De roman van het tijdschrift Forum of Les liaisons dangereuses
(1965)–Maurice Roelants– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
[pagina 215]
| |
Aan J. GreshoffHet was maandagmorgen. De barbier liep zijn atelier op en neer, wachtende op de eerste klanten van de week. Zelf was hij vers geschoren en hij had zijn wekelijks witte jas nog zonder zeepschuimvlekken of millimeterhaartjes. Hij repeteerde de zondagse auto-ongelukken en voetbaluitslagen, die hij onder het ontbijt in het maandagochtendblad gelezen en uit zijn hoofd geleerd had: ‘Drie - nul. Twee doden en één gewonde.’ Juist toen hij even naar buiten wilde lopen om zich nader op de hoogte te stellen van het weer, kwam de gemeentesecretaris binnen. Onder het inzepen merkte de barbier op: ‘Wat een vreselijk auto-ongeluk weer gisteren, mijnheer.’ ‘Ja, ja,’ zei de gemeentesecretaris zonder veel animo. De barbier keek verwonderd: de gemeentesecretaris hield anders nog wel eens van een praatje. Zijn verwondering behoefde echter niet lang te duren want ziedaar, de gemeentesecretaris schraapte zijn keel en begon te spreken: ‘Weet u dat er bij de burgemeester een nichtje in huis is komen wonen?’ ‘Nee,’ zei de barbier, ‘nee, dat wist ik niet.’ ‘Ja,’ vervolgde de gemeentesecretaris, ‘verleden week is zij gekomen. En wat het bijzondere is, zij is... ja hoe zal ik het zeggen, zij is nog nooit door een man aangeraakt, zij is nog geheel en al wat men noemt maagdelijk, terwijl ze toch al een jaar of twintig moet zijn.’ Op het gezicht van de barbier vertoonde zich een ongelovige glimlach, totdat hij plotseling uitbarstte: ‘Hahaha, dat is een verdomd goeie mop, die moet ik verder vertellen.’ Maar de gemeentesecretaris kwam verontwaardigd overeind en zei: ‘Op mijn woord mijnheer, het is geen mop. Het is de waarheid. Gisteren was ik bij de burgemeester op bezoek en toen vertelde zijn vrouw het mij zelf, onder vier ogen natuurlijk. Op mijn woord mijnheer.’ De barbier haalde zijn schouders op en veronderstelde: ‘Maar dan is ze zeker zo lelijk als de nacht.’ ‘Integendeel, mijnheer, het is het mooiste meisje van de wereld. Maar ik heb u dit alles onder de striktste geheimhouding verteld. U zegt het aan niemand, nietwaar?’
Een half uur later kwam don Juan binnen. Hij zette zich zonder veel plichtplegingen neer en gaf het bevel tot een friction. | |
[pagina 216]
| |
‘Heb je nog wat nieuws, barbier?’ Zonder scrupules zei de barbier: ‘Zeker mijnheer. En nog wel zeer bijzonder nieuws. Er is een maagd in onze goede stad.’ Don Juan begon te lachen en zei: ‘Ja, dat weet ik. Alleen is ze wat overjarig. Je bedoelt toch die van steen, die al tweeduizend jaar in de kerk staat?’ ‘Nee,’ zei de barbier, ‘die is het niet. Ik bedoel Virginia, die twintig jaar oud is, bij de burgemeester woont en een nichtje van hem is. Het is het mooiste meisje van de wereld.’ ‘Laat je niets wijsmaken, man.’ ‘Op mijn woord mijnheer. En ik heb het u natuurlijk onder de strikstste geheimhouding verteld.’ ‘Ja, ja natuurlijk. Dacht je, dat ik zo stom zou zijn zoiets verder te vertellen. Dat houd ik voor me zelf,’ zei don Juan. ‘En als het werkelijk waar is wat je zegt, vent, zal ik er onmiddellijk werk van maken. Want dat zou cachet aan mijn memoires geven, wanneer ik er met vermelding van naam, plaats en datum in kon zetten, hoe ik een maagd verleid heb. Geloof je niet?’ ‘Zeker, zeker,’ zei de barbier. ‘Maar,’ vervolgde don Juan, ‘dit voornemen deel ik je natuurlijk onder de striktste geheimhouding mee. Je hebt niet het hart het verder te vertellen.’
