| |
| |
| |
XVII
Salamanders vangen!
Nee, 't was géén kille winterregen, die vanmorgen twee uur lang naar beneden is komen vallen. 't Was een zacht regentje, dat naar de lente rook. En nu vertellen de frisse sterretjes van de madeliefjes in de wei, de natte dotterbloemen aan de kanten van de slootjes en een stuk of wat verdwaalde sneeuwklokjes in 't gras langs de Molenweg aan ieder die 't weten wil, dat de winter voorgoed op de vlucht is gegaan en de lieve lente dan eindelijk in 't land is gekomen!
En je ziet 't ook aan de jongens. Weg zijn de dikke winterjassen; weg zijn de wollen ijsmutsen en de gebreide dassen, die ze al die lange koude maanden van begin November af hebben moeten dragen. Een Noordhollandse jongen heeft een hekel aan zijn jas. Wil je wel geloven, dat er jongens zijn, die hun jas geen twintig keer per winter aantrekken? Nou, zulke jongens zijn er, hoor! Kou vatten.. daar denken ze doodeenvoudig niet aan. Ze weten ternauwernood, wat kou vatten is!
Er loopt een smal slootje langs het Nespaadje, een onaanzienlijk weggetje, dat op het Noord uitkomt. Zo af en toe vallen er nog wat lenteregendruppels in 't water. 't Is maar een klein slootje, niet veel meer dan een flinke greppel bij 't begin, wat breder aan 't eind. Een groot mens ziet er niets bijzonders aan. Maar de jongens wel! Grote mensen bekijken de dingen van deze wereld nou eenmaal héél anders dan jongens, die nog op school zijn. Ja, de jongens zien wèl wat bijzonders aan dat slootje. En vooràl de jongens van de Klaverwei. Nee, dat is niet, omdat er tientallen van de mooiste dotterbloemen langs de oevers groeien. Oók niet, omdat 't water zó helder is, dat je de bodem gemakkelijk kunt zien! En óók al niet, omdat je zon- | |
| |
der veel moeite van de ene kant naar de andere kunt springen! Nee! Er is een andere reden. Deze: dat Nespadslootje is 't enige slootje in de buurt van Schagen, waarin vrijwel alle soorten van waterdieren te vinden zijn; stekelbaarsjes.... ‘schepvisjes’ zeggen de jongens.... met drie en met elf stekels, kikkers, zwarte watertorren, geelgerande watertorren, slakken, waterspinnen, bootsmannetjes, schrijvertjes.... èn.... nou komt 't!.... èn.... salamanders! Jazeker, salamanders! De grote soort en de kleine soort! Vrouwtjes en mannetjes! En die salamanders, die maken dat Nespadslootje nou tot zo'n grote bijzonderheid in de ogen van de
jongens! Wanneer 't Maartzonnetje voor 't eerst wat warmte gaat geven, wanneer de kikkers uit de modder kruipen en hun grote klompen kikkerdril in 't water ‘leggen’, wanneer de stekeltjes hun lentekleuren krijgen, de driestekelige rood en blauw en groen, de elfstekelige fluweelzwart.... dan trekken de Schager jongens in drommen naar 't Nespaadje toe, gewapend met allerlei soorten van mandjes, stevig aan allerlei soorten van stokken vastgebonden, èn met lege jampotjes. Dat deden de jongens twintig jaar geleden al, dat doen ze nu nog en dat zullen ze over twintig jaar vast en zeker wéér doen! Gek toch eigenlijk, dat de grote mensen zo goed als géén belangstelling hebben voor die fijne salamanderjacht. Zouden ze hun eigen jonge jaren dan al helemaal vergeten zijn? 't Lijkt wel zo! Alleen ouwe Jacob.... die heeft zijn belangstelling nog niet verloren! Vader en Moeder wel. En tante Neel.... die weet niet eens meer, wat salamanders zijn! Die noemt salamanders hagedissen!! Nou hoef ik je verder niets te vertellen!
