In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953
(1953)–L.J. Rogier, N. de Rooy– Auteursrecht onbekend
[pagina 350]
| |
2 Politieke OntwikkelingHet oude, utopische, affectieve socialisme van Domela Nieuwenhuis en het protest der dolerenden tegen de officiële kerk behoren met de geschriften van Multatuli tot de tekenen, dat het liberalisme in Nederland over zijn hoogtepunt heen is. Het liberalisme was geworden tot de tyrannie van een heersende groep. Ook onder de katholieken groeide de aversie tegen de liberale waan. Meedogenloos was de liberale critiek zich ook tegen de katholieken te buiten gegaan. De schoolwet van 1878 was hun laatste grote uithaal, hun overwinning, die de oorzaak van hun vernedering werd. De agitatie tegen die wet in het publiek, de vijandige sabotage er van in de Kamer, die smalend de onuitvoerbaarheid er van demonstreerde, zijn de tekenen, dat de slag, die de oppositie moest vernietigen, is mislukt. In de Jong-liberalen, met Van Houten en Goeman Borgesius herrijst, met bereidheid tot concessies, ook het gezond verstand. In 1885 constateert Nuyens hun morele ontreddering, analyseert hun fouten, en betreurt hun misstappen. In vroeger jaren had hij met zovele anderen van het liberalisme hoge verwachtingen gekoesterd.Ga naar eind1 Langzaam ontstond ookhetbesef, dat men de katholieke kerk oppervlakkig en onbillijk had beoordeeld, dat van haar nog veel te verwachten was.Ga naar eind2 Allard Pierson spreekt over ‘de vertedering des harten,’ die over de liberalen gekomen is,Ga naar eind3 maar Prof. Buys maakt zich gelijktijdig ernstig bezorgd over de toekomst, wanneer hij ziet hoe men zich op een weg begeeft, waar stilstaan niet meer mogelijk is, waar mijlpalen en herkenningstekenen ontbreken. Aan het eind van die weg ziet hij het massagraf, waarin ‘het beste wat onze moderne beschaving heeft gewrocht’ zal ten onder gaan.Ga naar eind4 Het liberale regiem der tachtiger jaren, tyranniek in de schoolwetgeving, onrechtvaardig in de rechtspraak, toen het Domela Nieuwenhuis veroordeelde op een strafparagraaf die buiten werking was gesteld, overgeleverd aan domme politie-commissarissen, die op het volk lieten schieten zoals tijdens het palingoproer te Amsterdam, in de pers ongestraft als corrupt gebrandmerkt, geringeloord door straatterreur zoals tijdens Domela's triomftocht, heeft geen glorieus figuur geslagen. Schaepman wist, dat het liberalisme bij gebrek aan liberaliteit ten onder moest gaan. Naarmate de katholieken zich verwijderen van de liberalen, naderen zij bijna noodzakelijkerwijze hun christelijke broeders, die inmiddels, beweeglijk en rumoerig, zich | |
[pagina 351]
| |
bevrijden van de theologische mode der moderniteit. Bijna iedereen snoof als het ware de coalitie, behalve de gegadigden zelf. In het jaar der Aprilbeweging constateert Fruin reeds in zijn polemiek met Groen: ‘Overal leidt de anti-revolutionnaire leer tot de Kerk van Rome.’ Hij kon dit thema voortdurend variëren als het praeludium op een groot gevaar.Ga naar eind1 Busken Huet, die in 1864 het werk van Thijm besprak, zag in diens catholicisme zo goed als geen verschil met de grote partij der kerkelijke orthodoxie.Ga naar eind2 Vijf jaar later zag Buys de coalitie, die de grote strijd der toekomst voeren zou, ‘nauwelijks meer verborgen achter een doorzichtig scherm.’Ga naar eind3 Maar Nuyens oordeelde ‘dat wij katholieken met de anti-revolutionnaire partij, de volgelingen van Groen van Prinsterer nooit gemene zaak kunnen maken.’Ga naar eind4 De katholieken zouden immers de onnozele kat Raton zijn tegenover de slimme aap Bertrand. Groen had de mogelijkheid van toenadering tot de katholieken immer overwogen en er zelfs tijdens de Aprilbeweging rekening mee gehouden: ‘Bij principieele onverbiddelijkheid zoek ik, ter aantrekking van menigen wederpartijder, in hetgeen ons tegen den gemeenschappelijken vijand vereenigt, een aanrakingspunt.’Ga naar eind5 Kuyper, die later bekende als jongen de felste anti-papist te zijn geweest die zich denken liet,Ga naar eind6 had grote moeite zijn afkeer van Rome te temmen. Nog in 1872 is zijn mening, ‘dat de klove nooit gedempt kan worden, die de kerk der hervormden van Rome scheidt.’ Over een stroom van kostbaar en dierbaar bloed kan volgens hem zelfs de heugenis van drie eeuwen geen brug van gemeenschap slaan.Ga naar eind7 De Savornin Lohman, die de Roomsen kende omdat hij jaren lang verbonden was aan de rechtbank in Den Bosch, zag eerder dan Kuyper de mogelijkheden tot samenwerking. Zijn visie op de verhoudingen geeft hij in een brief aan Kuyper, die als staaltje van politiek inzicht en vernuft uniek is. Hij is voor Rome minder bang dan beducht voor het ongeloof der modernen. Rome kan immers geen maatregelen nemen of de weerstand der protestanten wordt weer levendig. De modernen hebben de natie echter jarenlang bedrogen en haar onmerkbaar het geloof ontfutseld. Als de roomsen de orthodoxen hun invloed zouden ontnemen, dan zal de natie inzien, dat de modernen eigenlijk het land aan Rome hebben verkocht: ‘Levende in een moderne en roomse omgeving, word ik zo doordrongen van de vijandschap, die al wat ongeloovig is ons toedraagt, dat ik niet anders kan dan U smeeken: help toch den liberaal niet... Een R.K. doodt mij uit beginsel, hem kan ik achten; maar een liberaal niet, want die doodt mij tegen zijn beginsel, uit vijandschap.’Ga naar eind8 Waf Lohman neerschreef in een particuliere correspondentie, schreef hij even duidelijk voor het publiek, toen de coalitie er reeds was en haar eerste resultaten boekte.Ga naar eind9 De katholieken hebben bij Lohman dan ook altijd geweten waar zij aan toe waren. Kuyper heeft aan het ontstaan van de coalitie minder aandeel gehad dan hij. Schaepman heeft Kuyper bijna tegen diens zin in de coalitie getrokken; hij heeft gepleit, gedreigd, gesmeekt, gepreekt en gedonderd tot Kuyper eindelijk meedeed, meer ter wille van zijn vrienden, die hem vrees hebben aangejaagd met de bedreiging, dat ten slotte de strijd om de school zijn volgelingen nader aan de consciëntie zou liggen dan de schepping van een eigen partijverband. Kuyper kon niet veel anders dan telkens herhalen: wij doen het niet, want wij mogen het niet. Dan moest Schaepman weer betogen; en toch kunt ge ons niet missen, want de liberale meerderheid kan slechts worden gebroken door de samenwerking van alle anti-liberale groepen; wij zijn met meerderen dan gij en het past u niet het leeuwendeel te eisen, waar | |
[pagina 352]
| |
gij het vordert als het u toekomende deel. Het zijn de katholieken, die u uw zetels geven. Waar is toch het leger, waar ge u op beroept? Gij leeft van vrees, maar ‘wij die u geen oogenblik vreezen, wij kunnen en durven u steunen, omdat gij toch niets tegen ons vermoogt. De vraag is slechts of wij het willen.’Ga naar eind1 Steeds zal Schaepman Kuyper voorrekenen: als ik u loslaat, zijt ge
Jhr Mr Alexander Frederik de Savornin Lohman
Naar een gravure door Jan P. Veth Gemeente-archief, 's-Gravenhage machteloos. Lohman, die uitzetting der nauwe orthodoxe grenzen wenste, hoopte nog eens de katholieken tot de anti-revolutionnaire partij te zien toetredenGa naar eind2; Kuyper, die ‘geen dopersche wijding, maar calvinistisch isolement’ wenste,Ga naar eind3 streefde naar inkrimping, legde steeds meer nadruk op een straf calvinisme, waarop ten slotte wel zijn samenwerking met Lohman is gebroken, niet echter de coalitie. In 1880 kwam Schaepman in de Kamer. Hij trof er Lohman en werd zeer bevriend met hem. Lohman had zelfs Schaepmans portret voor zich staan op zijn werktafel.Ga naar eind4 Sinds dat jaar zag men Schaepman in de zittingszaal, de wandelgangen en de koffiekamer. Een journalist zag hem als de prêtre bon enfant, een wereldse middeleeuwse monnik, die thuis hoorde bij stoere krijgslieden met reusachtige flambards en brede rapieren, de parlementaire Rabelais der negentiende eeuw.Ga naar eind5 Hij was steeds een dankbare prooi voor caricaturisten. Voor Van Houten was Schaepman het type van de katholieke modernist met nauwelijks vòldoende kerkgeloof om onder katholieken in aanzien te blijven, behept als hij was met alle beminnelijke eigenschappen, die de paus in een gelovige zo gevaarlijk vindt.Ga naar eind6 Schaepman had behoefte aan een program, alleen al omdat Kuyper er een had; 21 artikelen met een commentaar, dat in eerste uitgave 1500 pagina's druks bevatte over 328 paragrafen verdeeld. In 1874 had Kuyper de schets er van reeds gereed met de goedkeuring van Groen van Prinsterer. In 1878 had hij dit schema uitgewerkt tot wat een volledig handboek van protestants-kerkelijk staatsrecht kan worden genoemd. Omdat Kuyper bij zijn onderhandelingen met de roomsen ‘geen anti-liberaal amalgama | |
[pagina 353]
| |
zonder leidend beginsel’ wenste,Ga naar eind1 moest Schaepman, die enkele jaren eerder een ruige critiek op Kuypers program geleverd had, er zelf toe overgaan een program op te stellen.Ga naar eind2 In De Wachter van 1883 publiceert hij Een Katholieke Partij. Proeve van een Program.Ga naar eind3
Abraham Kuyper
Naar een tekening door P. de Josselin de Jong Gemeente-archief, 's-Gravenhage Reeds meer dan tien jaar had hij in De Wachter en in De Tijd aan zijn ideeën gewerkt, ze al schrijvend voor een publiek aan zichzelf duidelijk makend. Naast de dagelijkse actualiteit, die hij in De Tijd van commentaar voorzag, had hijin De Wachter de achtergronden der gebeurtenissen historisch en wijsgerig nagespeurd. Franse, Engelse en Duitse schrijvers, staatslieden en geleerden, had hij in hun ideeën en carrière gevolgd; instellingen en ideeën, koningschap en republiek, revolutie en democratie had hij in hun structuur nagegaan. Aan wetgevers, diplomaten, volksleiders en kunstenaars had hij om raad gevraagd. Nu wilde hij iets voor Nederland doen en het moesten de katholieken zijn, die de taak op zich namen zijn plannen te verwezenlijken. Persijns dikste der drie delen over Schaepman geeft slechts een compendium van alles wat er in Schaepmans brein is omgegaan voordat hij zich neerzette en zijn Proeve concipieerde. In nauwelijks honderd pagina's legt Schaepman aan de katholieken zijn inzichten voor; hij doet het bedeesd, alsof hij deze keer angstig is: niet hij is de schepper van een katholieke partij, de omstandigheden roepen haar tot bestaan en hij roept een zijner felste tegenstanders als getuige op, wanneer hij er aan herinnert, dat Mr Heydenreick het feit reeds tien jaar geleden constateerde:Ga naar eind4 de partij is er wel niet in staatkundige zin, maar toch is ze tastbaar en zichtbaar voor haar tegenstanders. Zo spoedig men duidelijk het liberale licht wil doen schijnen, vormt zij de donkere achtergrond, maar overigens bestaat zij niet. Nu moet dan dit fantoom, dat bij tijd en wijle in de kamer rondspookt, vaste gestalte gaan aannemen. | |