Na de aftocht van don Juan trad de gentleman binnen. Hij verzocht zijn haar wat bij te knippen en gaf aanwijzingen omtrent de ligging van zijn scheiding: ‘Denkt u er aan, niet te veel naar links.’ ‘Weet mijnheer al het grote nieuws?’ vroeg de barbier. ‘Sinds verleden week is er in onze goede stad een maagd, mijnheer. Wat zegt u daarvan?’ ‘Een flauwe mop, barbier.’ De barbier vertelde echter met zoveel overtuigingskracht alles wat hij van Virginia wist, dat de gentleman hem tenslotte geloofde en zei: ‘Weet u, dat heb ik nu van kindsbeen af gewenst, barbier, om een maagdelijk meisje tot mijn wettige echtgenote te maken. Dit is de kans van mijn leven. Ik zal naar de burgemeester gaan en hem om Virginia's hand vragen. Maar dat vertel ik u onder de striktste geheimhouding.’ | |
[pagina 217]
| |
En uit dankbaarheid voor dit vertrouwen waarschuwde de barbier de gentleman tegen don Juan.
De pastoor kwam binnen, nadat de gentleman vertrokken was. ‘Goedemorgen, barbier. Ik kom je weer eens lastig vallen voor mijn wekelijkse operatie.’ De barbier begon het tonsuur van de pastoor in te zepen en zei: ‘Weet mijnheer pastoor het ontroerend nieuws reeds? Er is een maagd in onze stad.’ De pastoor schudde zijn hoofd en sprak: ‘Onmogelijk, barbier. Zulks komt helaas niet meer voor.’ ‘Nochtans is het waar, mijnheer pastoor.’ En de barbier vertelde wie, waar en hoe Virginia was. De pastoor schudde weer zijn hoofd en het mes van de barbier, die reeds aan het scheren was geraakt, schoot uit, zodat hij moest opmerken: ‘Mijnheer pastoor, doordat u uw hoofd bewoog, heeft mijn mes meer haar weggeschoren dan in onze bedoeling lag. Deert het u, wanneer ik nu uw gehele tonsuur iets wijder maak?’ ‘'t Is goed, ga je gang, barbier. Het kan mij niets schelen, zo ben ik onder de indruk van hetgeen je me juist vertelde. En als het waar is, zal ik er onmiddellijk werk van maken. Ik zal Virginia trachten te bewegen in het klooster van zuster Ursula te gaan. Want dat hele klooster is vol met moeders van onechte kinderen, bedrogen of gevallen meisjes. Het zou mij daarom zulk een plezier zijn wanneer ik nu eens zuster Ursula's klooster kon sieren met een reine, kuise maagd, die geheel uit eigen overtuiging het nonnenkleed aanneemt. Maar dit plan vertel ik je onder de striktste geheimhouding, barbier.’ En de barbier, die op zijn beurt weer de pastoor iets wilde toevertrouwen, vertelde de plannen van don Juan en de gentleman.