Henk en Wim en Kees staan op 't weiland, dat aan de andere kant van 't slootje ligt. 't Nespaadje zelf heeft een tamelijk steile oever, de overkant is vlak. De jongens kunnen daar veel beter scheppen. Hoe gaat dat scheppen eigenlijk? Heel eenvoudig: ze halen 't mandje op goed geluk door 't water. Beter gezegd: door de waterplanten,
| |
| |
hoornblad, waterpest en ‘flap’, zoals de jongens de dikke taaie massa's algen noemen. De meeste dieren zitten tussen de planten. 't Resultaat van iedere ‘haal’, van iedere ‘schep’ wordt telkens weer met grote spanning tegemoet gezien.... wat zou er in 't mandje zitten? Gewoonlijk zijn dat een paar slakken, wat torretjes, een stekeltje.. en een enkele keer een salamander. Soms ook niets. 't Is nèt een loterij, dat scheppen. Een loterij met een heleboel nieten en af en toe een prijsje. Maar.... vele kleintjes maken een grote! Dat spreekwoord gaat wel niet alle dagen op. Maar dikwijls toch wèl!
Henk schept omdat hij de oudste van de drie is. Wim en Kees bergen de buit in hun jampotjes op. Hebben de jongens al veel gevangen? Nou, dat valt vandaag lang niet tegen, hoor! Ze zijn nog niet eens bij de tweede dwarsgreppel gekomen (er zijn zes van die greppels) en er zwemmen al vier stekeltjes en twee salamanders in 't potje van Wim. En in dat van Kees zwemmen drie rose bootsmannetjes, die onder water wel een zilveren harnas aan schijnen te hebben. Die bootsmannetjes moeten in een apart huisje wonen: t zijn vraatzuchtige beesten, weet je! Ze zien er geen been in, om met z'n drieën een onschuldige salamander met huid en haar te verslinden!
‘Die Sander van ons,’ zegt Henk, als ze even van 't zware werk staan uit te rusten.... nee, zitten doen ze niet, 't gras is veel te nat.... ‘die Sander van ons,’ zegt Henk, ‘die haalde twee jaar geleden in één schep raad eens hoeveel salamanders tegelijk uit 't water?’
‘Twee,’ zegt Wim.
Twee, dat is al een mooie vangst.
‘Drie,’ zegt Kees.
Drie.... stel je voor.... daar moet je, als alles gewoon gaat, eigenlijk minstens twintig keer voor scheppen!
‘Vijf!!’ roept Henk met een triomfantelijk gezicht. ‘Ja jongens, vijf! Ik vergeet 't nooit.... ik zie 't nòg voor me....! Een mannetje zat er op de rand.... twee zaten
| |
| |
er in 't mandje, een mannetje en een vrouwtje.... en twee vrouwtjes wriemelden in 't flap, dat uit 't mandje naar beneden hing! Reusachtig, jô! En diezelfde dag vingen we er nog vijf andere bij, zodat we met tien salamanders naar huis gingen! Nog nóóit tevoren hadden we er zoveel gevangen! En later hebben we er nooit meer dan acht bij mekaar gekregen. Ja jongens, dat was een dag, hoor! Als we dat nòg eens konden beleven....!’
Tien salamanders in één keer....!
Wim en Kees worden er stil van.
Tien salamanders!
De ‘gemiddelde’ vangst bestaat uit vijf à zes stuks. Soms zeven. Soms twee of drie. Ja, er zijn óók wel dagen, dat de knapen alleen met wat slakken of stekeltjes of kleine torretjes thuis komen. 't Gebeurt ook wel eens een enkele keer, dat er niets anders dan bloedzuigers in 't mandje rondkruipen. ‘Bloedzuigers’, zo noemen de jongens die rare, griezelige beesten.... eigenlijk heten ze paardenegels. Die bloedzuigers gooien ze maar weg.... vort 'r mee! En Henk heeft ook 's een middag meegemaakt, dat Sander niets anders in zijn mandje kreeg dan één waterspin, één muisgrauwe waterspin! Maar die hebben ze tòch maar meegenomen, omdat 't wel eens voorkomt, dat zo'n beest een nestje maakt, een ‘zilveren’ nestje onder water, een luchtbel tussen de fijne blaadjes van 't hoornblad. En óók, omdat zo'n waterspin eigenlijk lang niet zo'n ‘eng’ beest is als een ‘luchtspin’, die zo'n mooi web kan maken tussen de bladeren van de phloxen en de zonnebloemen.
