Communisme en moraal
(1925)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 210]
| |
X. De moraal van den arbeidGedurende de voorbereiding en in de eerste fase der proletarische revolutie is de proletarisch-communistische moraal voornamelijk strijdmoraal: dat wil zeggen, de eischen van den strijd bepalen in de eerste plaats, welke handelingen en gedragingen de arbeidersklasse het meest tot heil strekken. In de tweede fase, het overgangstijdperk van kapitalisme naar socialisme, wordt het zwaartepunt dier moraal verplaatst naar den arbeid. Zeker moet er ook dan nog strijd gevoerd worden, maar het hoofd-accent valt niet meer op den strijd, dat accent valt op de verhooging der produktiviteit van den arbeid. Door verhoogde produktie moet het socialisme de overblijfselen van het kapitalisme overwinnen en te niet doen. Lenin heeft ons leeren begrijpen, dat die overblijfselen ook na de verovering der macht door het proletariaat, nog langen tijd groot in aantal zullen zijn en sterk zullen nawerken. Door verhoogde produktie moet het communisme bewijzen, beter dan het kapitalisme in staat te zijn in de behoeften der massa's te voorzien, moet het weifelende groepen uit de bevolking aan zijn zijde brengen. Onder de diktatuur van het proletariaat, men ziet het in Rusland, krijgt het ‘Evangelium van den Arbeid’ een nieuwe beteekenis. Dat wat in het kapitalisme leugen was en bedrog, wordt dan werkelijkheid en waarheid: de arbeid is de kracht bij uitnemendheid, die de wordende gemeenschap schraagt: hij dient het heil der gemeenschap: de ijver, in dien dienst bewezen, mag ten volle aanspraak maken op den naam van heilig. Gedurende de proletarische diktatuur is de arbeid principieel de grondslag van alle rechten der burgers, al kan dit principe nog niet altijd ten volle doorgevoerd worden en al zijn kompromissen ten gevolge van te geringe | |
[pagina 211]
| |
kracht nog somtijds noodig (zooals in Sowjet-Rusland de Nep). De proletarische slaat is gerechtigd op het gebied van den arbeid alle maatregelen te nemen, die de ontwikkeling der produktie eischt. Hij vaardigt de verplichting tot arbeid uit voor alle volwassenen binnen bepaalde leeftijdsgrenzen; hij stelt vast, hoeveel jongens en meisjes der opgroeiende generatie voor de verschillende beroepen opgeleid zullen worden; en wanneer dit noodig is, brengt hij en deel der bevolking uit haar oude woonplaatsen dáár heen over, waar aan arbeidskrachten voor de uitbreiding van bepaalde, voor het welzijn der gemeenschap gewichtige bedrijven gebrek bestaat. Zooals burgerlijke regeeringen in tijd van oorlog alles ondergeschikt maken aan de landsverdediging, zooals dan elk persoonlijk belang voor het (voorgewende en leugenachtige) ‘Algemeene Belang’ moet wijken, elke individueele kracht in den dienst van de vernietiging, de anti-produktie, wordt gesteld, - zoo zullen proletarische regeeringen het arbeidsvermogen der geheele bevolking, met voorbijgaan van de belangen en begeerten der individuen, in dienst stellen van de voortbrenging, zoolang tot de toenemende rijkdom der gemeenschap en het toenemende sociale bewustzijn van haar leden de opheffing van elken dwang mogelijk maakt. Niet alleen van de hoeveelheid, ook van de hoedanigheid van den verrichten arbeid hangt gedurende de diktatuur het welzijn der gemeenschap af. De arbeidsstaat zal na de groote schokken, die de omwenteling aan het ekonomisch leven toebrengt, aanvankelijk arm zijn aan alles; elke verspilling van materiaal, elk onoordeelkundig gebruik en iedere verwaarloozing van machines enz. zal een vergrijp beteekenen tegen de gemeenschap. Behalve vlijt en ijver zullen ook nauwgezetheid, zorgvuldigheid en overleg in hoog aanzien staan. In het kort: het geheele komplex van eigenschappen, die in het aanvangstijdperk der kapitalistische produktie als de voornaamste deugden golden, omdat zij vele individuen uit de burgerlijke klassen tot wel- | |
[pagina 212]
| |
