Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] De twee deuren Ik blijf erbij, mijn heele leven: er deugt geen woord of 't is vanuit alleen zijn met mijzelf geschreven. Nooit dan in eenzaamheid ontsluit - en elke keer weer onverwachter, als stond mijn inkeer op de tocht der eeuwen - zich die deur, waarachter altijd een ruischen en, mij docht, loopen en momplen was. Wat wonder, dat dan mijn oor voor leuze of leer doof blijft, en ik mij hier afzonder - In dit vertrek ging niets te keer of ik wist zeker, dat de woorden - zin of waanzin, taal of wartaal - ergens het inslapen verstoorden der goden, waar zij in hun zaal liggen met hen, die zij zich kozen uit onze voorgeslachten - met de droomzwaren, de roekeloozen, die door geen wereldlijke wet ooit tembaar zijn geweest. Wat zouden mij andre gasten dan? Tenzij - als bloed en huid den droom benauwden en in verwarring brachten - zij, die door de straatdeur komt: geen schade of schande maakt haar wijs; zij is mijn zorgelooze, mijn nomade - de kamer gaat naar wildernis en naar een vuur van takken geuren als zij hier binnenkomt, en naar rondom nabij gelokte dieren als zij haar kleeren hier en daar [pagina 142] [p. 142] laat liggen; en als, uren later, zij warm in slaap nog, ik ontwaak, ben ik genezen, en benader vernieuwd weer de eenzaamheid. Wat raakt een wereld, die haar taal laat temmen, mijn taal dan, en hoe zou haar leer mijn stem ooit richten naar snauwstemmen? Ging zij, die kwam, dan was ik weer alleen hier met mijn eigen leven en bij die deur van het geheim, en wist: nooit heb ik iets geschreven dat rijmde of zong ook zonder rijm, als ik niet, of mijn hart ook klaagde dat het te kort kwam, wachten bleef en het alleenzijn er op waagde - en dat blijft waar, zoo lang ik leef. 1942. Vorige Volgende