De geestelijke ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme
(1931)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
I
| |
[pagina 8]
| |
mensch van het rationalistische tijdvak bouwt op zichzelve en verheft het abstrakte verstand tot het hoogste levensbeginsel. Hij is overtuigd, dat het hem door het verstand gelukken zal, de wereld te doorvorschen en te kennen en de levensverhoudingen van hemzelf uit te vervormen. ‘Het moderne denken’, zegt Fritz Heinemann in zijn belangrijk boek ‘Neue Wege der Philosofie’, ‘het moderne denken is, inplaats van het aan gezag gebonden middeleeuwsche denken, kritisch en opstandig, het scheurt de geloofsdogma's uiteen, valt het gezag aan en heeft door het pochen op zijn autonomie die revolutionaire trek, die aan de hedendaagsche geschiedenis met haar diepgaande omwentelingen zijn karakter verleent.’ Het autonome denken van den nieuwen tijd gebruikt tot vestiging van zijn heerschappij nieuwe methoden ter verkrijging van wetenschappelijke kennis. Op het fundament van het geloof aan de almacht en de onfeilbaarheid van het verstand ontstaat de moderne wetenschap. Van het eene gebied des levens naar het andere breidt zij de heerschappij van haar methoden en opvattingen uit: over techniek, voortbrenging, politieke organisatie | |
[pagina 9]
| |
en ten slotte ook over de geestelijke kultuur en de kunst. Zij is het meest grootsche gedenkteeken, dat de mensch van den nieuwen tijd van zijn werkzaamheid opgericht heeft. Op haar zijn zijn koenste verwachtingen gericht: met haar hulp gelooft hij de maatschappij in rationeelen zin te kunnen vervormen: van haar verwacht hij zoowel de oplossing van metafysische problemen, zoo als het wezen van het Zijn en de zin des levens, als die van de praktische vraag van den opbouw van een rechtvaardige samenleving. De geweldige vorderingen, waartoe de toepassing der natuurwetenschappen (werktuigkunde, natuurkunde, scheikunde) op de voortbrenging den stoot gaf, brachten ook het fundament voor de algemeene, onbeperkte heerschappij van het rationalisme voort. De menschheid scheen zich geheel en al af te wenden van iedere metafysische denkwijze en ieder geloof aan boventijdelijke waarden te ontgroeien. De lange kinderdroom lag achter haar: de wending naar rationalisme en positivisme beteekende het begin van den mannelijken leeftijd. De werktuigkunde was dat deel van de natuurwetenschap, dat het eerst een hoogen | |
[pagina 10]
| |
graad van volkomenheid bereikte. Dit maakt het feit begrijpelijk, dat aanvankelijk alle takken der natuurwetenschap zeer sterk door haar werden beïnvloed. Het tijdperk ligt te nauwernood achter ons, dat iedere wetenschap er haar heil in zag, volgens de methoden der natuurwetenschap te werk te gaan. Deze nu waren oorspronkelijk de methoden der werktuigkunde. Zoo moest een niet slechts rationalistische, doch ook mechanistische opvatting van wereld en leven zich algemeen doorzetten. Wel is waar heeft de mechanistische denkwijze zeer verschillende vormen aangenomen. Wij rekenen daartoe niet slechts grove materialisten als Vogt en Büchner, doch ook positivisten als Comte en Mill en de meeste woordvoerders der verschillende ontwikkelingstheorieën. Ook de ideeën der aanhangers van de ontwikkelingsmechanika, zooals Roux en Weiszmann, zijn in die denkwijze gegrondvest. Het uiteindelijk doel van de mechanistische wereldbeschouwing was, alle kwalitatieve veranderingen op de beweging van uiterst kleine, nog slechts kwantitatief te bepalen deeltjes terug te brengen. Bij het nastreven | |
[pagina 11]
| |
van dit doel bediende zij zich van de proefondervindelijke methode. Een tijd lang werd deze methode ook bij het onderzoek der zielsprocessen aangewend, vol vertrouwen, dat het gelukken zou, ook de psychische verschijnsele tot eenvoudige, kwantitatief bepaalde elementen te herleiden. Voor de mechanistisch-materialistisch ingestelde zielkunde waren deze verschijnselen in den grond der zaak volkomen afhankelijk van stoffelijke verhoudingen en lichamelijke processen. De mechanistische biologie vatte het levensproces op als een, weliswaar uiterst ingewikkeld, doch niettemin zuiver fysisch-chemisch proces: zij beschouwde de organismen als machines van wezenlijk dezelfde bouw als alle andere driedimensionale systemen, hetzij van fysischen of van chemischen aard. Het begrip van het organische leven scheen haar een vraagstuk toe, dat op den duur met de methoden van de mathematisch-fysische en de chemische wetenschap volkomen op te lossen zou zijn Ga naar voetnoot1). Zoo werd door de moderne, mechanistisch- | |
[pagina 12]
| |
