Je kunt met al die uitvinders wel een paar steden vullen’.
Brinio bromde weer.
‘Goed, misschien overdrijf ik een beetje’, antwoordde Bram, ‘maar een paar dorpen zeker. Kijk eens: alle dingen, die wij op de wereld hebben: kopjes en schoteltjes, stoelen, piano's, bioscopen, telefoontoestellen en nog veel meer, zijn toch ook eenmaal uitgevonden, nietwaar?’
Brinio keek Bram aan, alsof hij ‘ja’ wou zeggen.
‘En al die uitvinders moeten toch ook eerst jongens zijn geweest, net als ik’, zei Bram. ‘Edison is als krantenjongen begonnen. Ik ben geen krantenjongen...’
‘Wat is nou eigenlijk je bedoeling?’ vroeg Brinio met zijn oogen. Bram stond op, gooide zijn geschiedenisboek dicht, stak zijn handen in zijn zakken en zei:
‘Waarom zou ik òòk niet eens wat uitvinden?’
Brinio keek Bram een beetje ongeloovig aan.
Maar Bram zei: ‘Ja, waarom niet? Ik heb toch goeie hersens, ik kan mijn gedachten concentreeren, zooals Vader zegt, ik kan, ik kan.... ik kan een heeleboel!’
‘Waf!’ zei Brinio, en daarmee bedoelde hij: ‘Gelijk heb je, maar doe 't maar eens! Praten helpt niet veel. Dóén, mannetje, dóén!!’
‘Wacht maar een poosje af,’ zei Bram, ‘dan zal je eens wat zien. Mijn verbleekend mengsel is al een begin. Maar ik ga verder, ik zàl wat uitvinden, ik weet nog niet wat, maar ik zal persé wat uitvinden. En nou eerst mijn geschiedenis en mijn Duitsche thema's en mijn algebra....’
Bram ging weer zitten en na een poosje was hij verdiept in zijn jaartallen. Brinio staarde weer naar de vlieg, die sufferig rondvloog en af en toe ergens in een hoekje zichzelf ging zitten oppoetsen. Bram vond, dat zijn hond op een Batavier leek, en daarom had hij hem Brinio genoemd. Eerst had hij nog gedacht aan Claudius Civilis, maar bij nader inzien vond hij Brinio beter. Claudius Civilis was te lang, Brinio was kort en krachtig.
Wie Bram was?
Eigenlijk heette hij Abraham Jacobus Vingerling. Brams vader heette Jacobus Abraham Vingerling en zijn grootvader weer