk zijn, dat feitelijk weer enkel bestaat uit werkingen. ‘Het dier is, zuiver biologisch gezien, een gebeuren.’ Deze krachten zijn het, die de oneindige veelvoudigheid van het levende tot ‘eenheden’ samenvatten, door in en op de materieele stelsels in te werken, waarbij aan dit inwerken, zooals vanzelf spreekt, door de natuur dezer materieele stelsels bepaalde grenzen zijn gesteld. Zoowel in de biologische als in de psychologische en de historische wetenschap breekt een opvatting zich baan welke de innerlijke faktor, die wij bij levende wezens in het algemeen gevoelsdrang, bij hoogere wezens instinkt en verstand, bij den mensch geest noemen Ga naar voetnoot1), beschouwt als van de | |
[pagina 107]
| |
materieele stelsels en de uiterlijke omstandigheden op overeenkomstige wijze afhankelijk, als de musikus dit is van het instrument, dat hij bespeelt. Dit inzicht in het innig verbonden zijn van verschillend geaarde faktoren, welker samenzijn en samen-werken, de wereld of het heelal vormt, heeft voor onze levensopvatting en ons levensgevoel zeer belangrijke gevolgen. En het heeft ze eveneens voor het socialisme. Want uitgenoemd inzicht volgt, dat een socialisme, dat de ‘materieele’ dat is de ekonomische, grondslag van de maatschappij, als de eenige maatschappelijke werkelijkheid beschouwt, bij de ontwikkeling der wetenschap ten achter is. Zulk een socialisme is heden verouderd. En evenzeer volgt eruit, dat een socialisme, dat zich geheel toespitst op de tegenstrijdige belangen in de maatschappij, eenzijdig is. Er volgt uit, dat slechts een socialisme, dat vervuld is met eerbied voor het hoogere leven, dat zich in alle menschen openbaart, en een voortdurend beroep doet op het menschelijk saamhoorigheidsgevoel en het gevoel van wederzijdsche verplichting; een socialisme, dat de medeverantwoordelijkheid van iederen mensch | |
[pagina 108]
| |
voor het wel en wee der geheele menschheid erkent, die het oogenblik bindt met de komende tijden, omdat immers alle gebeuren met elkaar verbonden is, omdat ieder mensch, iedere handeling, ja, iedere gedachte een element is in het oneindige geheel van krachten, dat de wereld vormt, - dat slechts zulk een socialisme in overeenstemming is met de nieuwe koerszetting van het geestelijk leven, dat het waarlijk aanspraak kan maken op den naam wetenschappelijk, en aan zijn aanhangers, bewust of onbewust, duurzame bevrediging schenken kan. Saamhoorigheid van alle deelen van het Al, en wel saamhoorigheid in den zeer strikten zin van algemeene en wederkeerige funktioneele afhankelijkheid: dit, zoo leert ons de huidige wetenschap, is het wezen van de wereld, de organische wet van haar wording. In den geestvan dit inzicht te handelen, waarborgt ons het best, dat ons handelen vruchtbaar zal zijn. Volgt uit dit inzicht niet een veel principieeler veroordeeling van het kapitalisme, dat immers elke menschelijke saamhoorigheid metterdaad loochent en tegen haar ingaat, dan uit de opvatting, dat het zich als produktiestelsel ekonomisch en historisch overleefd | |
[pagina 109]
| |
heeft, d.i.uit een slechts kausaal-mechanische beschouwingswijze? Zal de overtuiging, dat het kapitalisme tegen eeuwige wetten ingaat, door zijn hyperrationalisme, zijn daadwerkelijke loochening van boventijdelijke waarden, zijn onverschilligheid voor den mensch in zooverre deze anders en meer is dan een ‘winstmachine’, niet in staat zijn om den stoot te geven tot hernieuwden strijd voor den opbouw van een maatschappij, die in gevoelens van verantwoordelijkheid en ver bondenheid is gegrondvest? Ja, wat anders dan juist deze overtuiging zal die stoot kunnen geven? Het gevoel van saamhoorigheid maakt den mensch zijn innerlijke verplichting en verantwoordelijkheid bewust, niet alleen tegenover zijn medemenschen, doch tegenover alle levende schepsels, en ook tegenover het materiaal van zijn arbeid. ‘Groeiend verantwoordelijkheidsbesef,’ schrijft Fritz klatt in zijn diepdoordacht boek over ‘Die geistige Wendung im Maschinen-Zeialter,’ ‘is het verborgen kenteeken van onzen tijd.’ Ga naar voetnoot1) De mensch begint zijn verantwoordelijkheid | |
[pagina 110]
| |
tegenover de natuurkrachten en niet minder tegenover de aarde te beseffen, Hij begint te erkennen, dat ook het gebruik van de materie aan grenzen gebonden is, die hij niet straffeloos kan overschrijden, dat al het levende zijn eigen ‘reckt’ bezit, waarmee rekening moet worden gehouden, zij het ook niet tegenover alles op gelijke wijze. Naar beneden toe breidt dit begrip van het levende zich heden veel verder uit dan vroegere geslachten droomden, en het moge zich steeds verder uitbreiden! Naar boven toe is de mensch het hoogste schepsel, dat wij kennen, omdat in hem de geest zich openbaarde, zooals in de plant de levensdrang en in het dier het instinkt. Daarom is onze verplichting en verantwoordelijkheid tegenover den mensch het grootst: tegenover hem vooral gevoelen wij, zoo wij niet ontaard zijn en ons geweten niet afgestompt werd, die religieuze gebondenheid, waarop klatt speciaal met betrekking tot de aarde en haar volheid wijst. Ga naar voetnoot1) Ieder mensch, wiens streven niet beperkt is tot zijn partikulier bestaan en zijn persoonlijke belangen en liefhebberijen, bespeurt reeds heden | |
[pagina 111]
| |
iets van dat verantwoordelijkheidsgevoel; hij kan zich niet onttrekken aan het besef, dat het huidige kapitalisme met zijn verschrikkelijke nevenverschijnselen, militarisme, imperialisme en koloniale onderdrukking, in volslagen tegenstelling is tot alles, wat dit gevoel van ons eischt. Immers, wat het eischt en wat uit de geheele nieuwe geestelijke in stelling volgt, dat is in den grond der zaak medearbeid, ten eerste aan de zinvolle vorming, dat is de bestemming van het menschelijke, en, zoover dit mogelijk is, ook van het buitenmenschelijke leven. Het kapitalisme daaren tegen ontneemt aan den arbeid en het leven van de groote meerderheid der menschen iederen zin; het dwingt hen, ononderbroken eentonigen, mechanischen arbeid te verrichten, arbeid welks verwoestingen toenemen naarmate de druk der arbeidsuren en arbeidsjaren verergert. Het imperialisme verwoest alle zinrijke arbeids-en levensnormen, waarin het menschelijk gemoed zich in voor-kapitalistische maatschappijvormen, ondanks alle ontberingen en alle hardheid des levens, verheugde, en het militarisme dwingt de menschen zelfs, geheel zinneloos te dooden en zich te laten dooden, het eigen leven, het meest essen- | |
[pagina 112]
| |
tieele bezit, op te geven, zonder te weten waarom, en het aan andere menschen, eveneens zonder te weten waarom, te ontnemen. Een socialisme, dat op den nieuwen geestelijken grondslag berust, zal ongetwijfeld ‘radikaal’ zijn,. d.w.z. het zal ernaar streven, de maatschappij volkomen te vernieuwen en het zal voortdurend de tegenstellingen aanwijzen tusschen zijn wil en waardeering en die van het kapitalisme. Maar zijn radikalisme zal er geheel anders uitzien dan het vroegere, in hoofdzaak politieke, radikalisme. Het zal het geweld ook tegenover politieke tegenstanders schuwen en alle harde dwangmaatregelen zooveel mogelijk vermijden. Het zal steeds streven naar opwekking van den goeden wil en naar versterking van de zelfwerkzaamheid: het zal geduldig zijn en liever in een langzamer tempo vooruit gaan dan haat, verbittering en wraakzucht op te roepen; het zal niet doktrinair zijn, d.w.z. niet volgens een bepaald dogma de maatschappij willen veranderen, maar alles aanvatten, zooals de kunstenaar zijn materiaal aanvat, met groote zorgvuldigheid en door oneindige liefde bezield. Het zal, in één woord, noch de menschen, noch de natuur geweld willen aandoen. | |
[pagina 113]
| |