stand en macht brachten, en dóór hen de geheele klasse, - zij zullen in het eerste stadium der ontwikkeling van kapitalisme naar communisme opnieuw als zoodanig gelden, dan echter, omdat zij het heil der gemeenschap rechtstreeks bevorderen. Terwijl de groei van deze eigenschappen onder het kapitalisme verstrengeld was met de versterking der zelfzuchtige neigingen, zal die groei in het beginstadium van het communisme ten goede komen aan de ontwikkeling der sociale gevoelens. Het is duidelijk, dat de moraal der eerste en die der tweede fase der sociale omwenteling op belangrijke punten verschilt. Zoo groot is dat verschil, dat men geneigd is, van een tegenstelling te spreken. En deze tegenstelling op te heffen lijkt oppervlakkig geoordeeld niet mogelijk. Voor den door het kapitaal uitgebuiten, tegen het kapitaal in verzet komenden arbeider zijn de eigenschappen, die tot het goed en nauwgezet verrichten van arbeid voeren, geen eigenschappen, die in de eerste plaats voordeel voor zijn klasse beteekenen. Immers door die eigenschappen in het produktie-proces aan te wenden dient hij zijn meesters, vermeerdert hij hun macht en vergroot hij den afstand, die in ekonomisch opzicht tusschen bourgeoisie en proletariaat bestaat. Moet hij dan niet, om een goed lid zijner klasse, een goed strijder voor haar bevrijding te zijn, juist zijn vlijt aan banden leggen en zijn ijver den toom aandoen? Dient hij die bevrijding niet, door de machines, met behulp waarvan hij, (de ekonomische overmacht der bezitters dwingt hem hiertoe) de meerwaarde voortbrengt, welke die overmacht aldoor vergroot, zoo weinig zorgvuldig te behandelen als mogelijk is, zonder dat hij zich blootstelt aan ontslag? Is niet, in één woord, inplaats van ijverige zorgvuldigheid bij den arbeid het plegen van doorloopende sabotage van het standpunt van den proletarischen klassenstrijd verdienstelijk? Of behooren althans de proletarische strijdorganisaties voor hun leden geen regels-van-gedrag bij den arbeid vast te stellen, normen voor de uitgifte der | |
[pagina 213]
| |
arbeidskracht, die den, om welke reden dan ook, overijverigen tot matiging dwingen? Doorloopende sabotage als middel in den klassenstrijd is, naar wij meenen, enkel van syndikalistische zijde wel eens voorgesteld, terwijl het binden hunner leden aan regels, die ten doel hebben hetzij de produktie te beperken hetzij den arbeider te noodzaken, zijn arbeidskracht te sparen, daarentegen door de engelsche vakvereenigingen vrij algemeen wordt toegepast. Maar ook afgezien van dergelijke feiten is er geen sprake van dat vlijt, toewijding, nauwgezetheid en zorgvuldigheid in den beroepsarbeid voor het strijdend deel van het proletariaat als klassedeugden gelden. Voor de organisaties der voorhoede, de communistische partijen en de revolutionaire vakbonden, schijnt enkel het gehalte hunner leden als strijders van belang te zijn. Toewijding en ijver, nauwgezetheid en overleg - zij moeten ze natuurlijk betrachten in alles, wat den strijd en de voorbereiding tot den strijd aangaat, maar of zij in de uitoefening van hun beroep lui, gewetenloos en nonchalant zijn, het laat de leiding dier voorhoede volkomen koud. Men gevoelt, hoe op dit punt tusschen de moreele opvattingen der eerste en die der tweede fase van de proletarische revolutie een tegenstelling bestaat, die voor de daadwerkelijke orientatie van het proletariaat in het huidige tijdvak van zeer groot belang is. Wij weten dat die tegenstelling wortelt in de maatschappelijke omstandigheden, wij begrijpen dat zij niet gemakkelijk opgeheven kan worden. Immers de betrekking, waarin het proletariaat tot den arbeid, tot de produktie staat, verandert pas door de verovering der staatsmacht, dan echter ook volkomen en met één slag. Echter, wij vragen ons af, of het in de praktijk volkomen negeeren, dat er zoo iets bestaat als een ‘moraal der voortbrengers’ - de gelukkige formule, waarin G. Sorel beroepsijver en beroepstoewijding samenvat - vereenigbaar is met de sociale paedagogie van het communisme. Immers het communisme moet de arbeiders voor- | |
[pagina 214]
| |