[pagina 354]
| |
Lange tijd blijft Schaepman gebiologeerd door het Duitse voorbeeldvan het Centrum: een open midden-partij, wel principieel christelijk gefundeerd, maar niet steunend op een bepaalde confessie, remmend het linkse radicalisme der liberalen, de loomheid der rechtse conservatieven stimulerend. Tijd en Wachter getuigen van deze intense belangstelling.Ga naar eind1 Hij zag de conservatieven afbrokkelen, het liberalisme splijten, de anti-revolutionnairen steeds meer samendrommen. Zo ontstond een vacuum, dat door een nieuwe formatie gevuld moest worden. Maar een zodanig centrum met een katholieke kern en een overwegend katholiek initiatief, kon weinig sympathieën aantrekken. Zelfs zijn geloofsgenoten bleven onverschillig. De katholieken als georganiseerde machtsfactor in Nederland, scheen velen een illusie, een te vermijden noviteit. Het was juist voor de katholieken rustiger leven aan het worden. Waarom dan de aandacht op zich vestigen? Dit verholen heimwee naar de veiligheid der schuilkerk, was kleinmoedigheid, maar ook angst voor verantwoordelijkheid, besef van het gebrek aan constructieve kracht, die Schaepman echter met een vleugelslag van geestdrift meende weg te kunnen vegen als een rukwind de herfstbladeren.Ga naar eind2 Het naar Duits model ontworpen Centrum verdwijnt allengs uit Schaepmans aandacht. Hij vindt bij de andere partners geen gehoor. Kuyper dringt consequent naar een principiële, confessionele groepering en zonder diens aanhang zou een Centrum niet kunnen slagen. Ook de katholieken dreven trouwens in deze richting. Brabant had reeds zijn kiesorganisaties, die nog kort geleden hadden afgerekend met alle liberale sympathieën, die in het Zuiden rondwaarden. Schaepman zelf had in 1882 uit de Friese kiesverenigingen Het Fries Bond gevormd, dat hem trouw zou blijven, waar de rest van zijn volgelingen onzeker werd en in Het Noorden hem een blad aanbood, waarin hij nog schrijven kon, als andere bladen zich hem voor sloten. Zo viel dan voor Schaepman in 1883 de beslissing, die zulke verre consequenties met zich meebracht: een katholieke partij. Dus een isolement, niet gekozen als ideaal, maar uit de omstandigheden gegroeid. Geen isolement als afgeslotenheid, steunend op eenkennigheid, maar als zelfstandigheid, volwassenheid. Geen kerkelijke, maar een brede nationale partij, die geen enkel belang zou uitsluiten. Dit was voortgang van emancipatie, groei naar geestelijke rijpheid, het aanvaarden als historische consequentie wat de ontwikkeling der feiten de katholieken uitnodigend als taak aanbood. Schaepmans beslissing, die in de inhoud en de publicatie van zijn Proeve vervat ligt, lijkt bij alle afwijking in de vorm, op de beslissing, die de club der katholieke voormannen in 1847 namen tijdens de bijeenkomst in De Geleerde Man te Hillegom, toen zij besloten het liberalisme te steunen. Waar de eerste beslissing zich uitwerkte in het herstel van de hiërarchie, zal deze beslissing haar bekroning vinden in de bevrijding van het katholieke onderwijs, de stichting der sociale organisaties en het ontluiken van een katholieke wetenschap. Schaepmans Proeve is evenzeer een vervolg op het mandement der bisschoppen van 1864. Een katholieke partij was mogelijk en nodig, de omstandigheden dreven er toe om de katholieken, zo lang uit het openbare leven verdwenen, hun plaats tussen het volk terug te geven. Nodig was ze ook, om ernstig de politieke meningsvorming der katholieken ter hand te nemen; zij mochten niet langer als de stillen in den lande door zwijgen hun kracht verbergen. De katholieken hadden nog geen politieke overtuigingen, geen vaste politieke gedragslijn, weinig lust bovendien om zich uit te | |
[pagina 355]
| |
spreken; waar vroeger nooit hun mening gevraagd was. Zij verketterden elkaar met invectieven en beschuldigingen; ‘socialist’ en ‘liberaal’ was al het minste wat men elkander toewierp. Er leefde nauwelijks enig besef, dat het in de aard van de politiek ligt te geven en te nemen, compromissen te sluiten op het juiste ogenblik, geen dogma's
Dr Schaepman temidden van Kamerleden en Ministers
Naar een tekening door P. de Josselin de Jong Gemeente-archief, 's-Gravenhage door te drijven, maar te zoeken naar de beste formule voor het algemeen belang. De verschrikkelijkste politici zijn steeds de conservatieven met dogmatische bekrompenheid, die iedere verandering een deviatie van de orthodoxie achten. Zo waren er vele | |
[pagina 356]
| |
katholieken in Europa en ook Nederland was er rijk aan. Schaepman behoorde niet tot hen, met walging en afkeer hebben vele geloofsgenoten, verstoken van iedere politieke feeling, de acrobatie gezien van Schaepman aan de losse trapeze. Anderen, meer met fantasie begaafd, werden door Schaepman politieke spel gebiologeerd en deden er gaarne aan mee.