Echter, zoo het socialisme in harmonie wil komen met de nieuwe geesteshouding, dan moet het zijn grondslagen wezenlijk vernieuwen. In het vorige tijdperk bestonden deze grondslagen in hoofdzaak uit de ekonomie en de filosofie der geschiedenis, waarbij de verhouding zoo was, dat de tweede dezer wetenschàppen, eenzijdig-afhankelijk bleef van de eerste. Hier moet veel veranderd en uitgebouwd worden, waarvoor het burgerlijk onderzoek van de laatste halve eeuw op het gebied van staathuishoudkunde, sociologie, geschiedenis, vergelijkende filosofie, godsdienstwetenschap, enz. reeds een geweldigen pioniersarbeid verricht heeft. Op grond van dit, voorbereidend werk - dat zelf in vele opzichten aan Karl Marx buitengewoon veel heeft te danken - is het thans mogelijk, de ingewikkelde verhoudingen tusschen geestelijke levensvormen, arbeids-en gezinsvormen, rechtswezen, techniek, klassenverhoudingen, geografische en ethnologische gegevens, enz. en hun wederzijdsche beïnvloeding veel dieper te begrijpen dan het historisch determinisme dit vermocht. Daarin kwam veel niet tot zijn recht: zooals de autonomie van het geestesleven en de invloed, | |
[pagina 114]
| |
die van de hoogere geestelijke verschijnselen - religie, filosofie, kunst - uitging op het sociale en ekonomische leven, en verder de beteekenis van groote, scheppende persoonlijkheden voor de maatschappij, hun vernieuwende en vormende kracht. Ook zag het Marxisme niet, dat de opkomende en strijdende arbeidersklasse een werkzaam aandeel had in de verandering, den groei en de vernieuwing van het heerschende maatschappelijk beginsel, dat ze invloed uitoefende op de staathuishoudkunde en politiek, op de rechtsbegrippen, de sociale moraal en de kunst (architektuur, literatuur, filmkunst). Het beschouwde de arbeidersklasse meer als een passief objekt van uitbuiting, dan als een aktieve kracht tot vervorming van het maatschappelijk leven. Verder is het slechts vanuit de nieuwe gezichtspunten mogelijk, de uiterlijke en innerlijke ontwikkelingsgeschiedenis van het proletariaat te erkennen, zooals in het algemeen dieper in te gaan op zijn innerlijke verandering en hergroepeering en te pogen, zijn huidige psychische struktuur te begrijpen. Op dit gebied hebben Hendrik de Man, Gertrud Hermes, Fritz Klatt, Paul Pieekowski e.a. reeds zeer verdienstelijk werk verricht. Dit | |
[pagina 115]
| |
alles is echter nog maar een begin; een bijna oneindig arbeidsveld wacht nog op bewerking. Uit wat ik hier zeide, blijkt reeds, welk een belangrijke hulp de zielkunde de nieuwe socialistische wetenschap te bieden heeft. Zonder aan de mode te offeren en zich tot onvoorzichtige verbintenissen met bepaalde, onvoldoend gefundeerde of eenzijdige psychologische stroomingen en scholen te laten verleiden, moet het hedendaagsche socialisme zich toch op de hoogte stellen van de belangrijkste vondsten die de psychologie op het gebied van het innerlijke leven heeft gedaan. Hier is het onderscheid tusschen de tegenwoordige opvattingen en die uit den tijd, waarin Marx zijn hoofdwerken schiep, geweldig groot. Veertig jaren geleden bloeide immers de half mechanische opvatting van het zieleleven nog. Men nam toen nog aan, dat er een vaste verhouding bestond tusschen prikkel en gewaarwording: aan het diepere zieleleven werd nog bijna geen aandacht geschonken; de ziel werd in een aantal bijzondere vermogens ontleend, die de wetenschap hun bepaalde, streng gelokaliseerde plaats in de hersenen aanwees. En vooral: men beschouwde het zieleleven als hoofd- | |
[pagina 116]
| |
zakelijk op verstandelijke faktoren te berusten. Wij hebben aangetoond, hoe anders dit alles tegenwoordig is geworden, hoe zeer ons inzicht in de psychologische processen en in de krachten der ziel gegroeid is. Dit maakt het ook mogelijk, dat we de motieven en daden onzer tegenstanders veel dieper begrijpen en de rol beter verstaan, die bepaalde menschelijke eigenschappen en bepaalde typen in de arbeidersbeweging spelen. De beteekenis van den leider, de psychologie van de sekte, het wezen van het radikalisme, zoowel als het wezen van hen, die vooral naar aanpassing aan het bestaande streven, - dit alles en nog veel meer in de beweging wordt heden door de zielkunde in een veel helderder licht geplaatst dan waarin het ons vroeger kon verschijnen, toen men alles tot ‘ekonomische oorzaken’ en ‘ekonomische belangen’ wilde herleiden. Hier mag men van een socialisme, dat de menschelijke natuur beter doorziet en meer rekening met haar houdt dan het marxisme deed en doen kon, verwachten, dat het de noodzakelijkheid van zeer verschillende richtingen binnen het socialisme zal begrijpen en er in de organisatie en het werk rekening mee zal | |
[pagina 117]
| |
houden. Beter psychologisch inzicht zal, naar te hopen is, ook leiden tot afbraak van te ver doorgevoerde centralisatie, tot het streven naar federalistische vormen van socilisfische organisatie en tot erkenning van de voordeelen van ver-gaande autonomie van alle deelen der beweging. In nauwen samenhang met de zielkunde ontwikkelt zich thans de opvoedkunde. Ook hier moet het socialisme weliswaar kritisch staan tegenover de overhaasting, de mode, de onvoldoend gefundeerde proefnemingen van vele schoolhervormers, maar toch kan het ook hier zeer veel van de burgerlijke wetenschap leeren. Het marxisme heeft inderdaad het vraagstuk der sociale opvoeding bijna volkomen verwaarloosd, wat ook vanzelfsprekend was, daar het immers de bewuste hervorming en verandering van den mensch in een meer sociaal-voelend wezen uitstelde tot den tijd ‘na de revolutie’. Tegenwoordig treedt in het socialisme de gedachte van de verandering, van den arbeid aan het bestaande en met het bestaande, om het te vervormen, steeds meer op den voorgrond. Nu wordt de opvoeding een vraagstuk van den eersten rang. Tot op zekere hoogte zou hier het parool | |
[pagina 118]
| |
‘terug naar het utopische socialisme’ op zijn plaats zijn. Terug naar Godwin en Owen, naar Fourier en St. Simon, d.w.z. niet naar al hun opvattingen en naar de door hen voorgestane methoden, doch naar de erkenning van het belang van de bewuste en vooral van de onwillekeurige opvoeding, naar een beter begrip van de invloeden, die het milieu op het kind en den jongen mensch uitoefent. Hier als overal zit het socialisme vastgeklemd tusschen zijn eigen streven naar verlossing van de menschelijke persoonlijkheid, en de harde feiten van de kapitalistische wereld, die de opvoeding stempelt tot een voorbereiding van het kind voor eenzijdigen arbeid in een bepaald beroep, hetzij in de rijen van de uitgebuite meerderheid of in die van de bevoorrechte minderheid. En hier, als overal, kan het socialisme zich slechts uit deze beknelling bevrijden, door te probeeren, de algemeene burgerlijk-kapitalistische buitenwereld door sociale hervorming te veranderen, en tevens menschen en instellingen te vormen, die van zijn eigen beginselen doortrokken zijn. In de marxistische maatschappijleer heeft, zooals bekend is, de klassentegenstelling een | |
[pagina 119]
| |
voorname rol gespeeld. De tegenstelling ‘bourgeoisie-proletariaat’ werd beschouwd hetzelfde te beteekenen als de tegenstelling ‘kapitalistisch-socialistisch’, dus als een tegenstelling, die een waarde-oordeel bevatte. Geheel in overeenstemming met de werkelijkheid is deze antithese nooit geweest; sedert den aanvang immers van de socialistische beweging, toen de overgroote meerderheid van het proletariaat nog niets van het socialisme wilde weten, vond dit aanhangers onder de bezittende klasse. Toch was de gemaakte tegenstelling in wezen juist: ten eerste had de bourgeoisie eigen levensidealen en eigen waardeeringen, die ze tegenover de socialistische stelde, en ten tweede kreeg elk streven, dat in de arbeidersklasse opkwam, een socialistischen inhoud. Daarom was de tegenstelling ‘burgerlijk-proletarisch-kapitalistisch-socialistisch’ niet slechts een denkvorm, die de arbeidersklasse een helderder inzicht gaf in eigen wezen en bewustzijn en in dat van de tegenpartij, maar ze werkte ook als een kracht, die haar zelfvertrouwen deed toenemen en haar vertrouwen in de overwinning versterkte. Tegenwoordig is deze tegenstelling op een geheel | |
[pagina 120]
| |
