Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] Oud verhaal Wat hij aan wel of wee vindt gaat weer vanzelf verloren, want nimmer kan meelevend aan andren toebehooren wie in zonlicht en zeewind van den dood werd geboren. * Een vrouw, door hem verlaten, kwam hier om onderdak. ‘Ach, kon ik hem maar haten omdat hij mijn hart brak.’ Hij had haar van mij gesproken kort voor hij haar verliet. Toen heeft mijn hart verbroken zijn korst van zwart verdriet. Mij had hij dus niet vergeten met al wat hij vergat - Ik zag hem weer, gezeten waar hij nu zat. Hij noemde mij zijn broeder, en lachte ‘maar weet, nimmer ben ik mijn broeders hoeder’ - Het is een leven her. Heimwee was toen nog een zegen, en wee nog wild als vreugd. Hij kwam door herfst en regen, dien avond in mijn jeugd. [pagina 158] [p. 158] IJl door den dood omritseld groette helder zijn stem. Hij bleef bij mij wonen - nu is het of ik woonde bij hem. Door de spiegel kijk ik nog binnen in onze kamer van toen: valt het weer te beginnen? sterker over te doen? Zou hij weer binnenkomen? verlangt hij nog naar mij? O, droom in al mijn droomen: toch nog te worden als hij - Want hij vond in mijn bloed behagen, in mijn wilde ziel gewin - Maar mijn hart kon hij niet verdragen om de murwe mensch erin. ‘Op dat hart na zijn wij gelijken’ zoo sprak hij, die laatste keer. Toen ik in den morgen ging kijken was hij er niet meer. Daarom is mijn hart nooit ontloken, maar in zijn woord verstard. Nu kwam zij, door hem gebroken, met haar beroep op dat hart. Er was sterrenlicht in de ruiten - later kwam er sneeuwjacht. Het was soms of hij buiten stond, en ons zitten zag. [pagina 159] [p. 159] Tot in den morgen zaten wij met ons eenzaam leed: zij, die hem wilde haten - ik, die hem nooit vergeet. Ik keek door ver sneeuwgewemel haar na, tot zij verdween. Ik weet niet of de hemel nog weet waarheen. 1942. Vorige Volgende