Dagverhaal der ontdekkings-reis
(1838)–Jacob Roggeveen– Auteursrechtvrij
[pagina XI]
| |
Levensberigt van den Nederlandschen zeereiziger Mr. Jacob Roggeveen, door Mr. S. de Wind.Jacob Roggeveen, de derde en jongste Zoon van Arend Roggeveen en Maria Storm, werd geboren te Middelburg in de maand Januarij 1659Ga naar voetnoot(1). Zijn Vader, die een tamelijk bemiddeld man schijnt geweest te zijn, bekleedde aldaar de nederige bediening van Gouseerder of Roeijer en Proever van Wjjnen en Sterke Dranken, doch was een vlijtig beoefenaar der Wiskunde, en legde zich inzonderheid toe op de Sterre- en Aardrijkskunde, alsmede op de Theorie der Zeevaart, in welke vakken hij ook onderwijs gaf,Ga naar voetnoot(2) terwijl hij zich van deze meer ernstige studien nu en dan bij de Dichtkunst verpoosde.
Een en ander blijkt uit zijne geschriften. Behalve een werkje over de Komeet van de jaren 1664 en 1665Ga naar voetnoot(3) en een Dichtstuk getiteld de Verkrachte | |
[pagina XII]
| |
BelgicaGa naar voetnoot(4) heeft men van hem eenen grooten Atlas en beschrijving der Westelijke kust van AmerikaGa naar voetnoot(5) waarvan de Kaarten meest alle door hem ontworpen zijn, een werk, 't welk om de fraaiheid der uitvoering | |
[pagina t.o. XII]
| |
[pagina XIII]
| |
en deszelfs volledigheid, voor den tijd waarin het verscheen, alle opmerking verdient. Eindelijk gaf hij in 1676 een klein werkje in het licht, 't welk in sulk eene naauwe betrekking staat tot de latere Reis van zijnen Zoon Jacob Roggeveen, dat wij er hier noodzakelijk bij moeten stilstaan.
Het had dikwijls zijne opmerkzaamheid getroffen, dat, bij den toenmaligen staat der Aardrijkskunde, men zoo weinig kennis had aan de Stille of Zuidzee. Meermalen had hij de Zeeuwsche Kooplieden, die over het verloop van den handel, bijzonder op de West-Indien, klaagden, toegevoegd, dat het wonder was, dat niet eenige liefhebbers te zameu spanden em dat groot onbekende deel der Wereld te onderzoeken, ten einde op die wijze nieuwe Handelswegen te openen, waaruit welligt nieuwe bronnen van levendig vertier, winst en welvaart zouden kunnen ontspringen. Eindelijk werd hij in 1671 door eenige Zeeuwsche Kooplieden aangemoedigd om daarvoor een plan te ontwerpen, doch het rampvolle jaar 1672 deed dit uit de gedachten stellen. In 1673 kwamen zij hierop terug en wendden zich bij Request aan den Prins van Oranje, met verzoek om te mogen hebben ontslag van de verbeurte van Schip en goederen volgens het Octrooij der West-Indische Compagnie, welker Limieten zich destijds ook over dat gedeelte der Wereld uitstrekten. Ook dit was vruchteloos. Doch toen bij de vernieuwing van het Octrooij der West-Indische Compagnie, op den 28 September 1674,Ga naar voetnoot(6) die Limieten merkelijk | |
[pagina XIV]
| |
waren ingekort, en daardoor de vaart op de Zuidzee voor alle Ingezetenen dezer landen was opengesteld, vervoegden zij zich op den 20 November 1675 bij Request aan de Staten-Generaal, met verzoek om Octrooij voor den tijd van twintig jaren, om alléén en met seclusie van alle anderen de Zuidzee te mogen bevaren tusschen de Straat van Magellaan en Nieuw-Guinea. Dit Request werd om berigt in handen der West-Indische Compagnie gesteld, welke na ten dien aanzien met Arend Roggeveen in schikkingen getreden te zijn, daarop een gunstig Advies uitbragt, ten gevolge waarvan Hunne Hoog Mogenden op den 22 September 1676 het verzoek toestonden en aan Arend Roggeveen en zijne medestanders het verzochte Octrooij verleenden.