andere wijze met de werkelijkheid in strijd, dan vijftig jaar geleden. Ook buiten de arbeidersklasse wordt het willen en streven van verschillende groepen gericht op het socialisme of althans op het vormen van levensgemeenschappen, die zekere socialistische tendenties bevatten. Ook zal iedereen moeten toegeven - hoe men ook over het staatssocialisme denkt, - dat in de openbare diensten der gemeenten vele sporen van werkelijk socialisme vallen aan te wijzen. Aan den anderen kant moet men wel erkennen, dat in sommige deelen der arbeidersklasse de wil tot het socialisme zwakker geworden is en hun verlangen erop gericht werd bepaalde, vaak minderwaardige burgerlijke kultuurelementen op te nemen en meest uiterlijke, onbeteekende zijden dier kultuur na te bootsen. Om al deze reden heeft de socialistische maatschappijleer een nieuwe formule noodig, om de tegenstelling tusschen de socialistische en de kapitalistische wereld uit te drukken, een formule, die niet uitsluitend als een cliché betrekking heeft op de uiterlijke omstandigheden, op de klasseverhoudingen, maar die de tegenstellingen op meer omvattende en diepere wijze verstaat. In de tegenstelling | |
[pagina 121]
| |
van een kapitalistische en een socialistische rangorde van waarden, vinden we een formule, die aan dezen eisch reeds in hooge mate voldoet. Weliswaar moet ze nog uitgebreid worden en ze wordt dat, naar het mij voorkomt, het beste, wanneer men tegenover elkaar stelt de mechanische gebondenheid en de geedtelijke vrijheid. Immers onder al de vreeselijke resultaten van het groote kapitalisme biedt de mechanische gebondenheid den meesten weerstand aan de schepping van een zinrijk, van het innerlijk uit gevormd streven bestaan. Haar tegen het leven en de religie gerichte strekkingen kunnen slechts overwonnen worden, wanneer ‘de reeds heden in vele menschen levende wil, menschelijk vrij en toch gemeenschappelijk verbonden in werk en arbeid, in genot en vreugde te leven’ Ga naar voetnoot1), middelen en wegen vindt, om zich te doen gelden. Als zoo'n middel kan de geleidelijke verandering van de hierarchische, van bovenaf geregelde kapitalistische maatschappij in een demokratische maatschappij beschouwd worden. Stuksgewijs kan het nieuwe, vrije leven voor een gemeenschappelijk doel reeds | |
[pagina 122]
| |
hier en daar door saamhoorige groepen verwerkelijkt worden. Maar slechts wanneer de maatschappelijke ontwikkeling zich volgens onze bedoeling in de richting naar het socialisme voltrekt, zal het mogelijk worden, de diepere scheppende krachten in den mensch, hetzij (wat het wenschelijkste schijnt) in het arbeidsleven zelf in het algemeen in dienst te stellen, hetzij voor hun ontplooiïng buiten de arbeidssfeer gunstige voorwaarden te scheppen. De socialistische beweging kan deze ontwikkeling op verschillende wijze bevorderen. Ze zal het des te beter kunnen, naarmate zij de ommekeer in den geestestoestand beter begrijpt en naarmate zij er meer in slaagt, de op verschillende levensgebieden afzonderlijkwerkende krachten (politiek, kultuur en sociaalethische opvoeding) tot een stroomende veeleenheid te vereenigen. Zij moet zich daarbij laten leiden door het inzicht, dat het opstellen van de schoonste en verhevenste moreele eischen tenauwernood sporen in het leven achterlaat, wanneer het niet gelukt, hen met de dagelijksche handelingen te verbinden en iets van hun inhoud in de zeden en gewoonten vast te leggen. | |
[pagina 123]
| |
De socialistische ethiek, die de arbeidersbeweging voortbracht, was tot voor korten tijd haast uitsluitend strijd-ethiek. Zij maakte den arbeiders de solidariteit tot plicht en gewende hen eraan, deze, zij het meestal binnen tamelijk beperkte grenzen, uit te. oefenen. Zij leerde den arbeiders, zich van alkohol te onthouden, niet slechts wegens het toenemende gevoel hunner menschelijke waardigheid, maar ook omdat zij den roes niet langer noodig hadden, om hun leven te kunnen verdragen, nu de heilsbelofte van het socialisme hun duisternis had doorbroken. Het marxisme gaf aan deze ethiek tot op zekere hoogte vorm. Op den grondslag van de driften, van het eigenbelang, maar ook van het instinkt van zelfwaardeering en van de sociale gevoelens, verhieven zich de wil tot sociale gerechtigheid en tot proletarische solidariteit. Zij vormen de grondslagen van de proletarisch-socialistische ethiek. Het marxisme heeft de beteekenis van den ethischen wil als beweegkracht in den praktischen revolutionairen strijd weliswaar nooit ontkend, zijn fout was echter, te gelooven, dat deze kracht op den duur levend en sterk kon blijven in menschen, wien geleerd werd | |
[pagina 124]
| |
in het klassebelang het hoofdmotief van hun eigen zoowel als van alle menschelijk handelen te zien. De bewering van het marxisme, dat het proletarische klassebelang, in tegenstelling tot dat der bourgeoisie, die zich immers op de dalende lijn der ontwikkeling bevindt, vanzelf tot een versterking van de sociale gevoelens, zooals solidariteit, trouw aan de zaak, offervaardigheid en heldenmoed zou voeren, had geen andere uitwerking dan elke suggestie dit heeft, die menschen wijs maakt, dat voortdurende zelfkontrole, onophoudelijke innerlijke strijd tegen zelfzucht en traagheid, voor hen overbodig is. Het marxisme heeft in de arbeiders, die het aanvaardden, en er hun levenshouding naar bepaalden, de zelfgenoegzaamheid en de geestelijke zelfvoldaanheid gekweekt, die Gustav Landauer zoo zeer haatte, en waarin deze diepe geest, te recht, zoo'n groot gevaar voor de verwezenlijking van het socialisme speurde. Bovendien had de aggressieve en halfnilitaristische wijze waarop de klassenstrijd werd opgevat, zoowel als de absolute waarde, die hij voor het bewustzijn der strijders had verworven, niet onbedenkelijke gevolgen. De afschuwelijke vernedering en de geestelijke | |
[pagina 125]
| |
mishandeling der arbeidersklasse door het kapitalisme moest op zichzelf reeds wrok en wraakzucht opwekken. Toen hierbij de verheffing kwam van de klassenstrijdgedachte tot kern van de socialistische leer, kon het niet anders, of het strijdend socialisme bevorderde bij zijn aanhangers eenzijdigheid en vernauwing van het bewustzijn. Hardheid, ja, onmenschelijkheid tegenover een vijand, wiens eigen handelingen met alle gerechtigheid spotten en die geen enkel middel, hoe onmenschelijk ook, versmaadde, om zijn heerschappij te behouden of uit te breiden, schenen volkomen natuurlijk en geoorloofd. De eischen der moraal golden slechts binnen de grenzen der klasse. De edelmoedigheid, die de socialistische strijders der voor-marxistische periode over 't algemeen had gekenmerkt Ga naar voetnoot1), verwierp het half militaire, utilitarische marxisme als kinderachtige romantiek. Dit zelfde utilitarische standpunt was oor- | |
[pagina 126]
| |
zaak, dat overdreven nadruk gelegd werd op het belang, waardoor het ontstaan van een materialistische gezindheid in de hand werd gewerkt, die de algemeene klassensolidariteit verzwakte en maakte, dat de beter gesitueerde groepen zich afsloten van de anderen en tot op zekere hoogte onverschillig werden voor het lijden van de ergst onderdrukte en uitgebuite groepen (ongeschoolden, jeugdigen, vrouwen, landarbeiders, gekleurde rassen). Zoo kreeg in de ekonomisch sterkste deelen der arbeidersklasse, een nuchter utilitarisme de overhand, dat zichzelf voor buitengewoon praktisch hield, in werkelijkheid echter een rem werd voor alle heroïsche vormen van den strijd, zooals de sympathie- en de solidariteitsstaking, voor praktisch anti-militarisme en anti-imperialisme, voor een ruimhartige solidariteit met alle onderdrukten, alle slachtoffers van de uitbuiting en de klassenjustitie over de geheele aarde. Met de verheerlijking, ja, verafgoding van den klassenstrijd, ging vanzelfsprekend een sterk negatieve houding tegenover de huidige maatschappij hand in hand. Deze werd ‘en bloc’ als kapitalistisch veroordeeld. Alles | |
[pagina 127]
| |
wat met de burgerlijke wereld in verband stond, werd met haat en wantrouwen beschouwd. Zoo stootte men vaak oprechte bereidwilligheid af, om gemeenschappelijk aan het tot stand komen van betere verhoudingen te werken veel goede wil verzandde ongebruikt ongebruikt. Ten opzichte van dit alles wacht een zich vernieuwend socialisme een geweldige taak, die het niet kan verrichten zonder grooten zedelijken moed en sterken waarheidszin. Het gaat erom, den strijd aan te binden tegen gedachten en gevoelsvormen, die millioenen arbeiders in vleesch en bloed zijn overgegaan, tegen een geest van demagogie, die alle pogingen, om het socialisme te reinigen van door de jaren opgehoopte slakken, het te verdiepen en innerlijk te versterken, belemmert op dogmatische, vaak onwaardige wijze. Het gaat erom, eenheid te scheppen in het zedelijk bewustzijn der strijdende arbeidersklasse, in haar het bewustzijn te wekken, dat, indien het ‘klasseplicht’ is, steeds hoogere rechtseischen te stellen aan de tegenwoordige maatschappij, het daarnaast individueele plicht is, ethische eischen te stellen aan de eigen persoon (H. de Man). | |
