De moderne theologie in Nederland
(1914)–K.H. Roessingh– Auteursrecht onbekendHare voorbereiding en eerste periode
[pagina *1]
| |
[pagina *3]
| |
Stellingen.
| |
II.Het probleem, waarvoor Pierson in 1867 de Moderne Theologie heeft gesteld, de vraag n.l., hoe zij in één begrip kon vereenigen de absolute natuurnoodwendigheid en de Christelijke God-Vader gedachte, is door deze theologie niet bevredigend opgelost. | |
III.De beteekenis van Kant voor de theologie moet niet worden gezocht in zijne Rationalistische godsdienstleer (Die Religion innerhalb den Grenzen der bloszen Vernunft), maar in zijn kritisch onderzoek naar het object onzer theoretische kennis, en in de wijsgeerige fundeering van het Protestantsche beginsel der autonome zedelijkheid. | |
IV.Men aanvaarde Tröltsch's schema der godsdienstwijsbegeerte: 1o. godsdienstpsychologie, 2o. kennistheoretisch onderzoek naar het waarheidsgehalte der religie, 3o. ‘Geschichtsphilosophie der Religion’, 4o. Metaphysica. E. Tröltsch, Gesamm. Schriften II, Tübingen 1913, S. 452-499. | |
[pagina *4]
| |
V.Het begrip ‘Adiaphora’ behoort niet in de Ethiek thuis. | |
VI.Het probleem der wilsvrijheid kan niet op bevredigende wijze worden behandeld, wanneer het enkel van zijne psychologische zijde wordt beschouwd. | |
VII.De godsdienstige beteekenis van het koppensnellen moet ten deele worden gezocht in de begeerte, de zielen van gestorven dorpsgenooten tevreden te stellen, ten deele in het verlangen, in het bezit te komen van den ‘levensgeest’ van den verslagene, die vooral zetelt in zijn hoofdhaar. | |
VIII.In Gen. 2 en 3 wordt de dood niet als straf voor de zonde beschouwd. | |
IX.De verklaring, die de Leidsche Vertaling geeft van het Nazireaat in Num. 6, is niet de juiste. | |
X.Het is vooral aan den tegenstand en het ongeloof, waarop de woorden van de meeste der Oud-Testamentische profeten zijn afgestuit, toe te schrijven, dat hunne prediking door henzelven of door anderen is opgeschreven. | |
XI.Het mag waarschijnlijk heeten, dat aan den tekst van Matth. 1127, zooals ons die uit de tweede eeuw is overgeleverd, een Jezus-woord ten grondslag ligt. | |
[pagina *5]
| |
XII.Ter verklaring van het ontstaan van het Corpus Paulinum mag de hypothese van Daechsel (Th. Daechsel, Kulturgeschichtliche Streifzüge durch die paulinischen Schriften, Dresden 1910), dat n.l. uit de door Paulus zelf bewaarde conceptmanuscripten eene bloemlezing zou zijn samengesteld, alleszins waarschijnlijk worden geacht. | |
XIII.De stelling, dat de Paulinische opvatting van den doop in verband moet worden gebracht met een magisch sacrament in de Synkretistische religies, is door Clemen (Carl Clemen, Der Einflusz der Mysterienreligionen auf das älteste Christentum, Gieszen 1913) niet afdoende weerlegd. | |
XIV.Der Protestantismus ist zunächst in seinen wesentlichen Grundzügen und Ausprägungen eine Umformung der mittelalterlichen Idee, und das Unmittelalterliche, Moderne, das in ihm unleugbar bedeutsam enthalten ist, kommt als Modernes erst voll in Betracht, nachdem die erste und klassische Form des Protestantismus zerbrochen oder zerfallen war. E. Tröltsch, Protestantisches Christentum und Kirche in der Neuzeit (Kultur der Gegenwart I, Abt. IV, 1: Geschichte der christl. Religion2, Berl. und Leipz. 1909), S. 436. | |
XV.Het verdient de voorkeur als aanvangspunt van de laatste periode van de geschiedenis des Christendoms het jaar 1689 te kiezen, niet het jaar 1648, gelijk veelal geschiedt. | |
XVI.Luthers geschrift ‘de Libertate Christiana’ verraadt sterken invloed van de mystiek. | |
[pagina *6]
| |
XVII.Die christliche Theologie ist der Inbegrif derjenigen wissenschaftlichen Kenntnisse und Kunstregeln, ohne deren Anwendung ein christliches Kirchenregiment nicht möglich ist. Schleiermacher, Kurze Darstellung des theologischen Studiums, Berlin 1811, S. 2. | |
XVIII.Terecht wil Herrmann in de dogmatiek geen systeem, maar afzonderlijk loci. | |
XIX.Bij het Academisch onderwijs der Practische Theologie moet de hoofdnadruk vallen op deze tweeledige taak: 1o. oriënteering in de hedendaagsche geestelijke stroomingen, kerkelijke en anti-kerkelijke, in den meest ruimen zin opgevat, 2o. ‘religiöse Volkskunde’, in het bijzonder godsdienstpsychologie. De onderwerpen, die thans gewoonlijk in de Praktische Theologie aan de orde worden gesteld, moeten in dit schema worden opgenomen. | |
XX.Het instellen van verplichte seminaria, naar Duitsch model, zou aan de theologische studie zeer ten goede komen; de colleges zouden daardoor meer algemeen oriënteerend en inleidend kunnen zijn. | |
XXI.Zoowel voor de positie van de kerk in het tegenwoordige cultuurleven, als voor den bloei der theologie, ware het wenschelijk, dat bij de Academische opleiding minder eenzijdig, dan thans veelal geschiedt, de nadruk werd gelegd op de historisch-exegetische wetenschappen, ten koste van de systematische. |
|