bereiden voor hun funktie in de volgende periode. En tot die voorbereiding behoort ook wel degelijk hen op te voeden in de ‘moraal der voortbrengers’, hen te leeren, zich aan de produktie té geven met heel hun kracht. Kan het communisme dit doen zonder hun in te prenten, dat toewijding aan den arbeid in alle omstandigheden een maatschappelijke deugd is, zonder in hen die toewijding op te wekken? Maar is het communisme verantwoord dit te doen, zoolang de arbeid geschiedt ten bate van het kapitaal? Het is onze overtuiging, dat ook deze tegenstelling opgeheven zal kunnen worden, zoo het communisme, zich niet blind starend op de onmiddellijk te bereiken doeleinden, zooveel mogelijk zijn aktiviteit in verband brengt met innerlijke motieven, met de onzelfzuchtige aandrift, het verlangen der overvloeiende liefdeskracht zich uiterlijk te manifesteeren. In de sfeer van den arbeid zijn ijver en toewijding van deze kracht de natuurlijke uitingen. ‘De vrije producent in een werkplaats, waar voortdurend naar verbetering wordt gestreefd’ - aldus vangt Sorel zijn beschouwing over de ‘moraal der producenten’ aan - ‘meet zijn pogingen nimmer aan een uiterlijken standaard, hij vindt alle modellen, die men hem vertoont, minderwaardig en wil boven alles uitkomen, wat vóór hem gemaakt is.’Ga naar voetnoot1) Sorel vergelijkt de geestesgesteldheid der aldus den arbeid toegewijden met die van waarachtige artiesten, die altijd in hun werk pogen iets nieuws te verwezenlijken en voor wie bij dit pogen de hoop op belooning en succes geen of slechts een ondergeschikte rol speelt. Hij vergelijkt deze gesteldheid verder met die van de soldaten in de vrijheidsoorlogen. Ook zij waren bezield door wat hij noemt een ‘gepassioneerd individualisme’, het viel geen hunner in, een belooning te eischen, die in overeenstemming met hun verdienste was.Ga naar voetnoot2) Anders gezegd: Zij handelden uit innerlijke aandrift, uit onbaatzuchtig enthousiasme. | |
[pagina 215]
| |
‘Het streven naar het hoogere en betere’, zegt Sorel verder, ‘wat zich manifesteert ten spijt van het ontbreken van elke persoonlijke, billijke en onmiddellijke belooning, dat streven is de verborgen kracht, die in de wereld den vooruitgang tot in het oneindige verzekert. Wat zou er van de moderne industrie worden, zoo de uitvinders hun pogingen enkel vestigden op dingen, waarvan zij vrijwel zeker waren, dat ze hun winst zouden bezorgen? Het vak van uitvinder is het miserabelste van alle vakken en toch wordt het nooit verlaten. Hoe vaak niet hebben in de werkplaats kleine wijzigingen, door het vernuft der arbeiders aangebracht, ten slotte geleid tot belangrijke verbeteringen, zonder dat deze verbeteraars zelven ooit werkelijk en blijvend voordeel uit hun vernuftige uitvindingen trokken?Ga naar voetnoot1) Deze opmerkingen van Sorel schijnen ons geheel te passen bij de moraal van het communisme. Die moraal moet de arbeiders leeren onderscheiden tusschen de omstandigheden, waaronder de produktie plaats vindt, en deze zelve. Het communisme moet hen aanvoeren in hun verzet tegen elke poging van het kapitaal, de meerwaarde die het uit hun arbeid perst, door verlenging van den arbeidsdag of door afjakkeren te vermeerderen, maar het moet zorgen, den drang zichzelf te geven, die in den arbeid op natuurlijke wijze tot uiting komt, daarbij niet uit te blusschen, immers die drang is het vonkje, dat eens, wanneer het erom zal gaan een begin te maken met de verwezenlijking van het socialisme, in een groote vlam moet uitslaan, wil die verwezenlijking mogelijk worden. Zijn werk, al wordt dit in dienst van het kapitaal verricht, zoo goed mogelijk te verrichten, en zich, zoo dit even mogelijk is (helaas is het in vele gevallen onmogelijk) te interesseeren voor het geheel, waarvan dat werk een onderdeel is, te pogen in dat werk het geheel te dienen en | |
[pagina 216]
| |
te brengen tot grooten volkomendheid - dat alles gaat niet in tegen het algemeenste, meest wezenlijke belang der arbeidersklasse, niet tegen de proletarisch-communistische idealen. Het is niet tegen den geest van het communisme, dat zijn aanhangers in een beroep of bedrijf uitmunten. Integendeel is dit in het belang van het communisme - niet alleen, omdat het feit dat de communistische partijen een selektie van méér dan gewoon bekwame, zorgvuldige en ijverige vak-arbeiders omvatten, het aanzien dier partijen bij de breede massa's zeer verhoogen zou, maar ook, omdat enkel een sociale paedagogie, erop gericht uitstekende strijders te kweeken die tevens uitstekende vak-arbeiders zijn, de mannen en vrouwen kan voortbrengen, zooals de tweede fase der sociale revolutie ze zal behoeven. Al vallen in de eerste fase de deugden