[pagina 128]
| |
Het gaat erom, de gedachte in haar wortel te doen schieten, dat de verantwoordelijkheid voor de vorming der maatschappelijke verhoudingen, instee van naar een onbekende toekomst verlegd te worden, heden, in diteigen oogenblik moet worden aanvaard. Gelukkig kan men vaststellen, dat er reeds een zekere verandering ten goede is ingetreden. Het gevoel van verantwoordelijkheid voor de vorming van het heden en de toekomst wordt in de socialistische beweging sterker. Dit is zoowel aan de nieuwe geestelijke impulsie te danken, die in de beweging merkbaar wordt, als aan de toeneming der mogelijkheden, althans voor bepaalde groepen van de arbeidersklasse, om hun menschelijk verantwoordelijkheidsgevoel in en buiten hun beroepsarbeid aan te wenden en te oefenen. Maar dit alles is nog slechts een allereerste begin. Het gevoel van het onrecht, dat tegen den arbeider begaan wordt, verbreidt zich door de trillingen van zijn bewustzijn en geeft aan al zijn voorstellingen een bepaalde kleur. De arbeidersklasse heeft het gevoel, dagelijks op het altaar van de kapitalistische winst- en genotzucht geofferd te worden. Zij voelt zich het deel der maatschappij, dat | |
[pagina 129]
| |
eeuwig te kort komt, de onterfde klasse, aan wie alles onthouden wordt, wat de rijken in overvloed bezitten. Ze voelt zich niet alleen zoo, maar ze is dit alles. Daarom is het maar al te begrijpelijk, dat aan haar moreel bewustzijn het schuldgevoel ontbreekt. Gertrud Hermes schrijft dit ontbreken van schuldgevoel bij de arbeidersklasse hieraan toe, dat zij omhoog streeft. Tegen de juistheid van deze opvatting pleit ten eerste de omstandigheid, dat ook bij de bourgeoisie van een bewust schuldgevoel weinig te bemerken valt, hoewel deze tegenwoording stellig geen opkomende klasse meer is en voor schuldgevoel overvloedig reden zou hebben. Daar komt bij, dat ook in tijden en in verband met gebeurtenissen, waar van streven naar omhoog, van strijd en overwinning geen sprake is, ja zelfs na zware, smartelijke nederlagen, iedere erkenning van schuld, waarschijnlijk ook ieder bewust gevoel daarvan, bij de arbeidersklasse uitblijft. Het blijft ook dan uit, wanneer het bestaan van schuld geheel buiten kijf is, zooals bij eiken socialistischen broedertwist. Het lijkt mij in dit geval zeker, dat de eenzijdig intellektualistische inzefting van het | |
[pagina 130]
| |
marxisme, zijn manier, alle problemen der sociale, zoowel als der persoonlijke, moraal tot politiek-ekonomische problemen te maken en zoodoende ‘weg te verklaren’, het bewustzijn der arbeidersklasse ongunstig heeft beinvloed. Het marxisme leerde haar wel, om aan de bourgeoisie het onrecht, dat deze jegens haar pleegt, op moreele gronden te verwijten niet echter om te erkennen, dat zij zelve eveneens herhaaldelijk voor haar eigen moraal te kort schiet, dat is tot schuld vervalt. Het leerde haar, alle gevoelens van schuld en berouw te onderdrukken, wat weer noodlottige gevolgen had voor het zieleleven der arbeidersklasse in het algemeen. Immers, iedere religieuze ervaring staat in nauw verband zoowel met deze gevoelens als met datgene, waardoor zij overwonnen worden: boete en verzoening. Zoolang schuld, berouw en boete uit het bewuste gevoelsleven verdrongen worden, kan van religieuze ervaring geen sprake zijn. Daar echter, waar deze ontbreekt, mist het innerlijk leven van den eenling zoowel als van de sociale groep verdieptheid, innigheid en verheffing. Dat leven heeft iets armzaligs, | |
[pagina 131]
| |
vlaks en oppervlakkigs. Het is alsof er een derde dimensie aan ontbreekt. Bij de bourgeoisie is sedert langen tijd, met betrekking tot heel de sfeer van het sociale leven, een verregaande verharding en verkalking van het geweten ontstaan, die, om een vaak misbruikt woord te gebruiken, waarlijk ontstellend, en daarbij onbegrijpelijk, is. Teerheid van geweten daar waar het zijn familieleden en vrienden betreft, gaat bij den ‘bourgeois’ - hier drukt de kwalifikatie tevens een waarde-oordeel uit - vaak samen met volkomen onverschilligheid voor de namelooze ellende, aan welks bestaan hij medeschuldig en voor welks voortduur hij mede-verantwoordelijk is. Ga naar voetnoot1) Echter, het geweten der bourgeoisie is toch nog niet volkomen versteend en verkalkt. Zoowel de sociale politiek als de | |
[pagina 132]
| |
eigenlijke filantropie en allerlei daarmee verband houdende sociale bemoeiingen kan men in zeker opzicht als uitingen beschouwen van het streven der bourgeoisie, iets van haar onmetelijke schuld jegens het proletariaat af te doen, en zich door het geven van surrogaten te bevrijden van het steeds weer in haar opkomende schuldgevoel, dat zij steeds weer opnieuw moet onderdrukken. Niet het gebrek aan z.g. kultuur, maar het ontbreken van bewust schuldgevoel en in het algemeen de voorkeur voor verstandelijkheid en de onderdrukking van elk diep en innig zieleleven, van iedere religieuze ervaring en elke mystieke huivering; beschouw ik als de hoofdoorzaak van de armzaligheid en vlakheid, die veelal helaas in de socialistische propaganda en de socialistische pers heerscht, en ook tot uiting komt in de banaliteit der meeste socialistische liederen, de russische uitgezonderd. In datgene wat verband houdt met het innerlijk leven en de religieuze ervaring, wisten die arbeiders, welke het geloof hunner vaderen nog in zich droegen, nog den weg tot levensbronnen, die voor hun ‘verlichte’ en ‘klassebewuste’ kameraden versperd was. Voor de protestantsche | |
[pagina 133]
| |
arbeiders bleef de profetische taal en de onuitputtelijke rijkdom van den bijbel behouden, zobals voor de katholieken de diepzinnige schoonheid van vele kultushandelingen en gebeden. De socialistische arbeiders daarentegen konden hun dorst naar meer dan verstandelijke levenswijsheid en schoonheid enkel lesschen aan de propaganda- en de strijdliederen. Aan deze liederen ontbreekt echter juist de innigheid, die samenhangt met het deemoedige gevoel van eigen ontoereikendheid tegenover een oneindig goed. Fierheid en strijdlust, geestdrift en vuur, men vindt ze in de strijdgezangen der arbeiders te over. Maar zij missen daarentegen eiken deemoed, elke behoefte aan innerlijke verlossing. Daarom kunnen de strijdliederen van het marxistische socialisme b.v. niet vergeleken worden met de religieuze strijdpoëzie der 16e eeuw, die in de geuzenliederen tot ons is gekomen, om van de heerlijke middeneeuwsche, wereldlijke en geestelijke, liederen geheel te zwijgen. Aan de marxistische strijdpoëzie ontbreekt iedere diepere ondertoon... Zoomin de innigste persoonlijke gevoelens als die van almenschelijke saamhoorigheid werden haar ontsloten. | |
[pagina 134]
| |
Voorloopig kunnen we ons het ontwaken van het schuldgevoel in den arbeider niet anders denken dan als het zich bezinnen op de schuld, die hij tegen zijn makkers op zich geladen heeft door de schending van de proletarische solidariteit, door tweedracht en broedertwist. Hoe zou het mogelijk zijn, dat een langdurige broederstrijd, zooals die heden ten dage vooral in Duilschland in de afschuwelijkste vormen woedt en waarbij alle deelen een vreeselijke bloedschuld op zich geladen hebben, geen schuldgevoel te voorschijn zou roepen? De voortdurende verdringing van dat gevoel richt zonder twijfel verschrikkelijke verwoestingen aan in de kollektieve arbeidersziel. Slechts van dezen algemeenen psychologischen samenhang uit kan men de weergalooze verbittering begrijpen, waarmee socialisten en kommunisten tegenover elkaar staan. Ieder streven naar een billijker oordeel over de ‘anderen’ heeft tot eerste voorwaarde de erkenning der eigen schuld. Naast een beter inzicht in de politieke fouten en dwalingen der eigen partij is het bewust worden van het schuldgevoel de onafwijsbare voorwaarde voor werkelijke | |