rationalistische wereldbeschouwing in de eerste plaats de organische natuur gelijk geacht aan de anorganische, en in de tweede plaats het, psychologische slechts als een bepaald onderdeel van het organische beschouwd. Het gansche heelal werd aldus als een ontzaggelijke machinerie beschouwd, alle gebeuren tot een min of meer mechanisch opgevat verloop van oorzaken en gevolgen teruggebracht. De hoeksteen dezer wereldbeschouwing was de rotsvaste overtuiging van de mechanische causaliteit. De vorm van het socialisme van de vorige eeuw, die zichzelf bij uitstek als het ‘wetenschappelijk socialisme’ beschouwde, werd met kracht binnen het kader der rationalistisch-mechanistisch-deterministische wereld-beschouwing getrokken. Hoe had het socialisme zich ook aan deze kracht kunnen onttrekken? Ten eerste ontstond het immers in het tijdperk, waarin de positivistische natuurwetenschap haar, met succes bekroonde, aanvallen deed op verouderde, waardeloos geworden vormen van weten en opverstardevooroordeelen. Dan stond het moderne socialistische denken voor de taak, om in de wereld der materie geheel thuis te raken, ten einde | |
[pagina 13]
| |
de voorwaarden, betrekkingen en verhoudingen dier wereld te kunnen verklaren. In het kapitalisme maakt het verstand zich meester van de heerschappij over voortbrenging en verdeeling: al het irrationeele en traditioneele daarin wordt in stijgende mate uitgeschakeld: de leiding van het produktieproces wordt steeds meer gerationaliseerd, steeds meer wordt dit kritisch ontleed en wordt volgens een voorafgaand verstandelijk oordeel te werk gegaan. Een proces van steeds voortgaande verzakelijking vindt plaats, dat evenwijdig gaat met het proces van toenemende voorrang van het stoffelijke in wereldbeschouwing en levensopvatting. Het is een der groote verdiensten van Karl Marx, dat hij door zijn grondige ontleding en helderziende begaafdheid deze verzakelijking, die zich als een dikke nevelsluier tusschen de persoonlijke betrekkingen van de verschillende klassen dringt, opgespoord en haar werkingen voor het maatschappelijk leven aangetoond heeft. De deterministisch-mechanistische wereldbeschouwing kwam nog sterker te staan door haar strijd tegen begrippen en leerstellingen, die uit de tijden van de feodaal-absolutistische | |
[pagina 14]
| |
maatschappij-orde stamden en door de heerschers gebruikt werden, om die orde in stand te houden. Het wijsgeerig materialisme, het rationalisme en de ontwikkelingsleer schenen buitengewoon waardevolle wapens in den strijd tegen onderdrukking en maatschappelijk onrecht. Ze schenen niet slechts zulke wapens: ze waren het in zeker opzicht ook werkelijk. Echter vormden zij zich tevens ook weer tot psychische voorwaarden, die voor de uitbreiding van het kapitalisme een gunstige sfeer schiepen. De materialistisch-mechanistischen-rationalistisch gerichte levensen wereldbeschouwing en de kapitalistische produktiewijze hebben op velerlei wijzen op elkaar ingewerkt. Deze reakties zijn tamelijk ingewikkeld. Dat het kapitalisme in zielkundig opzicht, zoo niet mogelijk gemaakt, dan toch in ieder geval sterk bevorderd werd door een opvatting over wereld en leven, die de tijdelijke waarden voor de eenige werkelijke verklaarde en alle vitale energieën op deze waarden richtte, dat behoeven wij hier niet te bewijzen. Het zich in sterke mate richten van het menschelijk bewustzijn naar de buitenwereld vormt de psychische voorwaarde tot een ekonomisch stelsel, welks geheele | |
[pagina 15]
| |
streven, hetzij rechtstreeks of zijdelings, op de kwantitatieve vermeerdering der goederen gericht is. Deze beschouwing van den mensch: niet als een bezield organisme, wiens diepste wezen een goddelijk geheim tegelijk verbergt en openbaart, doch als een bomo faber, een die voortbrengt in een wereld van voortgebrachte dingen - zij is de noodzakelijke voorwaarde van een stelsel, waarin de absolute ondergeschiktheid van de mensch aan de eischen van de voortbrenging moet worden doorgezet. De vergoddelijking van alle door menschen gemaakte, eindige waarden - en van deze dan nog in het bijzonder van de stoffelijke - heeft als tegenhanger de ontwaardiging en verachting van die kanten in den mensch, die niet de produktie van stoffelijke waarden dienen en niet daaraan kunnen worden dienstbaar gemaakt: zijn verlangen naar gemeenschap met zijn medemenschen en met het oneindige, zijn voorgevoelens van een van liefde vervulde en door haar bezielde samenleving als het eenige, met zijn hoogste en diepste ik in overeenstemming zijnd leven. Tegen de ontmenschelijking van den mensch door het kapitalisme en de vergoddelijking | |
[pagina 16]
| |
