Het laboratorium en Lear's dochters
VERGIS ik mij niet, dan is het Valéry, die eens verklaarde, dat de geestelijke ontdekkingen van het zuivere dichterschap, slechts in hun veel latere afleidingen, en dan vrijwel vergeten, in den algemeenen omloop komen, en hij stelde zich voor, hoe de ontdekker der electriciteit, had hij lang genoeg geleefd, in de tram zou hebben gezeten te midden der velen, die zich van de afleidingen zijner ontdekking bedienen zonder van zijn ontdekking te weten.
Als het beeld mij meer nog trof dan wellicht bedoeld werd, is het wel, omdat het er op wijst, hoe juist in enkele werken, zeer kenmerkend voor ons tijdperk, in tegenstelling met groote werken van voorheen, de ‘geladenheid’ meer van het laboratorium dan van het onweer schijnt te zijn. Er werd een merkwaardige spankracht gewonnen door het met deuren en ramen buitensluiten van de grootheid van uitspansel, landschap en volk, door een van elkander vervreemden ook van ziel en huid en vooral - zoo schijnt het - sedert men het erfzwaard der oude eindkampen, dat geen meer hanteeren kan en dat binnen de huidige werkplaats des geestes nog enkel tot spot aanleiding zou geven, heeft omgesmeed tot zooveel korter maar ook lichter en scherper ontleedmessen.
Men kan zich echter ook afvragen, in hoever de werkende geest, zwelgend in eigen macht, zich steeds dwingender zal doen gelden als techniek en kritiek,