[pagina 135]
| |
genezing van de ziekte, die groote deelen der arbeidersklasse heeft aangetast. Slechts een socialisme, dat het pijnlijke en moeilijke werk der bewustmaking van deze schuld niet uit den weg gaat, maar haar integendeel openlijk uitspreekt en met de belemmeringen worstelt, die haar erkenning in den weg staan, kan de grondslagen leggen voor een betere toekomst. Hier, in het dieper ingaan op eigen moreele tekortkomingen, als een der oorzaken van den broedertwist, die de krachten der arbeidersklasse zinneloos verteert, zoowel als op de problemen van het geweld, van de diktatuur, van de verantwoordelijkheid voor het lot der gekleurde rassen, - hier ligt het punt, van waaruit het misschien mogelijk is, het gevoel van schuld tegenover het ‘Absolute’ bewust te maken en den drang naar buiten-tijdelijke waarden te versterken. Hier zou misschien het eerst een verankering van de tijdelijke waarden in de Oneindige Gemeenschap tot stand kunnen komen. Slechts zulk een verankering zou de gevaren kunnen overwinnen, die thans het socialisme ernstig bedreigen - gevaren, die men zeer in het algemeen als vervlakking en verwildering kan aanduiden. | |
[pagina 136]
| |
Het socialisme vervlakt, als het opgaat in het oogenblik en in tijdelijk begrensde doelstellingen, inplaats van deze ondergeschikt te maken aan het boven-tijdelijke. Het vervlakt, wanneer het zijn eigen rangorde van waarden niet scherp plaatst tegenover die van het kapitalisme, doch beider waardeeringen terwille van oogenblikkelijke successen met elkander vermengt. Het socialisme verwildert, als het om macht te verwerven en te behouden, zijn toevlucht neemt tot middelen, die in strijd zijn met zijn wezen, en die, vooral zoo zij langen tijd achtereen worden toegepast, het zedelijke karakter van de strijders schaden en den strijd naar omlaag trekken. Zoodra het socialisme naar de eene of de andere zijde teveel afwijkt van den norm, gaat elk uiterlijk succes met innerlijk verlies samen, omdat elk succes het bewustzijn van eigen hoogste streven verzwakt. Het socialisme, dat gelooft, zijn doeleinden te bereiken door aanpassing aan de burgerlijke maatschappij en door het steunen van bepaalde burgerlijke groepen, die het als het ‘kleinere kwaad’ beschouwt, wordt voortgedreven op den weg der koncessies aan de kapitalistische klasse. Het wordt van bin- | |
[pagina 137]
| |
nen al meer uitgehold, tot ten slotte van de socialistische kern niets meer over is. Maar ook het socialisme, dat van de verovering of het behoud der macht een afgod maakt, ter wille daarvan voor geen gewelddadige methoden, geen onderdrukking der persoon terugdeinst, wordt van zijn wezen vervreemd. Het socialisme groeit slechts waarlijk, als het, tegelijk met toenemende machtsontplooiing in de uiterlijke sfeer, zich in de innerlijke al dieper verwortelt. Immers, met socialisme bedoelen wij niet slechts nieuwe vormen van eigendoms- en produktieverhoudingen, maar ook een hoogere vorm van menschelijk leven, die gekenmerkt wordt door het vreugdevolle aanvaarden van wederzijdsche verplichting en alzijdige verantwoordelijkheid, door een uitbreiding van het veld van wederzijdsch hulpbetoon ver buiten de thans bestaande grenzen en door een sterken groei van broederlijke rechtvaardigheid. Het socialisme kan niet alleen de uitkomst zijn van de daadwerkelijke erkenning der oneindige waarde van ieder menschelijk wezen, noch van de praktijk der christelijke naastenliefde. Voor zijn verwerkelijking is ook | |
[pagina 138]
| |
strijd noodig, strijd tegen de macht van het kapitaal, van het maatschappelijk konservatisme, van sleur en vooroordeelen op elk gebied. Eveneens zijn daartoe maatschappelijk inzicht noodig en visie, hoe de bestaande verhoudingen vervormd kunnen worden en de chaotische levensstof gerangschikt kan worden. Maar zonder religieuze verdieping, zonder eerbied voor het wonder des levens en voor het heilige in den mensch, zonder sterk gevoel van de wezenlijke verbondenheid van eenling, gemeenschap en kosmos, en ten slotte zonder bewustzijn der oneindige verplichting tegenover den Grond van al het Zijnde, moet de strijd tegen het kapitaal en het maatschappelijk konservatisme uitloopen op nieuw onrecht, nieuwe onderdrukking van zwakken door sterken, nieuwe heerschappij van een minderheid over een meerderheid. De omkeer in het geestesleven vergemakkelijkt de verjonging en vernieuwing van het socialisme. In aansluiting aan deze omkeer moet het ernaar streven, de transformatie der maatschappelijke instellingen met de zelfopvoeding van zijn aanhangers tot gemeenschapsmenschen te vereenigen. Het | |
[pagina 139]
| |
moet evenmin den strijd schuwen als de levensvorming verwaarloozen: zijn streven moet erop gericht zijn, tegelijk met de ekonomisch-politieke voorwaarden voor een socialistische maatschappij de geestelijk-zedelijke tot haar te vormen. Het zal zich bij heel zijn pogen door de wetten van alle organische ontwikkeling moeten laten leiden. Het innerlijke, autonome, op een doel gerichte, van den drang een bestemming te verwerkelijken bezielde, streven, past zich in deze ontwikkeling weliswaar tot op zekere hoogte aan bij de uiterlijke omstandigheden en verhoudingen; maar het is tegenover deze nooit eenvoudig passief: integendeel, terwijl het zich bij hen aanpast, gebruikt en vervormt het ze tevens. De politiek van het socialisme lijdt heden ten dage aan de zelfde ziekte als zijn wetenschap en zijn ethiek: zij blijft berusten op grondslagen, die in een vroegere periode betrekkelijk juist waren, nu echter verouderd en daarom onjuist zijn. Betrekkelijk juist was het eens, om uitsluitend kritiek uit te oefenen op de burgerlijke maatschappij, om zuiver negatief tegenover haar te staan en haar als volslagen vijandig aan het | |
[pagina 140]
| |
proletariaat te beschouwen. Betrekkelijk juist was het, al schijnt dit met het voor tegenspraak, om de landsverdediging te aanvaarden in een tijdperk, toen er nog een werkelijk verschil bestond tusschen aanvals- en verdedigingsoorlog, toen verder de bevrijding en bevestiging der West- en Zuid-Europeesche nationale staeen schrede voorwaarts beteekende, op den weg naar de gemeenschap der vrije volken en toen de organisatie-vorm en de taktiek der arbeidersklasse, die onvermijdelijk gepaard ging met de verankering in het nationale milieu, tot het doel der sociale bevrijding scheen te zullen leiden. Betrekkelijk juist was het ten slotte, om tegenover de neiging van de arbeiders, om zich tegen de invoering van betere machines te verzetten, iedere verbetering der techniek, ook waar deze aanvankelijk tot werkloosheid leidde, te aanvaarden. Deze houding was goed en verstandig, zoolang het vraagstuk, hoe de produktiviteit van den arbeid gelijken tred kon houden met den groei der bevolking, nog niet opgelost was. Heden ten dage is al dit betrekkelijk juiste onjuist geworden. Zoolang het socia- | |
[pagina 141]
| |
lisme in hoofdzaak nog op zijn oude opvattingen steunt, kan het noch op wetenschappelij noch op ethisch gebied zijn aanhangers ten volle bevredigen. En hieruit volgt, dat het ze ook niet vermag te bevredigen op dat der praktische aktie. Doordat goede grondslagen ontbreken, zijn de socialistische partijen heden tot geen vaste en klare, voor de massa's begrijpelijke, principieele, grootsch opgezette, stoutmoedige praktische politiek in staat. Zoolang deze blijven ontbreken, zal het hun niet gelukken, de arbeidende massa's nationaal en internationaal in een krachtige, door een sterken wil en een groot zedelijk ideaal gedragene, beweging tegen oorlog en militarisme te vereenigen. Het zal hun niet gelukken, de uiteengevallen demokratische groepen tegen de tyrannie van het fascisme te verbinden en de terreur te breken, waardoor dit zich handhaaf. Het zal hun niet gelukken, de aantrekkingskracht, die het bolschewisme op vele vurige strijdersnaturen, op de jeugd en de ongeschoolde arbeidersmassa's uitoefent, te breken. Dit vermag enkel een radikalisme te doen, dat uit de principieele tegenstelling tot | |