‘Tien....,’ zegt Wim nòg eens.
En dan vraagt hij: ‘Wat hebben jullie met die salamanders gedaan? Gehouden?’
‘Nee,’ antwoordt Henk. ‘We hadden er al een stuk of wat thuis. En toen hebben we er zes van verkocht aan Dolf van Dokter en de andere vier aan Tijmen de Boer. De mannetjes voor twee cent per stuk; de vrouwtjes voor één. En de centen....’
| |
| |
Henk zegt niets meer. Want de centen.... die hebben de jongeheren ‘verdraaid’ aan Mietjes draaibord, je weet wel: dat oude vrouwtje in de Herenstraat, waar Wim met Sinterklaas....
‘Stil 's....,’ fluistert Wim opeens met een vuurrode kleur van verrassing. ‘Geef 's hier de mand!’
En hij wijst naar 't slootje, schuin links vooruit, een paar meter verder.
Kijk eens, kijk eens!!
Daar zwemmen op hun dooie gemak drie salamanders door 't water, bijna vlak aan de oppervlakte. Twee mannetjes en een vrouwtje. Prachtstukken zijn 't, die mannetjes! Glimmend donkerbruin zijn hun ruggetjes; hun kammen hebben een rood randje; hun buiken zijn roodoranje met zwarte vlekken. Rustig wrikken ze zich met hun brede platte staarten door 't water. Dan houden ze stil bij een paar takjes waterpest. Ze klemmen hun voorpootjes om de groene stengeltjes en blijven zo rustig in 't water hangen.
‘Wil ik....?’ begint Henk.
‘Nee, ik!’ zegt Wim ongeduldig. ‘Ik heb ze 't eerst gezien; ik wil ze vangen. Geef de mand aan, Kees!’ Hij wil de mand niet zelf grijpen, omdat hij de salamanders goed in 't oog wil houden. Hij is bang, dat hij zijn buit anders kwijt zal raken!
‘Voorzichtig, jô,’ fluistert Henk. ‘Voorzichtig 't mandje er onder, en dan in één ruk ophalen!’
‘Zeg 's.... ik ben geen kleine jongen,’ bromt Wim. ‘Ik weet zèlf wel....’
‘Pas op, ze gaan weg!’ roept Kees, die staat te trappelen van ongeduld.
‘Nee, ze gaan niet weg,’ zegt Henk. ‘Dat lijkt alleen maar zo, door die kleine golfjes op 't water. Ze zitten nog op dezelfde plaats. Toe, gauw nou, Wim! Je hebt 'n prachtkans! Schep ze er alle drie tegelijk uit! Anders piepen ze 'm zo meteen!’
Voorzichtig.... zo voorzichtig als hij kan.... duwt Wim
| |
| |
het mandje in 't water.... recht onder de drie salamanders.... langzaam.... héél langzaam....
En dan....
‘Haal òp!!’ schreeuwt Henk.
Een zwaai....! 't Mandje staat in 't gras.
Dadelijk liggen de jongens er op hun knieën omheen. Ja! Ja!! Ja!!!
‘Hebbes! Hebbes! Hebbes!’ juicht Kees, En hij springt als een dolleman in 't rond.
Wim, een blijde glimlach op zijn gezicht, haalt zijn buit te voorschijn. De twee prachtige mannetjes en 't eenvoudig getekende bruine vrouwtje. Maar wat is dat....? Wat beweegt daar nog tussen een bosje hoornblad, daar naast die twee platte waterslakken en dat kleine torretje?
‘Nòg een!!’ roept Wim. ‘Hoera! Hoera! Hoera! Nòg een! Vier! Vier! Vier! Vier!’ En voorzichtig haalt hij nummer vier te voorschijn. Hé.... wat een aardig klein beestje is dat! Een salamandertje van ternauwernood drie centimeter lengte, een beestje nog in zijn prille jeugd, een ‘jonkie’, een Annemarietje in de dierenwereld!
‘Laat kijken!’ roept Kees.
