| |
| |
| |
Lof-Tijtel,
Ter eeren den Soet-vloeyende Poëet
Arent Roggeveen,
Op zijn Nederlantsche Treur-spel, zijnde de
Verkrachte Belgica.
JOsephus was een slaef gevangen binnen Roomen,
Maer hy heeft door sijn Konst terstont Pardon bekomen,
Vermits hy neerstigh was en altijt vlijtigh schreef;
Der Jooden welstant en waer dat den Oorlogh bleef:
5[regelnummer]
En weer zijn oorspronck nam, sijn beelt is na gesneden,
En deftigh opgerecht dit is een vrucht van reden.
Domitianus was een Keyser groot geacht,
Doch heeft na wetenschap en Poësy getracht,
Hy heeft Silius die hem hier in kon vermaken,
10[regelnummer]
Drymael op 't Cappitool als borger Vooght doen waken,
Soo dat van ouden tijt d' Historyen sijn bemint
Gelijck als Abraham sijn Na-saet en sijn kint:
Of Kinderen heeft gedaen eeer dat sy schriften schreven.
Wel laet ons oock die geen haer lof en eere geven,
15[regelnummer]
Die sulcks heeft verdient. voor eerst is Meterus Pen,
Een oorsaeck van dit Boeck want seecker ick beken
Dat hy een Phenix was, een Orateur, een schrijver,
Geen Pluym-streeck stack in hem, hy was geen hoofde drijver
Maer heeft 't Rechtsinnigh Recht en 't geen hem was bekent,
20[regelnummer]
In Prosa voort gebracht en naderhant geprent.
Soo kan het schrijft een Man verheffen na sijn sterven,
Schoon dat hy door den tijt in hondert duysent kerven
Tot Polver is vergaen dien man leeft na sijn doot,
Die wijsheyt heeft geleert en deelt den armen broot.
25[regelnummer]
Ten tweeden moet ick oock dat grijse hooft vercieren
Dien wijse Samuel wiens Bol met Lauwerieren:
| |
| |
Gestadigh blijft beset, die heeft dit BELGICA.
Met neerstigheyt doorploegt, ja met een scherpe spa,
Doorwroet in 't Eerste Deel met heerlick Rijm doortrocken,
30[regelnummer]
En soo gesamereert met Konst gelick de rocken
Van Grave Kinderen zijn. ten derden voegh ck hier
Den derden van dit Werck wiens breyn met liefdens vyer
Door Pallas wert gequeeckt, hoe kan het anders wesen,
Hoe sou men uyt een Veen soo goede Rogge lesen,
35[regelnummer]
Ten waer hy van Parnas geduerigh wiert gevoet,
Sijn stellingh stelt hy vast sijn Poëzie is goet.
Ga voort dan Roggeveen besturmt die harde mueren,
Laet sien wat Spangien was die Vader Broer en Bueren,
Den nick heeft om gedraeyt, danck heb u vlugge hant,
40[regelnummer]
Die dese moeyt aennam, een spiegel voor ons Lant.
Ghy die het Reden-Hof door reden komt te voeyen,
Gy draegt den naem van Prins een Prins moet hem bemoeye,
Met redelicke reen gelijck u Boeck bewijst.
Wel let dan op dit stuck eer ghy de Meester prijst,
45[regelnummer]
Oordeelt oock niet te vroegh door-bladert eerst de rollen;
Want soo ghy 't niet en doet soo sult ghy suse-bollen,
En peylen oock die gront daer Phaithon in viel,
Een onervaren man breeckt licht een nas of wiel.
Twee deelen heeft dit Boeck en spreeckt van groote saken;
50[regelnummer]
Want Keyser Carel gaet sijn Soon Philippus maken
Een Heer van 't Nederlant, de Keyser neemt sijn rust,
En zeylt met goede wint tot op de Spaensche kust.
Philippus sweert het Lant sijn trouw en trouw te houwen,
De Staten sweeren oock hem voor haer Heer te houwen,
55[regelnummer]
En neemt oock sijn vertreck en reyst na Spangien toe.
Maer ach wat sware slach van Scorpioen of roe,
Ons lant getroffen heeft sal u dit Boeck wel seggen,
Prins Willem met den raet gaen sigh ter neder leggen.
En maken een Request en kregen niet of wat,
60[regelnummer]
Madame de Parma bemint haer bloedt en schat.
d' Inquisiteuren staen om alles te ervormen,
Hier op soo volgt dien slag van 't grouwelick Beelde-stormen,
Maer laes dit was 't begin van 't moort-geschrey en brant,
Hier vlucht de Vader heen met Vrou en Kint aen d' hant,
| |
| |
65[regelnummer]
Duck d' Alba komt in 't Lant de Staten staent wel tegen,
Prins Willem was verstelt maer heeft noch stil geswegen,
Doch Hoorn was gerust en Egmont sagh noch niet,
Prins Willem neemt vertreck sy blijven in 't verdriet.
| |
't Tweede deel.
Hier sit dien wreeden Beul op Babels hooren drager:
70[regelnummer]
En toont het grouw'lick schrift van sijn verdoemde swager.
Den raet wert af geseght niet meer op 't Hof te treen,
De Heeren staen verstomt verstelt van sulcke reen,
Granvelle swart van Nijt Vergas en andere sielen,
Die swommen in haer bloet, maer God ontfongh hun Zielen.
75[regelnummer]
Hy dachtvaert d' Edellien die hy gevangen hout:
En leest hun vonnes voor O! al te licht vertrout
Doen most graef Eggemont en Hoorn oock geloven,
Dat haren hals soo wel als andere konde klooven.
Den thienden Penninck wert in 't kort haer op geleyt,
80[regelnummer]
d' Inquisiteuren gaen men slaet men hanght men pleyt,
t Goet was voor eerst verbeurt de Ketters mosten branden:
Jad' Affen wert gebracht in verr' en vreemde landen.
Den Briel komt aen den Staet Zeelant volght oock terstont,
Worst slaet de Spaens Armee en sentse na de gront.
85[regelnummer]
Heemskerck doet oock sijn best voor Lillo op de Schelde!
En slaet het Spaens krioel dat weinigh sulcks verstelde,
Dit deel bringht ons den tijt O schrickelicke stoot,
Die Prins Wilhelm raeckt en schoot de Velt-heer Doot.
Maer
Rechters Recht zyn kromme Rechten,
90[regelnummer]
Die het Recht door moort bevechten.
Doch.
Hier siet ghy 't Nederlant, in weelden, moort en boeyen;
Prins Willem met 's Lants hulp, verlost haer uyt dien noot:
Soo stuert Gods stuermans hant, die na den Hemel roeyen,
Een schoot trof hem tot Delft, zijn ziel trof Abrahams schoot.
|
|