[pagina 142]
| |
het kapitalisme opgroeit en naar een eigen schaal van waarden handelt. Enkel een socialisme, dat hiernaar streeft, zal zich krachtig en doeltreffend kunnen verzetten tegen de kapitalistische rationaliseering, die zoo min den arbeid wil verlichten als de algemeene welvaart bevorderen, doch er enkel naar streeft, de kapitalistische winst te vermeerderen. Hier, waar het erom gaat, den mensch als lichamelijke-geestelijke eenheid te beschermen tegen eentonigen, zenuwsloopenden en geestdoodenden arbeid, waarbij de machine het tempo aangeeft, ja misschien zelfs hem te redden van dreigende mechanisatie, dreigend verlies van het beste in hem zelf, hier staat het socialisme machteloos, immers het verviel zelf in kritieklooze bewondering van den technisch-organisatorischen vooruitgang, het werd zelf al te veel geneigd, het maatschappelijk leven dien voor als hoogsten maatstaf aan te leggen. Daarom kunnen heden binnen het kader der socialistische beweging bijna uitsluitend die stroomingen, welke de waarde der persoonlijkheid steeds hoog hebben gehouden en in haar ontplooiing een voorwaarde voor een werkelijk socialistische | |
[pagina 143]
| |
gemeenschap hebben gezien, zooals de anarcho-syndikalisten en de religieuze socialisten, principieel den strijd opnemen tegen de kapitalistische rationalisatie, de intuïtieve afschuw der arbeidersklasse tegen haar methoden opvoeren tot helder inzicht en aan die klasse leeren, om tegenover die verfoeilijke, den mensch onwaardige methoden, de echt-socialistische vormen-van-arbeid te stellen, die Fourier, Owen en vooral Kropotkin hebben beschreven. Tegenover de tot in het onzinnige doorgezette arbeidsdeeling de verbinding van industrieelen en landarbeid, tegenover de ten top gevoerde centralisatie de decentralisatie: tegenover de poging, de hoeveelheid menschelijken arbeid in verhouding tot het geproduceerde, steeds te verminderen, het streven, de boedanigheid van den arbeid te verhoogen, hem vreugdevoller en zinrijker te maken. Ten slotte is ook de strijd tegen de koloniale overheereching en voor de bevrijding der gekleurde rassen een probleem, dat tot nu toe noch door de socialistische wetenschap noch door de socialistische ethiek opgelost kon worden. Het is dan ook, met den strijd tegen oorlog en militarisme, heden het zwak- | |
[pagina 144]
| |
ste punt van de internationale socialistische politiek. Door de onderdrukking van alle technisch-ekonomische achterlijke volken, de ontwrichting van hun produktiegemeenschappen en kultuur-instellingen, de ondermijning van hun volkskracht, heeft het imperialisme problemen in het leven geroepen, die haast onoplosbaar zijn en een vreeselijke verantwoordelijkheid op de schouders van de arbeidersklasse gelegd. Het koloniale probleem staat als een sphynx voor het blanke ras: het raadsel, dat die sphynx ons opgeeft, zullen wij moeten oplossen: vermogen wij het niet te doen, dan is de westersche kultuur tot ondergang gedoemd. Groote en diepe kennis wordt daartoe vereischt, kennis van onszelf en van rassen, die sinds vele eeuwen door den bodem, het klimaat, de historische ervaring anders gevormd en gericht werden dan wij. Echter, kennis alléén is voor de oplossing van het koloniale vraagstuk niet voldoende: ook een sterk gevoel van rechtvaardigheid is noodig, sterk genoeg om de vrees te overwinnen voor eigen verarming, voor versmalling der ekonomische grondslagen van de westersche staten; noodig is een gevoel van solidariteit met de gekleurde | |
[pagina 145]
| |
rassen, van broederlijke liefde ook voor hen, die ons haten, een brandend verlangen om goed te maken wat het kapitalisme aan hen misdreven heeft. Noodig is de heroische gezindheid, die het socialisme eens in de arbeidersklasse heeft gewekt, maar die in haar verzwakt werd, doordat het te zeer in het eindige bevangen geraakte. Noodig is de wil om zèlf te lijden en te strijden, opdat alle onderdrukten en verworpenen van hun lijden verlost worden. Deze gezindheid en deze wil zijn er verre van, een katastrofe der burgerlijke wereld te vreezen. Integendeel: mocht die katastrofe de eenige weg zijn tot sociale vrijheid en gelijkheid, dan zou zij ze welkom heeten. Het voorop stellen van groepsbelangen - en ook de West-Europeesche arbeiders vormen slechts een groep in de massa's der onrechten en uitgebuiten van de geheele wereld - het vooropstellen van groepsbelangen is kapitalistisch, niet socialistisch. Willen de nederlandsche, de engelsche, de fransche, de amerikaansche arbeiders waarlijk de bevrijding der gekleurde rassen, dan moeten zij bereid zijn, hun eigen oogenblikkelijke groepsbelangen daarvoor op te offeren. Hen hiertoe op te voeden, dit | |
[pagina 146]
| |
vermag slechts een door religieuze gevoelens bezield socialisme. Men hoede er zich echter vooral voor, om religieus gevoel met ‘godsdienst’ in den gewonen zin van het woord te vereenzelvigen! Zoomin het verpolitiekte socialisme als het verpolitiekte kommunisme is heden in staat, de bevrijding der gekleurde rassen onvoorwaardelijk na te streven. Geen enkele sociaaldemokratische partij zou bereid zijn, haar populariteit en haar politiek-parlementaire vooruitzichten op het spel te zetten, om ook de felste vormen van hetzij geweldloos of gewelddadig verzet der koloniale volken daadwerkelijk - b.v. door een groote stakingsbeweging - te steunen. Wat het kommunisme aangaat - het ontzaggelijk perspektief, dat door Lenin het eerst werd geopend, der verbinding van de westersche arbeiders met de arme boerenmassa's van het oosten in ééne strijdgemeenschap, zou tot ontzaggelijke resultaten hebben kunnen voeren. Maar de onoprechte, van elk werkelijk moreel beginsel gespeende politiek der bolschewiki, hun toenemende neiging, de kommunistische beginselen aan de verovering en het behoud der macht op te offeren, dit alles heeft tot een snelle ontaarding der strategie, die | |
[pagina 147]
| |
Lenin aanwees, gevoerd. De tragedie der Chineesche revolutie en de, even tragische, snelle ontaarding der Liga tegen het Imperialisme zijn hier bewijzen van. Voor de huidige heerschers in Sowjet-Rusland zijn de gekleurde rassen niet anders dan wat alle deelen van alle bewegingen voor politieke, nationale of sociale vrijheid voor hen zijn: pionnen in een, hartstochtelijk en toch koelbloedig gespeeld, ingewikkeld spel om het behoud der politieke macht. De nieuwe richting in de wetenschap bevordert in verschillende opzichten de vernieuwing van het socialisme. Ten eerste doordat zij een baan breekt voor de hoogere waardeering, - hooger in vergelijking met die van het ekonomisch determinisme, - van het door religieus-zedelijke idealen gevoede, doelbewuste menschelijke streven naar broederlijke gerechtigheid, dat zich in tal van vormen openbaart. Ten tweede doordat zij ons leert, meer vertrouwen te stellen in de macht van den geest en ons niet te laten intimideeren door den omvang van materieele tegenkrachten of belemmeringen. Ten derde omdat zij ons doet inzien, hoe de opvatting van klassentegenstellingen en klassenstrijd als | |
[pagina 148]
| |
iets absoluuts, op een mechanische wijze van denken berust, die ons blind maakt voor andere tegenstellingen en voor andere faktoren in het huidig proces der maatschappelijke ontwikkeling. De periode van een uitsluitend kritische houding is voor het socialisme voorbij. Het kan er niet langer mee volstaan, de politieke en sociale werkelijkheid te verdoemen en den staat als ‘het uitvoerend komitee der bezittende klasse’, zooals de marxistische formule luidde, te brandmerken. Het socialisme is zèlf een faktor geworden in het geheel der sociale en politieke wording, al heft dit feit het andere feit niet op, dat de arbeidersklasse nog altijd een onderdrukte klasse is. Maar zij heeft organen gevormd, middelen en wegen gevonden, om tegenover de vijandige werkelijkheid op elk gebied haar eigen beginselen te stellen. Zij kritiseert en bestrijdt deze niet slechts, zij transformeert ze ook. De strijd voor een nieuwe maatschappij voltrekt zich in de laatste jaren lang niet meer uitsluitend op het gebied der politiek. Meer en meer verwijdt zich het veld, waarop het socialisme tracht, aan de maat- | |
