Onder het schrikbewind van uur en feit
SINDS de duur der sterren in jaren kan worden berekend en waarnemingen het tot een feit maakten, dat het planetenstelsel amper een druppel en elke druppel een wereld is, kwamen het denken en de taal meer en meer onder het schrikbewind van uur en feit, en die willen - hebben zij eenmaal het hoogste woord - het er vanzelf op aan sturen, dat de waarheid niet anders zou zijn dan de som van alle feiten en dat de eeuwigheid in het verlengde ligt der uren. Zij die nog beter weten, kunnen het niet meer zeggen, want waarheid en eeuwigheid werden herleid tot het onmededeelbare: de waarheid tot een innerlijken toestand zonder beroep meer op eenig feit of denkbeeld; de eeuwigheid tot het uitslaan van dien toestand door het lichaam: een oogenblik zonder beroep meer op eenig tijdsverloop; beiden zonder taal dus. Wie dit nog ondergaat, heeft nog wel geloof maar geen godsdienst meer, want is godsdienst niet voor alles mededeelbaar geloof?
Is hij dichter of kunstenaar, dan bleef hij wel nog ongeschikt voor het zoet of bitter tijdverdrijf waartoe de kunst grootendeels verviel, want hij zal, kunstenaar zijnde, zijn geloof toch nog zintuigelijk waarneembaar willen vertolken. Indien afkeer en zwakte hem voor de gevolgtrekkingen van het door uur en feit bepaalde denken doen terugschrikken, dan blijft hij aangewezen op het voormalig grensgebied van het