Drie hoofden, drie glimmende hoofden met natte petten en verwaaide haren buigen zich over Wims rechterhand, waarin het kleine salamandertje rondkrabbelt. Even kijken ze met alle aandacht. En dan verdwijnt 't beestje met zijn ooms en zijn tante in de jampot.
‘Twee en vier is zes!’ zegt Henk trots.
‘En dat bij de tweede greppel!’ roept Wim. ‘Zes bij de tweede greppel! Dat hebben we nog nóóit....’
O wee....
Daar gebeurt een ongeluk!
Kees kijkt eventjes niet goed uit zijn ogen.... dat komt door de blijdschap, hoe gáát dat, hè?.... en daar trapt hij me opeens 't jampotje met de zes salamanders, dat hij naast 't potje met de bootsmannetjes in 't gras heeft neergezet, omver....
| |
| |
‘Ezel!’ schreeuwt Wim nijdig. ‘Als die kleine wégraakt.’
‘Nou, wees maar stil,’ zegt Henk, die onmiddellijk neerhurkt en in een ommezientje de zes vluchtende salamanders gevangen heeft. Want hard lopen.... dat kunnen die dieren niet. Zwemmen doen ze als de beste! Lopen.... ho maar! Op dat gebied zijn 't nèt zwanen!
‘Da's je geluk, Kees,’ zegt Wim. ‘Als die kleine 'm gesmeerd was door jouw schuld, dan....’
‘Dan niks,’ zegt Henk. ‘Iedereen doet wel 's stom, jij nèt zo goed! En laten we nou maar weer gaan scheppen. Wie weet, hoeveel we er nog bij vangen!’
Wims boosheid, eigenlijk niets anders dan een beetje zenuwachtigheid, is alweer gezakt.
‘Vooruit maar,’ zegt hij. ‘Laat Kees dan nóú maar 's scheppen. Misschien haalt hij er straks óók wel vier tegelijk uit!’
Een uur later.
Er lopen drie jongens op 't Noord, drie doodgewone jongens, met modderige klompen, met natte petten en met verfomfaaide kielen en broeken. Twee van die jongens hebben een jampotje in de hand; de derde draagt een stok met een raar mandje er aan gebonden.
Er lopen dikwijls zulke stelletjes jongens door 't dorp, jongens met klompen aan, jongens met jampotjes, jongens met modderige broeken en natte petten. De Schager mensen letten niet op die jongens; ze zijn er al aan gewend, de knapen zo te zien lopen; ieder voorjaar zien ze zulke troepjes voorbij stappen; die jongens horen er, om 't zo maar eens te zeggen, bij.... 't zou gek wezen, als ze er niet waren!
Nee, zulke jongens.... nòg eens: die zijn geen verdere aandacht waard.
Zo redeneren de grote mensen.
Maar o wee! Wat hebben ze vandaag de plank mis!
| |
| |
Deze drie jongens, geachte mensen, die Henk en die Wim en die Kees van de Klaverwei.... die zijn jullie aandacht wèl waard!
Want dat zijn géén knapen, die zó maar eens naar 't Nespaadje zijn gestapt en die nu met een stuk of vier, vijf salamanders en wat stekeltjes naar huis trekken....
O heden, nee!
Let eens op de gezichten van die jongens!
Zo kijken geen jongens, die met vier of vijf salamanders naar huis gaan!
En let er eens op, hoe ze lopen!
Zo lopen geen jongens met een doodgewone huis-, tuin- of keukenvangst!
Deze drie knapen hebben.... let op!.... twaalf salamanders gevangen, om nog maar te zwijgen van hun verdere grote buit aan stekeltjes, kevers, torren, slakken, enzovoorts, enzovoorts!
Twaalf salamanders!
Twaalf stuks van de beste soort!
‘Hoeveel hebben jullie er?’ vragen de jongens, die op 't Noord wonen, en die nog naar 't Nespaadje toe willen gaan.
‘Twaalf, man! Twaalf!’ is 't triomfantelijke antwoord.
‘Lieg je....,’ zegt een klein jochie. 't Ventje kan niet geloven, dat de Klaverwei zo'n goede vangst heeft gehad.