[pagina 149]
| |
schappelijkeverhoudingen den inhoud te geven, die door zijn eigen schaal-van-waarden wordt bepaald. Tevens groeit het besef, dat het tot op zekere hoogte mogelijk is, om reeds heden socialistisch te handelen en te leven. Het wekt in zijn aanhangers den wil op, om alle kiemen van socialisme, van welken aard zij mogen zijn, zorgvuldig aan te kweeken, ieder bestaand werktuig, elke instelling en elke organisatie naar binnen om te bouwen in socialistischen geest en naar buiten te versterken. Hier, op het gebied van de socialistische vormgeving des levens, wachten tal van mogelijkheden, waarvan het bestaan pas langzamerhand beseft wordt. In elk geval echter begrijpt men heden veel beter dan vroeger, dat het socialisme iets is, dat den geheelen mensch aangaat. In de plaats van het vroegere ontwikkelingswerk, dat ten eerste eenzijdig-verstandelijk was en ten tweede enkel de verhooging der politieke strijdbaarheid van den arbeider op het oog had, komen al meer levensgemeenschappen van verschillenden duur en van verschillenden typus, die echter allen het streven gemeen hebben, den geheelen mensch te omvatten. Men pro- | |
[pagina 150]
| |
beert iets van de kameraadschap, waarvan wij gelooven, dat zij in het komende rijk tusschen alle menschen zal heerschen, reeds heden in den omgang tusschen jongen en ouden, leerlingen en leeraren, hand-en hoofdarbeiders te verwerkelijken. Men streeft naar een zinrijke, zedelijke en vrije, op veredelde erotiek berustende verhouding der geslachten. Men poogt op wijdings-bijeenkomsten, feestelijke herdenkingen, in week-einde kursussen en vakantie-weken, een sfeer van gemeenschap te scheppen, om zoowel aan de geloofskracht als aan het verlangen naar een nieuw leven, aan de levensblijheid als aan het geestelijk streven der werkende en strijdende klasse een zinrijke uitdrukking te geven. Men poogt in de socialistische kinderbeweging de autonomie van eenlingen en groepen door te voeren: men tracht kinderen en jonge menschen in de zomerkampen op te voeden tot een vrijwillige tucht, die wortelt in zelfbeheersching en innerlijke harmonie. Men begint te begrijpen - hier heeft de experimenteele psychologie en fysiologie ons veel geleerd, - dat de kleinste verandering in de zeden en gewoonten, in de richting van grooter verantwoordelijkheid, meer ge- | |
[pagina 151]
| |
voel van innerlijke verplichting en van saamhoorigheid, belangrijker is dan de meest revolutionaire redevoeringen, artikelen en resoluties. Men begint te begrijpen, dat de grootste moeilijkheid is en blijft, den weg te vinden van de gedachte, van het woord, van de uiteenzetting, naar daden, die de sociale verhoudingen iets, hoe weinig ook, veranderen. Men begint zich te bevrijden van het verouderde geloof aan de magische kracht van het woord. In het huidige socialisme breekt een tweevoudig inzicht zich baan: Ten eerste gaat men beseffen, dat de verwerkelijking der socialistische idealen gebonden is aan kleine veranderingen in het dageijksch gebeuren, in de levensvormen en levensgewoonten allereerst van een voorhoede en langzamerhand van grootere massa's. En ten tweede krijgt men oog voor de waarheid, dat de mensch een geheel is en als een geheel moet worden begrepen en behandeld, zoodat iedere socialistische beweging, die zich beperkt tot het prediken van den klassenstrijd en het voeren daarvan, haar aanhangers op den duur niet kan bevredigen. Evenwel, ook de opvatting van den mensch | |
[pagina 152]
| |
als een geheel is nog niet voldoende. Wij weten immers, dat de mensch werkt in een oneindig veld, dat hij met het geheel der dingen wezenlijk verbonden is. Daarom moet het socialisme ernaar streven, zoowel den eenling, respektievelijk de groep, als de breede omgeving, dat is het maatschappelijk milieu, te beïnvloeden en te veranderen. De veranderde omgeving heeft dan weer terugwerkende kracht op eenlingen en groepen. De beïnvloeding door het socialisme moet zich uitstrekken over het geheele maatschappelijke milieu: de woning, de arbeids- en beroepsverhoudingen, de school, de kerk, het sportterrein, de cinema, de vakantiekolonie, het sanatorium, de gevangenis enz. Van buitengemeen groot belang zijn de beroepsverhoudingen en de volkshuisvesting. Voor wat de eerste betreft, moet gestreefd worden naar steeds verdere uitbreiding der wettelijke bescherming, zoodat de arbeider als mensch steeds zorgvuldig er beschermd worde tegen de uitbuiting door het kapitaal. Pas het bereiken van medezeggenschap in het bedrijf zou den arbeider waarlijk in staat stellen, zijn menschelijk wezen tegen de sloopende werking van den gemechaniseerden arbeid te verdedigen. | |
[pagina 153]
| |
In zake het woningvraagstuk is het nog niet voldoende, naar verbetering der volkshuisvesting te streven, in dier voege dat een werkelijk gezinsleven mogelijk wordt, te zorgen voor lucht en zon, evenals voor de technische hulpmiddelen, die het werk der huisvrouw verlichten. Wil het streven op het gebied der volkshuisvesting in socialistische richting gaan, dan moet de verburgerlijking tegengegaan worden, die heden de beter gesitueerde arbeiders bedreigt. Overal waar dit mogelijk is, moeten grootere huizenblokken van gemeenschappelijke keukens, die tevens als eetzalen dienst kunnen doen, en van ontspanningszalen voorzien worden. Vooral moet tot den bouw van gemeenschappelijke speelplaatsen, eventueel speelzalen, voor kinderen worden overgegaan, opdat het opgroeiend geslacht, zonder dat het huiselijk leven schade lijdt, tot krachtiger gemeenschapsgevoel worde opgevoed. Het voorbeeld van gehuwden, die als pioniers voor een gemeenschappelijk gevoerde huishouding optreden, is in dezen tijd van niet geringe beteekenis. Het afgesloten gezinsleven, zooals dit in de kapitalistische maatschappij bij de burgerlijke klasse gewoonte was, | |
[pagina 154]
| |
en zooals het heden juist door de betere arbeidersgezinnen wordt verlangd, is zeker niet in overeenstemming met het socialistisch streven naar gemeenschap. Daar waar echter het gezin, zooals dit in de eerste revolutiejaren het geval was in Rusland, door de sociale nood uiteengerukt wordt en zijn leden gejaagd worden naar de openbare eetgelegenheden, de toevluchtsoorden en de kinderbewaarplaatsen, daar brengt dit loswrikken van de oude gezinsbanden zooveel verdriet en wrijving, zooveel hardheid, slooping van levenswaarden en moreel verval mee, dat iedere stap naar de socialistische vormgeving des levens met ontzettende offers betaald wordt. Al wat ontstaat uit nood en druk, draagt altijd een gedwongen en pijnlijk karakter. In het beste geval kan het een uitgangspunt voor een nieuwe ontwikkeling zijn. Daarentegen bereidt datgene, wat vrijwillig, uit neiging, inzicht en overtuiging ontstaat, werkelijk den weg voor een betere toekomst. Tot op zekere hoogte een dergelijke wegbereiding te zijn, - dit is het wat aan alle pogingen, om socialistische produktiegemeenschappen te stichten, een beteekenis verleent, | |
[pagina 155]
| |
die ver uitgaat boven het praktische, materieele resultaat. Iedere produktiegemeenschap, iedere kolonie, die zich in de kapitalistische omgeving weet te handhaven, getuigt voor de levensvatbaarheid van het socialisme. Het samenwerken op kameraadschappelijken grondslag, de vervanging van gedwongen kapitalistische discipline door vrijwillige kameraadschappelijke orde, - het zijn levende weerleggingen van de bewering, dat de mensch slechts werkt, hetzij onder de prikkel van den nood of door de zucht naar winst gedreven. Het is nauwelijks noodig, in dezen samenhang op de beteekenis van de school en de opvoeding in het algemeen te wijzen. Ook aan deze punten moet het socialisme zijn beste krachten wijden. Het onderwijs moet zoodanig hervormd worden, dat het zich voegt in het maatschappelijk leven. En tevens moet het doordrongen worden van een geest van zelfwerkzaamheid en wederzijdsche hulpvaardigheid. Deze beide eischen volgen rechtstreeks uit den wetenschappelijken omkeer. De volksopvoeding blijft heden even ver ten achter bij de nieuwe inzichten, waartoe de zielkunde en de opvoedkunde | |
