Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Samen ingesneeuwd Oud sneeuwlicht door de ontdooide ruit... hij staarde in dat dof gloren van wat hem restte na haar dood: het leeg lot hem beschoren sinds hij vergeefs de stilte bad eens nog haar stem te hooren. En, in een dagdroom weggevlucht, wou hij die kust weervinden waar zij in lust en wrok elkaar eens kwelden en beminden; want ook haar sterven kon die bond van oud zeer niet ontbinden. Naar haar terug te leve' in àl bedwelmder toebehooren onder dat dak van hun weleer; haar prooi als nooit tevoren toen zij nog leefde: wanhoop gaf die hoop nog niet verloren. Terug naar dat oud dorp, naar dat leeg huis teruggezogen: bezetene, zoo liep hij snel en met het hoofd gebogen, en keek pas op toen boven hem de eerste zeemeeuwen vlogen. En daar - in zijn verleden voor het laatst nog zichtbaar - lagen duinrand en dorp, toen plotseling zijn oogen niets meer zagen dan nacht, en in het wilde weg van overal sneeuwvlagen... [pagina 175] [p. 175] Zachte verwarrende overval vanuit het alvergeten van den doodslaap, waardoor hij nu - van geen droom meer bezeten, geen weg meer wetend - zich verloor in die nacht ongemeten: weedoms domein, waar dooden wel bij de grensovergangen nablijven, door hun oude lust en leed nog zoo bevangen, dat zij hun hier nog levenden bedwelmen met verlangen, en hen betooveren tot zij hun aardsche banden slaken en, uitgetreden, doof en blind dat grensgebied genaken waar zij dan, nergens op bedacht, bij hun dooden ontwaken. Hij kwam er bij een open deur, aan het eind van zijn krachten - slaapzwaar leunde hij binnen, half nog blind van die sneeuwjachten: daar zag hij, levend, bij een schouw, zijn doode, die hem wachtte. Zij sloeg haar oogen op - en aan haar blik was geen ontkomen - en fluisterde, toen zij hem in haar armen had genomen: ‘nu zijn wij samen ingesneeuwd - wie had dat kunnen droomen...’ * [pagina 176] [p. 176] Heeft zij uit haar betoovering hem toch weer prijsgegeven? Hij weet wel beter: wat hem hier nog rest om te beleven aan lief en leed, waar of met wie, het werd hem om het even. Want wie in Weedomsland al bij zijn dood lief heeft gelegen, vindt hier geen wellust meer die ooit bedwelmt tot zulk een zegen - geen lief meer, en geen dak meer, in geen velden meer of wegen. 1945. Vorige Volgende