‘Goed.... best.... we liegen 't,’ zegt Henk rustig. De twijfel van het kereltje laat hem ijskoud. ‘Maar je mag ze straks bij ons thuis komen tellen. Als je tenminste al tot twaalf tellen kàn!’
Wim kijkt Henk vol waardering aan. Die zàt! De ongelovige Thomas druipt af. Maar even later begint hij te schelden en allerlei gekke dingen te roepen: ‘Je hebt ze zeker gekocht.... Misschien hebben jullie ze wel gegapt!’
De Klaverwei kijkt niet op of om.
Henk, Wim en Kees stappen kalmpjes verder.
‘Hoeveel hebben jullie er?’ vragen de jongens op de Loet.
‘Twaalf, jô, twaalf!’ is 't trotse antwoord.
| |
| |
De jongens van de Loet zeggen niets meer....
Twaalf salamanders....
Stel je voor: twaalf salamanders....
Een wonder! Gewoon een wonder!
Nu lopen Henk en Wim en Kees op de Molenweg.
Drie doodgewone jongens.
Maar.... drie blijde, drie gelukkige jongens!
Hun klompen klepperen op de harde grindweg.
‘Twaalf! Twaalf! Twaalf! Twaalf!’
Nòg een uur later.
Op de oude tuinbank achter 't huis staan vier grote, met helder water gevulde stopflessen. De stopflessen, die vroeger aan Sander hebben toebehoord, en die Henk van Sander gekregen heeft. Op de bodems ligt schoon zand. Er zweven planten in 't water, hoornblad, waterpest en eendenkroos. En.... er zwemmen salamanders in, een heleboel salamanders, meer dan twintig bij elkaar!
De hele Klaverwei komt kijken.
Vader, Moeder, tante Neel, ouwe Jacob, Greetje, Koosje, Klaasje en Annemarietje.
Twaalf stuks in één vangst....!
Dat getal twaalf heeft tòch wel indruk gemaakt op Vader en Moeder. Vooral, als Henk ze vertelt, dat nou Sanders record van tien stuks, een record van twee jaren, met glans geslagen is.
‘'t Is grappig....,’ zegt Moeder.
‘Mmm....,’ meent tante Neel.
‘Komiek,’ zegt Vader.
‘Grappig? Komiek?’ zegt Henk, met iets, wat op verontwaardiging lijkt, in zijn stem. ‘'t Is....’
Kijk, nou kan Henk er zèlf geen goed woord voor vinden.
Ouwe Jacob helpt hem een handje.
‘'t Is reusachtig,’ zegt hij. ‘En tegelijk: een fijn stuk levende natuur in huis. Héél wat anders dan een kanarie bijvoorbeeld. Of een paar tortelduiven in een nauw kooitje.
| |
| |
Of een stuk of wat goudvissen in een kom!’
Ja, zó is 't!
Henk kijkt triomfantelijk in 't rond.
Ouwe Jacob heeft 't bij 't rechte eind! Goudvissen en kanaries en tortelduiven zie je overal. Salamanders niet!
‘Maar 't aardigste van alles,’ zegt Jacob, ‘dat is niet 't hèbben, maar dat is 't vàngen! Is dat waar of is dat niet waar, jongens?’
Kijk!
Daar heeft Vaders oude knecht alwéér gelijk aan!
‘Met jou kan ik praten, Jacob,’ lacht Henk.
‘Jacob is een wijs man,’ zegt Vader.
‘En Zaterdagmiddag gaan we wéér, hè Henk?’ vraagt Kees.
‘Of we!’ zegt Henk. ‘En dan nemen we drie jampotten mee! Misschien vangen we er dan wel vijftien!’
Tante Neel klapt in haar handen.
‘Brood eten,’ zegt ze.
Ja, nou tante Neel dat zegt, nou bemerken de jongens opeens, dat ze eigenlijk rammelen van de honger.
Ze trekken de klompen uit; ze wassen hun handen.
En dan....
Met hoeveel salamanders komen ze de volgende Zaterdag thuis?
Met drie stuks....
't Is niet alle dagen Zondag....!!
|
|