van de stof, van rijkdom en macht, verheft zich sedert het begin van de 19de eeuw een dubbel protest. In naam van het christelijk levensbeginsel werpen profetische gestalten als Carlyle, Disraeli, Lamennais, Ruskin en niet in de laatste plaats Tolstoï, de grootste onder hen, zich op als aanklagers van de kapitalistische daemonie. In naam der menschelijke ziel eischen zij sociale rechtvaardigheid. Weliswaar worden de heerschende uitbuiters en onderdrukkers door deze stemmen opgeschrikt, in den regel echter sterft hun protest schijnbaar zonder veel uitwerking weg. Tevergeefs doen zij een beroep op een maatschappij, waarin de storm der begeerten ieder gemeenschaps- en rechtvaardigheidsgevoel overstemt. Bovendien worden hun aanvallen verzwakt door de omstandigheid, dat zij zich tegen de industrialiseering kanten in een tijdperk, dat nog sterk lijdt onder het tekort aan goederen en waarin dus de verhooging der produktiviteit als de belangrijkste opgave voor de natuurwetenschap en de techniek beschouwd wordt. De religieuze socialisten der 19de eeuw verwachtten slechts heil van den terugkeer tot overleefde, patriarchalische maatschappij- en levensvormen. Het | |
[pagina 17]
| |
sociaal-romantische karakter van hun ideeën en voorstellen wordt door de nieuwe heerschende klasse, de bourgeoisie, gebruikt, om hun door zedelijke verontwaardiging bezielde kritiek te diskrediteeren Ga naar voetnoot1). Tot oneindig grooter resultaten leidt gedurende deze gansche eeuw het protest van het wereldlijk socialisme. Hoe scherp dit socialisme de kapitalistische uitbuiting ook bestrijdt, zoo begroet het de industrialiseering der voortbrenging op zichzelf als een middel ter bevrijding van de menschen van harden loondienst en stoffelijken nood. In de eerste periode van dit socialisme, dat door zijn opvolgers als het utopisme gekenschetst werd, vertoont het in St. Simon en Fourrier, vooral echter in Robert Owen, een konstruktieven geest. In het bijzonder bij dezen laatste treedt ook de hooge zedelijke gedachte van een op | |
[pagina 18]
| |
het gemeenschapsgevoel gegrondveste maatschappij naar voren. Wanneer ook het ‘utopische’ socialisme machteloos blijkt, het sociale vraagstuk op te lossen, verschijnt het materialistisch gerichte ‘wetenschappelijke’ socialisme ten tooneele. Ook zijn protest is bezield door zedelijke verontwaardiging. In de, door een profetischen geest gedragen, aanklacht tegen het kapitalisme in het ‘Kommunistisch Manifest’ ontmaskert Marx het stelsel, dat de hoogste geestelijke waarden zonder meer aan de stoffelijke gelijk stelt en al het eerwaardige en heilige in koopwaar verandert, met een, sindsdien te nauwernood weer bereikte en nooit overtroffen, hartstochtelijke kracht. In de ontwikkeling van het socialisme komen aan het marxisme buitengewone verdiensten toe. Door aan de arbeidersklasse in den strijd tegen haar uitbuiters nieuwe, groote en heerlijke doeleinden aan te wijzen, geeft het richting en vasten vorm aan ontzaglijke massa's chaotische levensenergie. Door zijn ontdekking van de afhankelijkheid der groepsethiek van den ekonomischen bouw der maatschappij en zijn blootlegging van de beteekenis hiervan, voegt het een nieuwen, belang- | |
[pagina 19]
| |
rijken schakel toe aan den keten van causale samenhangen. - Het protest van het marxistische socialisme tegen de ekonomische orde van het kapitalisme ontspringt echter niet aan een absolute tegenstelling, aan een tegenstelling, die zich over alle levenssferen uitstrekt. Het marxisme immers wortelt in denzelfden geestelijken bodem als de burgerlijk-kapitalistische wereld: in den bodem der marxistisch-mechanistisch-rationalistische wereldbeschouwinrang. Het erkent immers zelf denvoorrang van de materieel-technische verhoudingen, het is zelf overtuigd van de overheersching der zelfzuchtige beweegredenen en driften in den mensch. Ja, het beschouwt de gansche menschenwereld als een hoofdzakelijk door deze driften tot stand gebracht en gehandhaafd bouwwerk. Daarenboven is het marxisme volkomen naturalistisch gericht. Iedere erkenning van de zelfstandige werkzaamheid van den geest, iedere leer, die in den geest de laatste bepalende kracht ziet (vanzelfsprekend geen onbeperkte kracht, doch eene, die harerzijds door materieele verhoudingen begrensd en aan materieele voorwaarden gebonden is) in de wereldgeschiedenis, - iedere opvatting, die zich neigt voor den | |
[pagina 20]
| |
wiekslag van den geest, als voor iets in zijn diepste gronden onbegrepens, schijnt het marxisme toe hetzij domheid en bijgeloof te zijn, hetzij het werk van boosaardige list en berekening, waarachter het lust tot uitbuiting en heerschzucht bespeurt. |
|