De mensch en de menschheid
DOOR bewustzijn en vrijen wil mogen dan alle vergelijkingen van het leven in een afzonderlijk mensch met het leven in de natuur onvolledig blijven (hoezeer een te zwaar laten wegen van deze onvolledigheid ook hier op een overschatten van het bewustzijn wijst), zoodra de wijdere of diepere verbanden, waaraan elk deel heeft, worden beschouwd, kan zulk een vergelijking, zoo zij al niet de volle waarheid is, dan toch zijn als het ontsluiten van vensterluiken, dat er een uitzicht op opent. Dit is althans zoo voor wie de natuur nog kan zien met een vroegen blik, een oogopslag, onvertroebeld door wat onderwijs hem bijbracht, of door al die vergeelde gedachten, die de pers in ritselenden omloop houdt en die het brein maar verwarren zonder dat zij de huid ooit doen tintelen of de loopende er zijn pas opeens door inhoudt. Deze gedachten, dit volslagen onlichamelijk denken, waardoor het brein den geest den dienst op kon zeggen, heeft de onwijsheid beangstigend veralgemeend, en dreigt de kostbaarste belangen van het menschelijk wezen, die eenmaal vanzelf vleesch en bloed waren omdat zij geest waren, geheel te verdorren tot zoogenaamde problemen in die onpersoonlijke laag van het bewustzijn, waar wie wil in en uit kan gaan, en waar ook de besten, als zij er te lang blijven, gaan meenen, dat kultuur, geloof, kunst, gemeenschapszin, zaken zijn, waarmee men plannen kan maken voor de toekomst.