Dit een en ander maakte nu Arend Roggeveen aan zijne Landgenooten bekend in het bedoelde werkje, 't welk onder den volgenden titel in het licht verscheen: Voorlooper op 't Octrooy van de H.M. Heeren Staten-Generaal, verleent aen Arent Roggeveen en syne Medestanders over de Australische Zee, ofte beter geseght het onbekende gedeelte des Werelts, gelegen tusschen de Meridiaen der Strate Magellanes Westwaert, tot de Meridiaen van Nova Guinea, soo Noordtwaert als Zuydtwaert: mitsgaders de articulen waernaer een yder die eenige sommen geldts inteeckent hem sal hebben te reguleren; beneffens een Kaerte van 't selfde District. Beschreven door den voornoemden A. Roggeveen. Middelburgh. 1676Ga naar voetnoot(7). | |
[pagina XV]
| |
Dan, het zij door gebrek aan genoegzame deelneming om de kosten der uitrusting te bestrijden, of om welke reden dan ook, de Ontdekkings-reis had destijds geenen voortgang, en Arend Roggeveen overleed in de maand November 1679Ga naar voetnoot(8) zonder zijnen vurigen wensch te hebben verwezenlijkt gezien.
Van zoodanigen Vader ontving onze Jacob Roggeveen zijne opvoeding, en het ware dus niet te bevreemden, zoo hij de zucht naar vreemde landen als met de moedermelk had ingezogen, en reeds vroegtijdig gemeenzaam ware geworden met die kundigheden die tot eenen Zeereiziger vereischt worden. Van zijne jeugd is echter niets bekend, dan dat hij aanvankelijk voor de studien opgeleid werd. Het jaar 1673 bragt hij door op de Latijnsche Scholen te Middelburg, doch met den aanvang van het volgende verliet hij dezelve.Ga naar voetnoot(9) Dat bij de Latijnsche taal later elders heeft aangeleerd, is waarschijnlijk: ook dat hij aan de eene of andere Hoogeschool den graad van Doctor in de Regten zal verkregen hebben: althans de titel van Meester dien hij later voerde, en die hem ook in openbare stukken wordt toegekend, zoo wel als zijn later be- | |
[pagina XVI]
| |
kleed Regterlijk ambt, schijnen dit te bewijzen.Ga naar voetnoot(10) Zoo veel is zeker dat hij na den den dood zijn Vaders elders gewoond heeft; want eerst in 1693, en dus toen hij reeds 34 jaren oud was, vestigde hij weder zijne woonplaats te Middelburg.Ga naar voetnoot(11) Hier verbleef hij een aantal jaren en zeker tot in 1703.
In dat jaar, of niet lang daarna, begaf hij zich naar de Oost-Indien, alwaar hij in 1712 Raad van Justitie te Batavia werd, en dus eenen aanzienlijken | |
[pagina XVII]
| |
post verkreeg. In 1714 keerde hij naar het Vaderland terug.Ga naar voetnoot(12)
Niet lang daarna schijnt hij ernstig in overweging genomen te hebben, om het geliefkoosd plan zijns Vaders ter hand te nemen, die, naar verhaald wordt, nog op zijn sterfbed zijnen Zoon vermaand had, dit niet uit het oog te verliezen.Ga naar voetnoot(13) Hij raadpleegde hierover met zijnen oudsten Broeder Jan Roggeveen, Koopman te Middelburg, die almede blijkt een goed Aardrijkskundige geweest te zijn, en die ten dien einde sommige kaarten voor hem ontwierp, en onder den titel van: Memoriale Gedachten over de te doene Australische Zeetogt, zeer breedvoerige raadgevingen aan hem mededeelde.Ga naar voetnoot(14)
Eindelijk verkregen zijne inzigten de goedkeuring der West-Indische Compagnie, welke besloot de drie Schepen den Arend, Thienhoven en de Afrikaansche Galei tot eene ontdekkings-reis naar de Zuidzee uitterusten. Op den 10 April 1721 werd de Commissie geteekend, waarbij hij door de Vergadering van Thienen werd aangesteld tot Opperhoofd en Chef van den kruistogt; en zoo brak voor onzen Roggeveen in zijn 62ste jaar de langgewenschte dag aan, waarop eene ontdekkings-reis zoude aanvangen, waartoe zijn Vader | |
[pagina XVIII]
| |
reeds vijftig jaren te voren het ontwerp gevormd en zoo vele ijverige pogingen had aangewend.