Eerste bladzijde van het artikel
van Schaepman in Onze Wachter van 1883 Gemeente-bibliotheek, Rotterdam Schaepmans Proeve is een zuiver politiek geschrift van een man met een prachtig gezond verstand, zich uitend in slimme berekening. Het is, alsof hij nauwkeurig overwoog, hoe zwaar de ransel kon zijn, die hij de strengste conservatief nog op de rug kon binden. Vrijheid van onderwijs en rechtsgelijkheid bij benoemingen wekte wel nergens onder de katholieken protest; een uitbreiding van het kiesrecht en een eerlijke verdeling der kiesdistricten klonk sommigen reeds uiterst verdacht, want hellend naar het principieel aanvaarden van de democratie. De sociale paragraaf was wel zeer sober gehouden: voor Schaepman schijnt het sociale vraagstuk in 1883 reeds opgelost door de handhaving van de Zondagsrust en de vrije ontplooiing van de christelijke charitas. In de sociale vraagstukken moest Schaepman zelf zijn standpunt nog vinden. Hij zit nog gevangen in de angst voor iedere staatsinmenging. Zelfs voor het onderwijs wil hij eerder, dat de staat zich terugtrekt uit het openbare, dan dat hij zich door steun en subsidie inlaat met het bijzonder onderwijs. De journalist Schaepman, die zijn handwerk met de pen geleerd heeft van Veuillot, kan zich nog niet losmaken van diens fatale invloed. Eerst moet zich de débacle van het Franse catholicisme nog duidelijker gedemonstreerd hebben, voordat Schaepman begrijpt, dat het Franse voorbeeld voor de Nederlandse katholieken destructief kan zijn. In de zes stellingen, die aan het Program vooraf gaan, is hij nog een pure mennaisist, als hij de twee sferen van kerk en staat vrij buiten elkander stelt, de natuurlijke en de bovennatuurlijke orde niet alleen onderscheidt, maar uit elkander rukt. Naar Frans voorbeeld legt hij ook de oplossing der sociale vraagstukken in de handen der betrokkenen zonder aan de staat een noemenswaardige taak te laten. De sociale richting in Frankrijk, die de school van Angers genoemd wordt, en eigenlijk een vroege Action Française is geweest met een even tragisch lot, was nog immer Schaepmans ideaal. Wat in België gedacht werd door mgr Doutreloux, bisschop van Luik, door Godefroid Kurth, de eminente historicus aan de Luikse universiteit, had zijn aandacht nog niet geboeid, evenmin als de leerstel- | |
[pagina 357]
| |
lingen van Von Ketteler in Duitsland en van Von Vogelsang in Oostenrijk. Dat hij Von Ketteler in 1870 tijdens het Vaticaans concilie gekend had als anti-infallibilist kan een der redenen zijn, waarom Schaepman te weinig aandacht aan hem schonk. Later zal hij deze mensen ontdekken en eerst Rerum Novarum heeft hem volkomen bekeerd. Tot
Eerste pagina van het programma
der Katholieke Partij in Onze Wachter, 1883 Gemeente-bihiiolheek, Rotterdam zolang zullen de sociale paragrafen van Schaepman uiterst conservatief zijn: afwijzing van staatsinvloed in de sociale wetgeving, oplossing der sociale vraagstukken door particulieren door middel van de charitas. Een vergelijking van Schaepmans Proeve met het beginselprogram van Groen van Prinsterer Ongeloof en Revolutie valt beslist in het nadeel van Schaepman uit. Hij schreef eigenlijk acht jaar te vroeg, maar in 1891, na het verschijnen van Rerum Novarum, heeft hij er de tijd niet meer voor. Ook het grote werk van De Savornin Lohman Onze Constitutie is breder, dieper en degelijker. Schaepman is nooit verder gekomen dan het schrijven van brochures en essays, omdat hij geen rust in zich had en de actie hem voortdurend voortdreef. Een vergelijking van Kuypers Program met Schaepmans Proeve doet zien, hoe Schaepman bewust aansluiting gezocht heeft bij de inzichten van de man, die zijn tegenstander was en zonder wie zijn politiek onmogelijk zou zijn. Ook in dit opzicht is de Proeve een politiek stuk, een compromis. Hierbij bood Schaepman tienduizenden katholieke stemmen, die anders waardeloos zouden zijn geweest, aan Kuyper, die moeilijk geloven kon, dat hier eerlijk spel gespeeld werd. Schaepman speculeerde er op, dat hij die tienduizenden zoveel politiek inzicht zou kunnen bijbrengen en zoveel politieke discipline zou kunnen leren, dat zij niet eenmaal maar zolang als het nodig was en zo dikwijls hij het hun vragen zou, de anti-revolutionair zouden stemmen. De tienduizenden hebben begrepen, hoe men een anti-revolutionair tot een katholiek vertegenwoordiger kon maken; het werd voor hen een boeiend politiek spel, waaraan zij soms met hartstocht hebben meegedaan. De Proeve is vernuftig, bijna pervers van vernuft; ze wekte de stilte der verbijstering om zoveel roomse brutaliteit. De Tijd, zijn oude blad, heeft het niet eens vernoemdGa naar eind1; een oude tegenstander plaatste na vijf jaren, na de eerste daverende resultaten van Schaepmans plan, het averechtse bon mot: ‘Een man in de dichtkunst; een schaap in de politiek.’Ga naar eind2 In vergaderingen had men Schaepman toegejuicht; maar toen het er op | |
[pagina 358]
| |
aankwam een publieke daad te stellen, bleek deze moeilijker dan wat goedkoop applaus. Onder de trouwe Friezen was er een, de advocaat Julius Verwer, die Schaepman aanviel.Ga naar eind1 Toen was het de beurt aan Schaepman om verbijsterd te zijn;Ga naar eind2 Schaepman zou geen recht hebben om te doen wat hij deed, want hij had geen mandaat van zijn geloofsgenoten. Een eigen partij zou de toekomst der katholieken in Nederland vernietigen, want hun kracht lag in hun burgerlijke positie. Op dit gebied moesten zij zich ontplooien en als dit noopte tot politieke actie, dan moesten zij de kern vormen van een conservatieve partij. Duidelijk vertaald betekende dit: mond houden en in de achterhoede voor de ambulance zorgen. Tien jaar later, als de vorming der partij bijna is mislukt - Schaepman speelde inderdaad geen vaste partij - komt Verwer er met leedvermaak op terug.Ga naar eind3 