Nadat de pastoor afscheid genomen had van de barbier, kwam Hibs (Handelaar In Blanke Slavinnen) binnenlopen om zijn opvallende baard af te laten scheren. ‘Mijnheer is zeker een vreemde in onze goede stad,’ informeerde de barbier. ‘Ja en wat zou dat? Jouw goede stad voor een andere!’ ‘Dat zou mijnheer niet zeggen, wanneer mijnheer wist, wat er hier voor bijzonders is. Ik ken u wel niet, maar toch ziet u er zo vertrouwenwek- | |
[pagina 218]
| |
kend uit, dat ik u een geheim wil vertellen. Natuurlijk onder de striktste geheimhouding: Er is een maagd in onze goede stad.’ Ook Hibs wilde de barbier niet direct geloven, maar toen hij de barbier meer over haar hoorde vertellen, vroeg hij tenslotte: ‘Is het verdomd waar?’ ‘Op mijn woord, mijnheer.’ ‘En wie weten het nog meer behalve jij?’ ‘Don Juan, die haar onmiddellijk wil gaan verleiden, de gentleman die met haar wil trouwen en de pastoor, die haar in 't klooster wil helpen.’ Hibs legde zijn plannen niet bloot voor de barbier maar werkte ze alléén uit. Hij dacht: ‘Ik moet die Virginia als een bom op de markt smijten. In een week kan ik miljonair zijn. Dan begin ik rustig een hoenderpark of een automobielfabriek en hoef ik niet altijd meer op m'n qui-vive te zijn voor die dames bij de uitgang van het station enzo.’ Nadat Hibs zijn baard had achtergelaten, produceerden zich nog in de scheer- en kapsalon o.a.: de dichter, de dokter, de fielt, de journalist, de filosoof, de radioomroeper en de verzekeringsagent, die natuurlijk allen het grote nieuws te horen kregen. Onder de striktste geheimhouding wel te verstaan. 's Avonds tegen sluitingstijd kwam er nog een jongedame opdagen. Zij vroeg om een nieuw permanentje voor haar blonde lokken. De barbier bekeek aandachtig de structuur en de golflengte van haar kapsel en zei toen: ‘Ik vrees, dat ik uw haar niet op dezelfde wijze zal kunnen permanenten als u gewoon schijnt te zijn. Waarschijnlijk heeft u het de vorige keer niet in onze goede stad laten doen.’ ‘Nee,’ zei ze, ‘daar zoudt u gelijk in kunnen hebben. Ik kom namelijk uit Parijs. Maar permanent u mij maar zoals u dat wilt. Ik ben wel genegen mij naar de lokale mode te schikken.’ ‘Heeft u u hier misschien metterwoon gevestigd?’ ‘Ja,’ antwoordde ze, ‘ik ben een nichtje van de burgemeester hier en ben nu bij hem in huis komen wonen.’ ‘Dus dan bent u Virginia!’ stamelde de barbier. Hij bekeek haar nieuwsgierig van top tot teen en zag, dat ze rode lippen en beige kousen had. ‘Zeker,’ knikte Virginia met een glimlachje. ‘En uw geheim... is... is dat waar?’ ‘Ja, het is waar,’ zei Virginia eenvoudig. ‘Dan durf ik u niet aan te raken,’ zei de barbier met een stem, die | |
[pagina 219]
| |
tegelijkertijd ontroering, ontzag en spijt verried. ‘Kijkt u eens, daar in die tweede straat rechts op nummer zevenenzestig woont een dameskapster. Gaat u daar maar liever heen.’
's Avonds in bed hield de barbier een monologue intérieur over de sociologie van zijn vak: ‘Je staat 's morgens op, scheert je en scheert de rest van de dag de hele stad. Scheren, scheren, scheren. En wat doe ik verder? Eten, slapen, de krant lezen en kletsen. Vandaag heb ik weer te veel gekletst. De hele stad weet nu van Virginia. Ik heb de striktste geheimen verraden. Het is alles de schuld van de gemeentesecretaris. Maar ik heb Virginia gezien. Ik heb haar niet aangeraakt. Het was het gelukkigste moment van mijn leven. Zou het maar niet het beste zijn er een eind aan te maken? Steeds maar scheren, scheren en tenslotte toch nog door m'n praatjes geschoren te zijn! Vanavond las ik in de krant, dat een beroemd wijsgeer heeft gezegd, dat de mensen zich niet moesten zelfmoorden als ze zich ongelukkig voelen, maar juist als ze een groot geluk hebben gehad dat niet meer terugkomt. Virginia komt niet meer bij me terug, want ik heb haar naar een concurrente gestuurd. Maar ik heb Virginia gezien en is dat niet het grote geluk waarna ik sterven kan? Als ik mij nu zelfmoord, is dat niet omdat ik bang ben, dat het uitkomt dat ik iedereen vandaag verraden heb, noch omdat ik het scheren moe ben, maar alleen omdat ik Virginia gezien heb.’ De barbier stapte zijn bed uit en ging naar beneden om een nieuw scheermes te halen. Terug in bed, wierp hij een laatste blik op zijn vrouw die naast hem lag te snorken en hij dacht: ‘Moet ik dat arme schepsel nu met de hele rotzooi laten zitten?’ Uit medelijden sneed hij haar halsslagader door. Ze werd met een gil wakker en bloedde dood. Maar reeds had de barbier het mes in eigen keel gezet.