[pagina 156]
| |
doordrongen, als de sociale levensvormen bij de technische en organisatorische vaardigheid. De opvoeding tot persoonlijke verantwoordelijkheid en tot verbondenheid met de groep, het wekken van zelfrespekt en tevens van achting voor de persoonlijkheid van anderen, van den wil deze te ontzien, - ziehier eenige onder de belangrijkste elementen van de opvoeding van een sociaal voelend, willend en denkend geslacht. Wat het wekken van een geest van humaniteit aangaat, zoo bedenke men, dat ook op dit gebied moraliseeren bitter weinig geeft. Laat men er liever naar streven, het gemoed te treffen en de fantasie, in gloed te zetten! Hier kunnen de verschillende kunsten een heerlijk arbeidsveld vinden. Zij moeten zich in dienst stellen van den strijd voor vrede en broederlijkheid, niet echter in de eerste plaats op negatieve wijze, door uitbeelding van de gruwelen van den oorlog. Immers, wanneer de menschen den oorlog zelf zoo snel vergeten en het al de helsche ervaringen, die zij doormaakten, deden, hoe kunnen wij dan verwachten, dat de uitbeelding van den oorlog een sterke kracht tot den vrede zou zijn? Neen, hier moet de kunst anders te werk gaan: | |
[pagina 157]
| |
zij moet de schoonheid en heerlijkheid van vrede in den zin van menschelijke verbondenheid voorstellen, zij moet het ontroerende doen voelen van het vrijwillige offer voor de oneindige gemeenschap en de broederlijke overgave. Van de grootste beteekenis is verder een opvoedkundige leiding, die het kind helpt, in zijn ziel den daemon van de vrees te overwinnen. Er bestaat, naar ik geloof, geen andere aandrift, die in zoo hooge mate den weg baant voor het aanvaarden van geweld, ook in zijn meest brute vormen, en tevens zoo ontvankelijk maakt voor redelooze discipline. In de jeugdbeweging hebben alle strevingen naar levenshervorming socialistische waarde, die den jongen mensch leeren, de kwantiteit, waarvan de waardeering zoo typisch is voor het kapitalisme, ten achter te stellen bij de kwaliteit en zich in de eerste plaats naar haar te richten. Ook de wil tot onthouding en askese, die de verslaafdheid aan bepaalde stoffelijke behoeften, zooals alkohol, tabak en snoepgoed, tegenwerkt, heeft groote beteekenis als voorwaarde tot geestelijke koncentratie, geslachtelijke reinheid en juiste waardeering van de hoogste genietingen des levens. | |
[pagina 158]
| |
De erkenning van de beteekenis van het geheel, waartoe het socialisme ontwaakt is, moet nog tot andere werkingen voeren. In het tijdperk, dat achter ons ligt, werd de strijd voor het socialisme opgevat als uitsluitend een aangelegenheid van de arbeidersklasse te zijn. Het sloot zich op binnen de grenzen eener klasse, het wilde slechts de klasse dienen, de klasse verlossen. De rest der menschheid bestond of niet voor hem, of enkel als de vijand, waartegen zijn aanvallen zich richtten en die het overwinnen wilde. Weliswaar was het theoretisch doel van het marxistisch socialisme de bevrijding van alle klassen, de verlossing der geheele menschheid van leed en smart. Echter, dit kon pas geschieden na de katastrofe, dat wil zeggen in een onzekere toekomst, die alle klassen behalve het proletariaat, hetzij enkel lijdelijk afwachten konden of die zij moesten pogen te verhinderen. Ook in dit opzicht heeft het marxistisch socialisme, dat zich in zelfverheffing boven alle andere het wetenschappelijke noemde, bewezen nog sterk met utopische elementen belast te zijn. Geen klasse kan zelf invloed | |
[pagina 159]
| |
uitoefenen, zonder andere klassen te beïnvloeden: geene zichzelf veranderen, zonder het tevens de maatschappij te doen. De strijd der arbeidersklasse, haar opkomst, de veranderingen in haar wezen, dit alles heeft grooten invloed uitgeoefend op de politiek, de wetenschap, den staat, heel het openbare leven. De maatschappij is een organisch geheel: ondanks de tegenstrijdige belangen, die tusschen haar verschillende deelen bestaan, staan die deelen toch allen tot elkaar in een verhouding van funktioneele afhankelijkheid. Het is de historische roeping der arbeidersklasse, om de hoofdmacht te vormen in den strijd voor de socialistische maatschappij. Slechts in die klasse kon de gedachte van de klassenlooze maatschappij diep wortel schieten: het is haar plicht en haar recht, den weerstand van de bourgeoisie en haar aanhang tegen zulk eene maatschappij te breken. Wie haar het geloof aan die plicht en dat recht ontneemt, die ontneemt haar het beste wat zij bezit. Maar aan den eenen kant kan zij de wereld slechts van de vloek van het kapitalisme verlossen, zoo haar streven ook in andere klassen sympathie wekt, bij de intellektueelen, de kleinburgers, de boeren: | |
[pagina 160]
| |
en aan den anderen kant lijden alle klassen onder de vloek van het kapitalisme, de bourgeoisie zoowel als het proletariaat, al lijden zij op andere wijze. Allen moeten verlost worden, al voelen niet allen bewust het verlangen naar verlossing. Om al deze redenen moet het socialisme uit zijn beperkte sfeer treden. Het moet zich-zelf niet kleineeren, door zich in te beelden de zaak van slechts een deel der maatschappij te zijn. Het is de zaak van allen: het moet beseffen wat het is en hiervoor durven uitkomen. Het moet zich blijmoedig en zelfbewust tot zijn universeele bevrijdingsroeping bekennen. Het heeft immers ook de daadwerkelijke steun van allen noodig, om die bevrijding te kunnen verwezenlijken. Zonder de sympathie en de geestdriftige medewerking van de boeren, de intellektueelen en de middenstanders, kan de opbouw van een integrale socialistische gemeenschip niet geschieden. De waarden van de arbeidersklasse zijn onvermijdelijk eenzijdig en onvolkomen: op deze eenzijdige, onvolkomen waarden alleen kan geen harmonisch maatschappelijk geheel verrijzen. Bovenal kan zulk een geheel de waarden die nog in den boeren- | |
[pagina 161]
| |
stand verborgen liggen, niet ontberen. Immers. De boeren kennen nog een betrekking tot het kosmische, die aan de ontwortelde arbeidersklasse, opgegroeid in de grootsteedsche woestenijen, ontbreekt. Wat de intellektueelen betreft, hoewel zonder twijfel bij de meesten hunner de persoonlijkheid belangrijk verzwakt is, is dit toch bij een minderheid onder hen niet het geval. Voor deze minderheid beteekent het socialisme wezenlijk de dienst van het geheel, van de oneindige gemeenschap. Hun opvatting vult die van het arbeiders-socialisme aan, dat in eerste instantie van den strijd om een rechtvaardiger maatschappelijke orde uitgaat. Slechts door deze aanvulling wordt het socialisme tot het algemeene beginsel van de vernieuwing der maatschappij. Maar nog in een anderen en hoogeren zin moet het socialisme naar een algemeenen inhoud streven. Alle eindige waarden, waarnaar het streeft, loopen altijd gevaar in hun tegendeel om te slaan, indien het, inplaats van hen op het absolute te betrekken, hunzelven een absoluut karakter verleent. Alle menschelijke kracht ontaardt, zoo ze niet voortdurend vernieuwd en gereinigd wordt in de kracht- | |
[pagina 162]
| |
bron van het Eeuwige. Dit heeft het socialisme van de huidige fase, die in zekeren zin reeds ten deele overwonnen is, vergeten. En dit is het, wat dat van de komende fase zich weer moet inprenten. Slechts dan kan het zijn taak tegenover de arbeidersklasse en tegenover de menschheid vervullen. Slechts dan zal het zich tot een hooger trap verheffen, die het beste en meest waardevolle van de vroegere - van het utopische, het marxistische, het syndikalistische socialisme - opgeheven bevat. Deze nieuwe trap zal die van bet religieuze socialisme zijn. De onmetelijke geestelijke krachten, die het socialisme in zich draagt, die het marxistische socialisme echter nog niet volkomen wist te gebruiken en te leiden, omdat het zich teveel naar de uiterlijke wereld richtte en teveel hechtte aan stoffelijke oorzaken, - deze krachten zullen zich duizendvoudig ontplooien, wanneer het socialisme de zege niet langer in de eerste plaats van een min of meer mechanische noodzakelijkheid zal verwachten, maar van geestelijke doorbraak en innerlijke bevrijding. |
|