Volgens de Instructien hem door de West-Indische Compagnie medegegevenGa naar voetnoot(15) moest hij, na in de Zuidzee gekomen te zijn, zich eerst tot hoofddoel stellen, om het Onbekende Zuidland, de Terra Australis, (waaraan men destijds, gelijk bekend is, vastelijk geloofde) of wel het land van Davis ('t welk men daarvoor hield) terugtevinden, 't welk gerekend werd te leggen op ongeveer 27 gr. Z.B. en op een afstand van 500 à 600 mijlen van Copayapo op de vaste kust van Chili, en waarvan een laag, zandig Eiland de voorbode moest zijn. Ten dien einde moest hij op die breedte zijn | |
[pagina XIX]
| |
onderzoek tot ten minsten op 700 mijlen van de Chilische kust uitstrekken.Ga naar voetnoot(16) Zoo dit mislukte moest hij eenen tweeden kruistogt aanvangen om de Eilanden, door Schouten in 1616 op 15 gr. Z.B. en op 925 mijlen afstand van de kust van Amerika ontdekt, als het Honden Eiland, het Eiland Zonder Grond enz. op te sparen, ten einde op die wijze tot de ontdekking van een Zuidelijk Vastland te geraken: alzoo Schouten dien koers bezeilende, uit het effen en stil water, zonder holle deining uit het Zuiden, besloten had, dat er op geen zeer grooten afstand een Zuidelijk Vastland liggen moest.Ga naar voetnoot(17)
Ten gevolge hiervan zeilde Roggeveen op den 1 Augustus 1721 met zijne Schepen uit Texel. Na beoosten het Statenland om, Kaap Hoorn omgezeild te hebben, ontdekte hij op den 6 April 1722 het door hem dus genoemde Paasch-Eiland, 't welk hij in den beginne voor de voorbode hield der strekkende kust vap het Zuid-land. Dan na eenige coursen heen en weder, bleek hiervan het tegendeel, en de eerste kruistogt hiermede vervallen zijnde, besloot men tot den tweeden, om den cours van Schouten te bezeilen. - Nu ontdekte hij tusschen den 13den en den 16den graad Z.B. eenige grootere en kleinere Eilanden, die echter meestal te aanmerkelijk in breedte met die van Schouten verschilden, om die voor dezelfde te kunnen houden. Op een derzelve verloor hij een | |
[pagina XX]
| |
zijner Schepen. Van lieverlede bemerkte hij nu uit zijne eigene ontdekkingen, dat Schouten verkeerdelijk uit den geringen tigt der Zee uit het Zuiden, besloten had dat er een vast land ten Zuiden liggen moest; want dat zulks aan niets anders toeteschrijven was, dan aan die menigvuldige Eilanden en Reven, waarin zij als verward geweest waren. Geene kans ziende om dus ook langs dezen weg hun doel te bereiken, besloten zij den 3den Junij om naar het Vaderland terug te keeren, en om zulks (als wordende de terugreis om Kaap Hoorn om vele redenen voor hen ondoenlijk geacht) langs de Oost-Indien te ondernemen, ofschoon het blijkt dat zij zich het gevaar niet ontveinsden van als overtreders van het Octrooij der O.I. Compagnie te worden aangemerkt. Op dien terugtogt hadden zij met gebrek en ziekten te worstelen. Hunne eetwaren meest bedorven en bijna oneetbaar geworden zijnde, begon de scheurbuik verwoestingen onder de Equipagien aanterigten. Hiermede mengden zich zedelijke aandoeningen. De gouden bergen die zij zich beloofd hadden, waren nu uit het oog verdwenen. De togt was mislukt. Mismoedigheid en welligt misnoegen, waarvan zich in het Dagregister een spoor voordoet, maakten zich van velen meester. Zij ontdekten echter nu en dan eenige onbekende, onder anderen de Boumans Eilanden, en waren op den 18den Julij gevorderd tot op 2 gr. 4 m. Z.B. en 165 gr. 50 m. gegiste lengte. Het getal der dooden was toen reeds twintig. Doch hier eindigt dan ook het MSS. Journaal van Roggeveen. Is hij door ziekte verhinderd geworden hetzelve voorttezetten? of heeft hij om | |
[pagina XXI]
| |
deze of gene reden het overige bij zijne komst te Batavia vernietigd? Het is ons onbekend.