van den strijder het zwaarst in de weegschaal, al kan thans nog op de ‘deugden van den producent’ niet meer dan een sekundair accent gelegd worden, - geheel verwaarloosd worden kunnen deze laatsten niet, zonder groot gevaar voor het communisme zelve. Arbeiders, die weinig in hun vak presteeren, zelfs ‘beroepswerkeloozen’ en gedeklasseerden kunnen dragers zijn van eigenschappen, die in den strijd voor de vernietiging van het kapitalisme zekere waarde bezitten. De revolutionaire beweging kan hen allen in dien strijd gebruiken. Wee echter de communistische partij, waarvan deze elementen de meerderheid zouden uitmaken, of zelfs waarin zij een belangrijk kontingent zouden vormen. In de historische fase, wanneer enkel de innerlijke rijkdom, de overvloeiende kracht van een voorhoede de revolutie kan redden, zou zulk een partij jammerlijk falen. Vele verhalen zijn uit Sowjet-Rusland tot ons gekomen over de huldiging van zoogenaamde ‘helden van den arbeid’ - vak-arbeiders, die door grooten ijver onvermoeide plichtsbetrachting en belangelooze liefde voor hun beroep uitblinken. Hun ter eere worden in fabrieken en | |
[pagina 217]
| |
werkplaatsen plechtigheden gevierd, zooals zij sedert den gildentijd wel nergens zijn voorgekomen; in redevoeringen wordt hun verdienste den jongeren ten voorbeeld gesteld; onderscheidingen worden hun uitgereikt, gelijk militairen ze plegen te ontvangen ter belooning van bijzonderen moed, in het gevecht getoond. Deze ‘helden van den arbeid’ zijn voor het meerendeel reeds bejaarde mannen, zij werkten vele jaren, eer het proletariaat de macht had veroverd, in een tijdperk toen absolutisme en bourgeoisie samenspanden om de arbeiders te onderdrukken en uit te buiten. Maar ondanks onderdrukking en uitbuiting bleef in hen de liefde branden, als een heldere vlam zonder smook of walm - liefde voor het wonder, dat hun handen, hun armen, hun oogen, hun verstand, hun vakkennis wrochten, dat zij wrochten door den inzet hunner geheele persoonlijkheid, liefde voor dien stof, die hun arbeid vormde, waaraan hun naarstige hand iets toevoegde, die hun geoefend oog veredelde en verfijnde tot hij onherkenbaar geworden was. En omdat zij zoo, vele jaren lang, in de duisternis van het trieste, grauwe leven, die vlam in zich zelven hadden omgedragen en gevoed, dáárom konden zij, toen het tijdperk van den socialistischen opbouw aanving - of juister het tijdperk, waarin de fundamenten voor dien opbouw werden gelegd - de sowjet-republiek en door háár de verdrukte massa's van alle landen dienen. Niet dat zij het communisme als leer, als theorie aanvaardden, maakte hen tot ‘helden van den arbeid’ - immers velen onder hen behooren tot de ‘partijloozen’. Helden van den arbeid waren zij feitelijk hun geheele leven lang. Maar pas de proletarische staat, die de politieke organisatie der tot heerschappij gekomen voortbrengers is, erkende hun verdiensten. Pas de proletarische staat erkent dat, uit innerlijken drang, de geboden van de ‘moraal der producenten’ getrouw te volgen, in de sfeer van den arbeid, uit innerlijken drang, onverpoogd te streven naar het hoogst bereikbare, een vorm van heldendom is. | |
[pagina 218]
| |
Laat het communisme niet schromen, openlijk te verkondigen dat het volgen van dien drang, óók onder het kapitalisme, den mensch opvoedt tot een persoonlijkheid, dat is hem innerlijk sterk maakt en adelt. Laat het niet, door een uitspraak over deze dingen uit den weg te gaan, het tragische misverstand in de hand werken, als zou verachting van den arbeider voor zijn arbeid ooit een wapen in den strijd voor de vrijmaking van dien arbeid kunnen zijn. Moge wanneer dit waarlijk noodig is, elk wapen, ook sabotage, ook vernietiging van materialen, machines en transportmiddelen, zonder aarzelen gebruikt worden. Maar laat, zoodra en zoolang het produktieproces op normale, voor de verhoudingen in het kapitalisme normale, wijze zijn gang gaat, de arbeider dien innerlijken drang naar zelfverbetering en zelfvervolmaking - die zich uit als rusteloos streven naar de vervolkomening van het geproduceerde - in zich zelven aankweeken als een kostbaar erfdeel van vergane geslachten en als een kostelijk geschenk, waarmee hij de komende geslachten zal verrijken. |
|