Maar weer drie jaar later slaagde Schaepman, op de vergadering in Tivoli te Utrecht van 5 Mei 1896, er in om alle bestaande kiesverenigingen onder één leiding en één program te stellen. Nuyens was de enige geloofsgenoot, die Schaepman verdedigde:Ga naar eind4 de katholieken zijn geen niet-volk; ze hebben bepaalde inzichten in wetten en vrijheden, zij hebben de kracht van intelligentie, getal en invloed, waardoor zij een deel van de toekomst van Nederland in handen hebben. Zij hebben iets eigens, dat anderen niet hebben, een eigen geestelijk bezit, dat in de Nederlandse historie vorm is geworden. Dit eigene strijdt niet tegen de rechten van anderen. Omdat zij in geen enkele andere groep opgaan, begeren zij gekend te worden zoals zij zijn. De Gids gaf meer aandacht aan Schaepmans Proeve dan de eigen geloofsgenoten,Ga naar eind5 maar alleen om te constateren, dat de wensen der katholieken door velen gedeeld werden, en te laken, dat zij hun partij niet voor anderen open stelden. Dat de katholieken steeds te hoop lopen, danken zij aan het bezit van een beginsel, dat verenigt, maar tegelijk ook scheiding brengt. Thijm, die overal waar hij komt voor samenwerking pleitte en persoonlijk onder niet-katholieken vele vrienden telde, die afkeurde dat katholieken zich terugtrokken en zich organiseerden tot kolonies van vreemdelingen, begreep nu plotseling niet hoe Schaepman deze vorm van samenwerking wensen kon met calvinisten, die meestal hun nagels zorgvuldig onder het poot-fluweel verbergen. Bij de eerste de beste gelegenheid zullen de calvinisten willen tonen wie meester is in het land van de God hunner Vaderen. Het is Schaepman om de katholieke school te doen, die Thijm evenals de liberalen met ‘secte-school’ betitelt, omdat ze het isolement versterkt. Het lijkt eigenzinnig en inconsequent, als Thijm het isolement betreurt en tegelijk er zich tegen verklaart, dat het althans ten opzichte der calvinisten in de politiek verbroken wordt.Ga naar eind6 Thijm houdt vast aan wat hij reeds in 1852 aan Da Costa geschreven had, toen hij zijn standpunt ten gunste van het liberalisme verdedigde: ‘Over Thorbecke hebben we ons minder te beklagen dan over anderen. Waar de een ons nader staat in de beschouwing der waarheid, is de ander ons dierbaar om de hand-having van ons recht.’Ga naar eind7 Nog vier jaar na zijn Proeve had Schaepman zich te verdedigen tegen pastoor C.L. Rijp, een der meest steile conservatieven uit het katholieke kamp, die geregeld zijn bijdragen aan De Katholiek zond en een persoonlijk stempel op dit tijdschrift drukte. Hij verfoeide Schaepman en twijfelde aan diens rechtzinnigheid. Tegen deze pastoor moest Schaepman nog betogen, dat inderdaad de constitutionele staat uit de revolutie stamt en veel uit de revolutie kan hebben behouden, maar dat hij op zichzelf een der | |
[pagina 359]
| |
Hermanus Johannes Aloysius Maria Schaepman
Naar een fotografie Seminarie Rijsenburg | |
[pagina 360]
| |
vele regeringsvormen is, die de Kerk kan accepteren. Geen zijner elementen afzonderlijk of in combinatie is strijdig met het evangelie. Staatsvormen worden nu eenmaal niet zoals Pallas Athene geboren uit het hoofd van Zeus; zij groeien en ontwikkelen zich en het is juist de edele kunst der politiek te manoeuvreren met toestanden en situaties.Ga naar eind1 Deze polemiek toont weer aan hoe het eens zo beroemde tijdschrift conservatief is geworden en zich heeft aangesloten bij de hopeloze strijd der Franse katholieken tegen het ‘ralliement.’
Spotprent
op het tijdelijke spreekverbod in de Hollandse provincies, door mgr Bottemanne aan dr Schaepman opgelegd Naar een lithografie door Johan C. Braakensiek, behorende bij De Amsterdammer van 12 Augustus 1894. Atlas van Stolk, Rotterdam Schaepmans Proeve bewijst dat de politieke machtsvorming bij de katholieken niet uit vrije keuze is geschied maar door omstandigheden is opgedrongen. Uit zichzelf hadden zij wellicht geen politieke partij voortgebracht; de strijd tegen het liberalisme werd er de aanleiding toe, terwijl Kuyper hen door zijn voorbeeld niet alleen voorging, maar er ook toe drong. Er is hier een vooruitgang; lang genoeg hadden de katholieken de staat gezien als hun natuurlijke vijand, en speciaal was dit voor Brabant het geval geweest. Schaepman had dan ook juist tegen zijn geloofsgenoten een harde strijd te voeren en hij vond zelfs niet steeds de bisschoppen aan zijn kant, zoals blijkt uit het | |
[pagina 361]
| |
spreekverbod, dat hij zich door mgr Bottemanne in de Hollandse provincies tijdelijk zag opgelegd.
Spotprent
op de actie in De Maasbode tegen de legerplannen van de katholieke minister van Oorlog, Bergansius, die de plaatsvervanging wilde afschaffen. Dr Schaepman was in tegenstelling tot de meeste Katholieken vóór persoonlijke dienstplicht en de hem toch al niet goedgezinde Maasbode nam hem ook dit zeer euvel Naar een lithografie door C.J. Uit: Nederland onder de grondwet van 1887; Uilenspiegel's prentenboek voor groote menschen Atlas van Stolk, Rotterdam Schaepman heeft de katholieken geleerd, dat politiek is: het benutten van gelegenheden die men zelf schept; het onderhandelen, het geven om te ontvangen. Met zijn robuust geweten, dat bij tijd en wijle iedere schroom op zij zette om afspraken en beloften te vergeten wanneer ze niet houdbaar bleken, heeft Schaepman menigmaal zijn geloofsgenoten tot verontwaardiging gebracht, die met moeite de toppen van een steile orthodoxie waren beklommen en een nauw plateau verdedigden, dat niemand hun overigens betwistte. Maar het katholieke volk, vooral de kleinere kiezers meer dan de redactiebureaux van Tijd en Maasbode en later ook Het Centrum, begrepen Schaepman | |
[pagina 362]
| |
en lieten zich fascineren door zijn successen, die toch betere verklaring behoefden dan het domme succes van een hazard-speler.