Volgens de Tweejarige Reize zeilden zij langs de Noordkust van Nieuw Guinea, passeerden meer dan vijftig kleine Eilanden, wierpen den 31 Julij het anker uit bij Arimoa en Moa, waar zij goed ontvangen werden, en kwamen, tusschen Nieuw Guinea en Gilolo door, eindelijk op den 9den September te Japara, en zich daar eenigen tijd ververscht hebbende, op den 4den October ter reede van Batavia.
Doch hier wachtte nu onzen Roggeveen de grievendste teleurstelling. Op dienzelfden dag vaardigde de Gouverneur-Generaal Zwaardecroon een Lastbrief uit op de Heeren Jacob Willem Dubbeldekop, Secretaris der Hooge Regering, Michiel Westpalm, Commandeur en Equipagiemeester en Arnoldus Abeleven, Sabandaer en Licentmeester, om, ingevolge het geresolveerde in Rade van Nederlandsch Oost-Indien van den 22 September bevorens, Arrest te leggen op de beide Schepen, de ladingen en de Schepelingen, en terstond alle de Scheepspapieren van hen aftevorderen. De gemelde Heeren voldeden aan dien last. Zij voeren naar de Schepen die even te voren het anker hadden laten vallen, en maakten Roggeveen met hunne commissie bekend.
Stoutmoedig en mannelijk gaf hij ten antwoord: dat hij gaarne met den Heer Gouverneur-Generaal daarover wilde spreken, doch dat hij om geen waarom de ori- | |
[pagina XXII]
| |
ginele Scheepspapieren zoude afgeveh; dat het aangezegde Arrest was ongehoord en gansch onbillijk, wijl de Schepen van de O.I.C. alle beleefdheid en hulp genoten wanneer zij door toeval in de havens der W.I.C. moesten binneloopen, gelijk nog onlangs op Curaçao aan een Oost-Indischen bodem was betoond; dat de Schipper Schulerus hem op Japara beleefdelijk uitgenoodigd had om herwaarts te komen en hem zelfs een Extract uit een brief had getoond waarin hun gepermitteerd werd naar Batavia optezeilen; dat hij allenthalve het fatsoen van zijne Heeren Gebieders als Chef over de twee bodems zoude maintineren, daar aan zijne Meesters, ofschoon thans minder rijk dan de O.I.C., echter geen minder honneur toekwam, alzoo hun gebied was strekkende tot aan het Oosteinde van Nieuw Guinea, en eindelijk, dat hij wel genoodzaakt geworden was Java aantedoen ter bekoming van verversching voor zijn volk, waarvan een goed gedeelte versmolten was, alzoo hij anderzins zich dwazelijk zoude overgegeven hebben aan de woedende baren der Zee. - Doch deze redenen, welke, volgens het Rapport der Gecommitteerden ‘met eene zonderlinge magnificentie en ernst door gemelden Heer Mr. Roggeveen werden geuit’ - bragten geene verandering te weeg in het genomen besluit; en voor het geweld moetende bukken, onderging Roggeveen hetzelfde lot, 't welk ruim eene eeuw vroeger Schouten en Le Maire onder gelijke omstandigheden hadden ondervonden.
De alzoo verbeurd verklaarde Schepen werden da- | |
[pagina XXIII]
| |
delijk in dienst gesteld; het eene werd naar Persie, het andere naar de Oostkust van Java gezonden. De ladingen werden met winst verkocht, en de ongelukkige Equipage, en met dezelve ook onze Roggeveen, werd in de maand December met de Retourvloot naar het Vaderland teruggezonden.
Een gedeelte dezer Vloot kwam den 6den Julij met den Kommandeur Van der Gryp ter reede van Middelburg. Op een dier Schepen bevond zich Roggeveen. Het overige gedeelte der Equipage viel met de andere Schepen op den 8sten dier maand Texel binnen.