Tussen 1880, het jaar, waarin Schaepman in de Kamer kwam als afgevaardigde van Breda en nauwelijks zijn geloofsbrieven goedgekeurd kreeg omdat hij priester was, en 1888, het jaar van de schoolwet-Mackay, liggen de eerste vruchtbare jaren van openbaar katholiek leven. Drie vraagstukken van politiek belang kwamen in deze jaren steeds meer op de voorgrond: de uitbreiding van het kiesrecht, de verandering van de dienstplichtwet en vooral de schoolpolitiek. In 1887 werd, in verband met het sterven van de kroonprins en van de andere prinsen, in verband ook met de ziekielijke toestand van Koning Willem III, een grondwetsherziening zeer wenselijk, omdat tijdens een regentschap deze juridisch onmogelijk zou kunnen blijken. Schaepman vooral speculeerde er op, dat hij zijn medewerking aan de herziening van de grondwet zou kunnen binden aan de conditie, dat ook voor een nieuwe schoolwet gezorgd zou worden. Wat al mogelijkheden zag hij niet als gevolg van een democratische regeling der kieswet? Het volk achter de kiezers zou de tyrannie der liberalen kunnen breken en de mogelijkheid openen voor een sociale wetgeving in breder stijl. De wet op de dienstplicht kende nog het stelsel der plaatsvervanging, waardoor beter gesitueerden hun zoons uit de kazerne konden houden, waar de zoons der armen gedwongen in leven moesten; die kazernes hadden een uiterst slechte morele reputatie, juist door de aanwezigheid van een groot contingent beroepssoldaten, die leefden van de gelden der plaatsvervanging. Een morele zuivering van het leger was even nodig als een nieuwe opbouw der verwaarloosde en verouderde defensie. Schaepman zag het als een eis van billijkheid en democratie, dat inzake dienstplicht geen voorrechten zouden bestaan. Maar wie de algemene dienstplicht verdedigde, moest de tegenstand der bezittende klasse verwachten; de zoons van de goed-gesitueerden dag en nacht in werk, voedsel en slaapplaats gelijkgesteld met arbeidersjongens! Schaepman wenste dit toch vurig; vooreerst uit politieke overwegingen, omdat de samenwerking met de anti-revolutionairen, die dit punt in hun staatkundig program hadden opgenomen, er soepeler door worden zou; maar ook uit de gedachte, dat de morele rehabilitatie van het leger slechts mogelijk zou worden als de beroepsmiliciens uit de kazernes zouden verdwijnen. Juist dit punt bracht Schaepman in conflict met de Haarlemse Bisschop en was oorzaak van het spreekverbod binnen de grenzen van het Haarlemse diocees. Dat een bisschop liefst zoveel mogelijk jonge mannen uit een bedorven kazernesfeer verwijderd wil houden, is ten slotte nog begrijpelijk, zoals ook, dat pastorale voorzichtigheid niet voetstoots geloof schonk aan de verwachte morele zuivering, die gezegd werd te zullen volgen. Het geval was echter ook, dat de Bisschop de sterk democratische trek van dit wetsvoorstel en van Schaepmans politiek als geheel moeilijk kon verwerken. De schoolwet-Kappeyne mocht dan tyranniek zijn, ze was onuitvoerbaar gebleken bij gebrek aan geld: ‘Uit hofkabaal voortgesproten, was ze in parlementair kabaal gestikt,’ oordeelde Van Houten.Ga naar eind1 Schaepman constateerde, dat in het gehele rijk meer dan een kwart, in Noord- en Zuid-Holland bijna een derde en in Utrecht twee vijfden der schoolgaande kinderen de bijzondere school bezocht; het aantal katholieke scholen, dat door verenigingen werd beheerd, omdat deze beter dan particulieren de | |
[pagina 363]
| |
moeilijke strijd konden voeren, was sinds het bisschoppelijk mandement gestegen van 42 tot 266.Ga naar eind1 Daarom had Schaepman reeds in zijn Proeve geschreven: ‘Dit feit is van onloochenbare en verstrekkende betekenis. De herziening van de schoolwet is eisch van tastbaar recht; ieder uitstel beleedigt en vervalscht het rechtsgevoel der natie. . . Met de penning van allen betaalt de overheid wat slechts bruikbaar is voor enkelen. Hier is dubbel onrecht.’Ga naar eind2 Hier waren katholieken en anti-revolutionnairen eendrachtig. Lohman zag zich als Mozes, die ging pleiten voor het volk bij de Pharao en terug kwam met de aanstelling zelf de last op de zijnen te leggen voor de bevrijding waarvan hij gepleit had.Ga naar eind3 Keuchenius, eveneens in bijbelse beeldtaal, typeerde de noodtoestand van het onderwijs aldus: ‘dat wat de rups van het rationalisme heeft overgelaten, is reeds afgevreten door den sprinkhaan van het modernisme. Wat de sprinkhaan van het modernisme heeft overgelaten, dat is reeds afgegeten door de kever van het materialisme én wat de kever van het materialisme nog heeft overgelaten, dat zal weldra door de kruitworm en de bladluis van het communisme en nihilisme zijn teniet gedaan.’Ga naar eind4 De liberalen waren niet van zins iets toe te geven: ‘Aan retraîte denken wij niet! Gij hebt den trom geroerd, gij hebt op de fluit gespeeld, maar wij zullen voortrukken, in dit opzicht met besloten gelederen, totdat beter onderwijs verzekerd is voor ons volk en het veldgeschrei zal gehoord worden: gij, ongeloovigen, hebt overwonnen.’Ga naar eind5De katholieken eisen herziening van de wet op twee gronden: toen de wet gemaakt werd, was er zo goed als geen bijzonder onderwijs; het moest nog geschapen worden en de wet kon er niets aan overlaten. Maar men verzuimde door een onredelijke liefde voor het openbaar onderwijs het bijzondere een redelijke kans op ontwikkeling te geven. Nu is dit echter feitelijk reeds geheel anders geworden. En ook: er heeft zich een interpretatie van de wet vastgezet, die niet de enige is en zelfs niet de juiste; óf de officiële duiding van de wet moet veranderen, óf de wet zelf.Ga naar eind6 Een der onmogelijkheden van de geldende wet was wel, dat strikte neutraliteit niet gehandhaafd kon worden. Op 3 Mei 1881 was er reeds in de Kamer een interpellatie gehouden over feiten, die publiek waren geconstateerd en ook aan de minister bekend moesten zijn: in Brabant en Limburg bestonden openbare scholen, waar men de gewone, roomse gebeden bad en op de Veluwe werd in menige school de bijbel gebruikt; in scholen, waar men de meest strikte neutraliteit in acht dacht te nemen, werd veelvuldig, vooral in het geschiedenisonderwijs, tegen die neutraliteit gezondigd.Ga naar eind7 Er waren zelfs katholieke gemeenten, waar de gemeenteraad met goedkeuring der hogere autoriteiten subsidie gaf aan bijzondere scholen, die uitsluitend bezocht werden door katholieken en oogluikend als openbare behandeld werden. In het debat over deze zaken pleitte het katholieke lid P. Vermeulen voor een beperkte neutraliteit: waar de school bezocht werd door leerlingen van dezelfde geloofsovertuiging, werd immers geen aanstaot gegeven aan andersdenkenden. Als dit niet mogelijk was, zou de schoolstrijd uitgebreid worden, omdat Brabant en Limburg fel zouden reageren. Als de minister toch besloot tot ‘strikte neutraliteit,’ deed hij het in termen, die een brede uitleg niet in de weg stonden: men mag niet stuitend over andersdenkenden spreken en geen geloofshaat opwekken. Deze coulante ministeriële interpretatie had niet de goedkeuring van De Savornin Lohman: ‘Het zou zijn, alsof men dronkaards met de nauwgezette naleving van de drankwet belastte.’Ga naar eind8Schaepman stelde dat de staat niet eigenmachtig het onderwijs regelen moet; hij moet slechts steun | |
[pagina 364]
| |
verlenen, zodat niemands recht wordt geschonden. De staat moet met gelijke middelen en krachten de bijzondere en de openbare school steunen en niet door ondragelijke concurrentie de gezindte-school vermoorden. Schaepman rekende voor hoe de staatsschool begunstigd werd uit de openbare kas.Ga naar eind1 Daarom moet in de wet staan, dat de kosten van het onderwijs uit de opbrengst der schoolgelden moet worden gedekt. De staat is op onderwijsterrein niet de enige, niet eens de eerst rechthebbende. Hij mag slechts toezien, dat het onderwijs voldoende is en zeker niet met de hem ten dienste staande middelen de eigen burgers concurrentie aandoen. Bij de onderwijsdebatten van 1887, in onmiddellijk verband met de grondwetsherziening, diende Schaepman een amendement in, dat de mogelijkheid van subsidiëring der bijzondere school vastlegde en ook aan de gewone wetgever ruimer bevoegdheid gaf het onderwijs te regelen. Na enkele kleinere veranderingen werd dit voorstel onder medewerking van zeven liberalen bij votum van 6 Juni 1887 door de Kamer aanvaard. Dit succes was van korte duur, want de Eerste Kamer stemde het veranderde artikel af. Maar de katholieken namen vrede met de handhaving van de oude redactie, omdat uit de besprekingen was komen vast te staan, dat de vigerende wet subsidiëring van het Bijzonder Onderwijs niet verbood en omdat een nieuwe, soepeler schoolwet in het vooruitzicht werd gesteld. Van Houten typeerde weer de toestand: ‘Artikel 194 is en blijft zedelijk dood, al wordt de executie uitgesteld.’Ga naar eind2 De verkiezingsstrijd van 1888 die beslissen zou over de samenstelling van de nieuwe Kamer, welke toen voor het eerst uit honderd leden ging bestaan, werd door alle partijen uiterst fel gevoerd. De grote slag moest vallen, die het liberalisme in de minderheid bracht. Katholieken stemden op anti's, anti's hielpen Domela Nieuwenhuis in Friesland aan een zetel. Koningsgezinden, anarchisten en dolerenden, katholieken en anti-papisten verstoorden de nauwkeurige berekeningen der liberale kieswet-geografen. De verzameling van alle Nederlandse tegenstellingen vond bij felle onderlinge strijd in het anti-liberalisme haar eenheid. Dat het immer latente anti-papisme door de liberale oppositie werd aangewakkerd om het curieuze ‘volksfront’ te doorbreken, ligt voor de hand. Uit deze sfeer stammen de brochures van Prof. Bellaar Spruyt In geen geval een Ultramontaan en Anti-papistische felheid en Protestantsche plichtsbetrachting. Een geestloze en zielige nabootsing van de brillante polemiek tussen Gladstone en de Engelse katholieken onder aanvoering van Manning en Newman uit de jaren 1874-1875. Daar was een groot wetenschappelijk exposé, met wijsgerige, theologische en historische argumenten, wat Bellaar Spruyt hier maakte tot een kleingeestige verkiezingsintrigue. Deze polemiek toont de decadentie van het oude Nederlandse liberalisme in zijn tragische val na Thorbecke. Op 6 en 20 Maart 1888 werden de stemmingen gehouden, waardoor 28 anti's en 26 katholieken in de Kamer werden gebracht, zodat de liberalen uit de macht gestoten werden. Dit was de val der oude liberalen uit de tijd van Thorbecke, die de sociale nood van het volk niet hadden gezien. Hun échec betekende een verjonging van de liberale partij, waarin nu S. van Houten en vooral Goeman Borgesius de leiding veroverden. Bij hen was sociaal begrip, sociale zin en soepele doctrine. Van deze groep zijn de grote sociale initiatieven uitgegaan, waardoor een liberaal ministerie Goeman Borgesius belangrijker kon zijn dan een christelijk kabinet onder Kuyper. Schaepman wist, dat hij in zijn sociale politiek bij deze liberalen winst halen kon en | |
[pagina 365]
| |
naderde hen dan ook bewust steeds dichter. Dat Tijd en Maasbode Schaepman liberaal noemden, was bedoeld als scheldwoord maar openbaarde feitelijk hoe hulpeloos reactionair deze katholieke bladen geworden waren en hoe weinig zij van politiek verstonden.