Hoog werd de aanhouding der Schepen door de West-Indische Compagnie opgenomen. Reeds den 12den dier maand verscheen de Advocaat der W.I. Compagnie, Mr. Jean de la Bassecour, in de Vergadering van Bewindhebberen der O.I. Compagnie, zich daarover ernstig beklagende en verzoekende de redenen daarvan te mogen vernemen, doch bij bekwam aanvankelijk niets dan een ontwijkend antwoord: ‘men kon zich niet daarover uitlaten vóór de Heeren, die in Commissie gesteld waren om de papieren deze materie betreffende en nu laatst met de Retourvloot aangebragt te examineren, Rapport gedaan hadden.’
Welken uitslag deze zaak gehad hebbe, is ons, ondanks alle nasporingen, niet volkomen gebleken. Behrens verhaalt hieromtrent het volgende: ‘Dans la suite l'affaire etant degenerée en procès entre les deux Compagnies, les Etats-Generaux aprèe une mure | |
[pagina XXIV]
| |
déliberation donnerent gain de cause à celle des Indes Occidentales; et on lui donna pour les deux Vaisseaux saisis, deux autres plus beaux et plus grands. La valeur de la charge, après qu'elle fut taxée lui fut restituée; et on paia à l'equipage les gages ordinaires pour autant de tems qu'il fallait depuis le départ de Batavia jusqu'au retour en Hollande. La Compagnie des Indes Orientales fut aussi condamnée à tous les fraix du procès, outre une somme considerable, qu'elle paia à sa partie en forme de satisfaction.’Ga naar voetnoot(18) Doch wij hebben redenen om aan de waarheid dezer zoo omstandige opgave te twijfelen. Immers, noch in de Archiven van Holland of der Staten-Generaal, noch in die van den Hoogen Raad en van het Hof van Holland, is hiervan eenig spoor gevonden.Ga naar voetnoot(19) Het waarschijnlijkste komt ons voor, dat de zaak tusschen de beide Compagnien bij een accoord of transactie zal zijn afgedaan: doch onder welke bepalingen is ons niet gebleken.Ga naar voetnoot(20) Misschien is dit het Contract van den 2 Maart 1725 omtrent de bedoelde onderneming, tusschen Bewindhebberen der beide Compagnien gesloten, waarvan elders wordt melding | |
[pagina XXV]
| |
gemaakt,Ga naar voetnoot(21) doch waarvan een volledig afschrift ons nog niet ter hand gekomen is.
Wat hiervan zij, Roggeveen zette zich, na deze rampspoedige reis, weder in zijne geboortestad neder, alwaar hij (gelijk ons uit echte stukken gebleken is) zijne overige levensdagen in zeer onafhankelijke omstandigheden gesleten heeft. Hij is nimmer gehuwd geweest, en overleed te Middelburg in het begin van de maand Februarij 1729, in den ouderdom van 70 jarenGa naar voetnoot(22). Het jaar te voren was een zoogenaamd Verhaal zijner reis, onder den titel van: Tweejarige Reize rondom de Wereld,Ga naar voetnoot(23) in het licht verschenen. Hij heeft dit Verhaal, 't welk zulk een verkeerd denkbeeld van hem gegeven heeft, dus nog kunnen lezen, en zóó hij het gelezen heeft, hoe moet het hem dan in den avond van zijn leven gegriefd hebben, dat een togt, dien hij met zóó veel ijver ondernomen en met zoo vele gevaren en rampen volvoerd had, hem voor de oogen zijner Landgenooten bijna in een belagchelijk daglicht stelde? Zoude het vreemd zijn, zoo hij zelf de uitgave van zijn Dagregister had bij de hand genomen en reeds het een en ander tot zijne verdediging had ten papiere gesteld? Zoude het onmogelijk zijn dat zoodanig Handschrift nog onder de nakomelingen zijner Erfgenamen in we- | |
[pagina XXVI]
| |
zen ware? De onmogelijkheid hiervan zal niemand willen staande houden, en daar het ons bekend is, dat in meer dan ééne plaats van ons VaderlandGa naar voetnoot(24), de naam van Roggeveen nog in aanwezen is, hebben wij, om misschien dezen of genen op het spoor van 's mans papieren te helpen, hier eene Geslachtlijst van Roggeveen bijgevoegd, zoo verre wij die uit Stedelijke en andere Registers hebben kunnen opzamelen. | |
[pagina t.o. XXVI]
| |
|