Spotprent
op de aaneensluiting van Anti-revolutionnairen en Katholieken bij de verkiezingen in 1888, tengevolge waarvan de verbonden kerkelijke partijen de meerderheid in de Tweede Kamer behaalden. Naar een anonieme lithografie. Uit: Nederland onder de grondwet van 1877; Uilenspiegel's prentenboek voor groote menschen. Atlas van Stolk, Rotterdam Uit de rechtse meerderheid werd het ministerie-Mackay gevormd met de Limburger Gustave Ruys de Beerenbroeck als minister van Justitie en de Delftenaar Bergansius als minister van Oorlog. Schaepman had meer gewild: Herman des Amorie van der Hoeven aan Koloniën. Hij offerde echter zijn vriend voor Keuchenius, de steilste anti-papist onder Kuypers volgelingen, om ook deze onverzoenlijke aan zich te binden. De Gids constateerde boosaardig, dat nu Schaepman eigenlijk het land regeerde.Ga naar eind1 De situatie was hoogst interessant, want dezelfde Schaepman regeerde niet in zijn eigen fractie, waar hij als leider niet werd erkend en een eenling werd. In het openbaar werd door katholieke Kamerleden de coalitie-politiek veroordeeld.Ga naar eind2 | |
[pagina 366]
| |
Schaepman zou de katholieken uitgeleverd hebben aan de anti-papisten, nu hij een numerieke katholieke meerderheid misbruikt had om de anti's aan 28 zetels te helpen en zelf met 26 genoegen te nemen. Schaepman kon dit verzet dulden; hij verdroeg het goedlachs met zijn gewone humor. Hij had er Keuchenius in de Kamer en Kuyper daarbuiten
Spotprent
op het verzoek van enkele Katholieke scholen aan de minister van financiën, Godin de Beaufort, om reeds over 1890 de bij de schoolwet van Mackay toegekende subsidie te mogen ontvangen. Naar een lithografie door C.J. Uit: Nederland onder de grondwet van 1877; Uilenspiegel's prentenboek voor groote menschen Atlas van Stolk, Rotterdam slechts fijntjes aan te herinneren, dat zonder hem hun zetelaantal voor de helft en meer zou slinken om zelfs de steilste anti-papist gewillig te maken. Het tekent Schaepmans politiek genie, dat hij in het vuur van zijn overwinning maat wist te houden. Hij overvroeg zijn bondgenoten niet en was bereid hun meer te geven dan de katholieken in het land begrijpen konden. Hij aarzelde zelfs niet tegen aller gevoelens in Kuypers dienstplichtwet te steunen om het bondgenootschap te rekken.Ga naar eind1 Evenmin overvroeg hij zijn tegenstanders; hij misbruikte zijn positie niet om de liberale tyrannie te beantwoorden met een christelijke onderdrukking. Hij spotte dan maar weer met de | |
[pagina 367]
| |
ontevredenheid van Kuyper, die klaagde, dat ‘zijn’ ministerie een veel te schrale winst had opgeleverd.Ga naar eind1 Die winst was: een wel tijdelijke, maar principiële oplossing van de schoolkwestie. Mackay diende op 13 April 1889 zijn wetsontwerp in, waarbij voorzien werd in de mogelijkheid van rijkssubsidie voor de bijzondere school en tegelijk een schoolgeldheffing werd voorgesteld, waardoor het openbaar onderwijs geen bijzondere baten meer trekken kon uit de belastinggelden. Het beginsel van rechtsgelijkheid, dat aan dit wetsvoorstel ten grondslag lag, moest vroeg of laat leiden tot volledige gelijkstelling. De Savornin Lohman erkende tegen Kuyper, dat men een zeer zwaar offer eiste van de liberalen, nu zij een veertig jaar lang stram-verdedigd dogma moesten prijsgeven. Daarom wilde hij hun de terugtocht niet bemoeilijken en tevreden zijn als het liberale beginsel maar doorbroken was.Ga naar eind2 Ten slotte werd deze ‘Pacificatie-wet’ door de Tweede Kamer aangenomen op 26 September 1889 met 71 tegen 27 stemmen; 17 liberalen hadden vóór de wet gestemd. De 5e December nam ook de Eerste Kamer haar aan, na een heftige bestrijding door de formidabele Kappeyne, die zijn eigen schepping van 1878 na tien jaar vernietigd zag. Buys, de staatsman achter ieder liberaal ministerie, eigenlijk permanent Minister zonder Portefeuille door zijn Gids-artikelen, colleges en adviezen, schreef bemoedigend, toen het liberalisme strandde: ‘Moeten wij de talrijke adressen gelooven, dan gaat de openbare school haar ondergang tegemoet. Is deze inwendig zoo rot en vermolmd, dat ze geen grooter mededinging verdragen kan dan nu bestaat, laat ze dan vallen, want in dat geval zou blijken, dat zij de moeite om haar staande te houden, niet waard is.’Ga naar eind3 Zo kreeg de grondwet, naar de zegswijze van Thorbecke lange tijd een gesloten boek, allengs de plooi van een openliggend boek; zij werd minder grens en belemmering dan een beginsel van regeren,Ga naar eind4 nu bij het onveranderde grondwets-artikel toch een nieuwe interpretatie mogelijk bleek. |
|