Dezelfde avond, dat de barbier en zijn vrouw om Virginia het tijdelijke met het eeuwige verwisseld hadden, sprak iedereen in de stad over Virginia. Op het terras van een café zaten om hetzelfde tafeltje de dichter, de dokter en de filosoof. Maar zolang zij daar al zaten had geen van drieën een woord gesproken, behalve dan voor de bestelling der consumpties (de dichter koffie, de dokter eau de Spa en de filosoof bier). Tenslotte | |
[pagina 220]
| |
was het de dichter, welke al die tijd in cosmische angst naar de hemel had zitten staren, die als eerste meende dit zwijgen te moeten breken. Hij reciteerde: ‘De sterren zijn de giftgedrenkte punten
Van lansen die het op mijn leven munten’.
De dokter liet hem echter niet verder gaan en zei: ‘Ik merk, dat je weer aan hallucinaties lijdt. Er is vanavond geen ster te zien, zo helder schijnt de maan. Als je met alle geweld wilt dichten, dicht dan op de maan. Hier ik zal je helpen, je kunt op de maan overgaan met deze regels: ‘Maar de stralen van de maan
Injecteren subcutaan.’
‘Veel te gevoelig, dokter,’ zei de filosoof. ‘Overigens wil ik opmerken dat de dichter de maan niet ziet, daar hij met zijn rug naar haar toezit. Waarom zal hij dan op haar dichten? Bovendien is de maan uit de mode, een romantiquiteit.’ ‘De maan is een maagd,’ zei de dichter. ‘A propos,’ zei de dokter, ‘hebben jullie ook gehoord, dat er een maagd in onze goede stad is?’ ‘Ja,’ zei de filosoof, ‘ik heb het gehoord, maar ik dacht dat het een geheim was.’ ‘Ja,’ zei de dichter, ‘ik heb het gehoord, maar ik heb respect voor haar en ik vind het een soort profanatie om er zo maar over te praten.’ ‘Ik voor mij,’ meende de dokter, ‘vind het, als het tenminste waar is, een psychopatisch geval. Twintig jaar en het hymen nog ongeperforeerd. Onmogelijk!’ ‘Ik voor mij,’ vond de filosoof, ‘ik geloof - de waarheid terzijde gelaten - dat de verspreiding van dit gerucht een reclametruc van de burgemeester is, om zijn nichtje een zo goed mogelijk huwelijk te laten doen. Daarom vertel ik dit zogenaamde geheim niet verder. Ik ben geen sandwichman.’ De dichter sprak: ‘Virginia is de enige vrouw ter wereld waarvoor ik zou willen dichten. Dante had zijn Beatrice. Wie heb ik? Moet ik voor hoeren of wettige echtgenoten dichten? De Liefde met hoofdletter L schijnt niet meer te bestaan. Alleen promiscuïteit of huwelijk.’ Bij het afscheidnemen zei de dokter: ‘Ik ga onderzoeken of Virginia werkelijk een maagd is’, de filosoof: ‘Ik ga een lezing over de maagdelijkheid houden’ en de dichter: ‘Ik ga een vers voor Virginia maken.’ | |
[pagina 221]
| |
In de biechtstoel lag de fielt geknield en zei: ‘Vanmorgen ben ik uit de gevangenis ontslagen en sindsdien heb ik alweer een misdaad bedreven. Ik weet niet wat er van me terecht moet komen als het zo doorgaat.’ ‘Arme man,’ zei de pastoor, ‘ben je zo zwak? Wat heb je nu weer voor een zonde begaan?’ ‘Ik heb mij bij de barbier laten scheren en ben toen weggelopen zonder te betalen,’ biechtte de fielt. ‘Had je dan geen geld?’ vroeg de pastoor. ‘Zeker wel,’ zei de fielt, ‘maar dat beetje geld wat ze me uit de gevangenis hebben meegegeven wil ik niet bij de barbier besteden. Daar moet ik van zien te leven, eten van kopen, een onderdak van huren. Toch wil ik er fatsoenlijk uitzien. Want wat is het leven mij waard als ik het niet in uiterlijke fatsoenlijkheid kan doorwandelen. De innerlijke fatsoenlijkheid, schoon ondergoed enzo, ziet niemand, maar de uiterlijke wel. Daarom loop ik liever met een clean-shaven gezicht, een vuil hemd en een slecht geweten rond, dan met een zuiver geweten, een schoon hemd en een stoppelbaard.’ ‘Eigenlijk heb je gelijk,’ zei de pastoor. ‘Maar je moet niet alleen aan jezelf, maar ook aan anderen denken. Bijvoorbeeld aan die barbier, die het ook niet breed heeft. Als je mij belooft hem morgen het geld te zullen brengen, zijn je zonden je vergeven.’ De fielt wilde opstaan en weggaan, maar de pastoor verzocht hem nog even te wachten en zei: ‘Eigenlijk is je ziel hiermee nog niet voor de eeuwigheid gered. Want overmorgen zul je je weer laten scheren en weglopen zonder te betalen. Je hebt geen enkel zedelijk houvast. Ik zal je een zedelijk houvast geven en je meteen in de gelegenheid stellen een werk te verrichten, waarmee je de hemel kunt verdienen. Luister. Er is hier een maagd in onze goede stad; Virginia heet ze. Naar mij ter ore is gekomen, zijn er al verschillende personen op uit, haar haar maagdelijkheid te doen verliezen en haar ziel zodoende naar de hel te zenden. Maar wij zullen proberen haar ziel in de hemel te krijgen. Daarom wil ik, dat zij in het klooster van zuster Ursula gaat. Ik zal je zeggen, hoe ik dat met jouw hulp voor elkaar wil spelen. Virginia woont bij de burgemeester. Ik geloof, dat de burgemeester een butler nodig heeft. Ik zal zorgen, dat jij dat baantje krijgt. Maar dan moet je me beloven, dat je Virginia dag en nacht zult bewerken om in het klooster te gaan. Bovendien draag ik je op, ervoor te waken, dat zij rein en kuis blijft en door geen man wordt aangeraakt. Je gaat morgen | |
[pagina 222]
| |
naar de burgemeester toe met een brief van mij en dan treed je direct bij hem in dienst. Begrijp je waar het om gaat en neem je mijn voorstel aan?’ ‘Ja,’ zei de fielt. ‘Kom dan maar even mee, dan zal ik je de brief geven,’ zei de pastoor en hij schreef: ‘Edelachtbare Heer, Brenger dezes treedt onmiddellijk als butler bij u in dienst. Zo gij hiertegen bezwaar mocht maken, zou het mij leed doen tot uw excommunicatie te moeten overgaan. Gaarne tot wederdienst bereid als altijd uw dienstwillige pastoor...’ Hij verzegelde de brief en gaf hem de fielt zeggende: ‘Nu beste man, het is denk ik wel voor elkaar. Virginia's ziel zal door jouw toedoen gered worden. Kom mij zo gauw mogelijk eens verslag uitbrengen.’
De fielt slenterde de kerk uit en het café binnen. Hibs aan een tafeltje alleen, wenkte hem: ‘Kerel, als je toch niets te doen hebt, drink dan een borreltje met me.’ De fielt liet zich geen tweemaal uitnodigen. Hibs merkte op: ‘Je ziet er nogal betrouwbaar en fatsoenlijk uit. Als je wilt kun je geld verdienen. Je bent zeker werkeloos?’ ‘Nee,’ zei de fielt, ‘vanaf morgen ben ik butler bij de burgemeester.’ Hibs zette grote ogen op en riep enthousiast uit: ‘Dan kon je me niet beter te pas komen.’ ‘Hoezo?’ vroeg de fielt. Hibs legde hem uit, dat hij Virginia als een bom op de blankeslavinnenmarkt wilde smijten om zodoende een miljoen te verdienen. ‘Als jij me haar nu in handen speelt krijg je een aandeel in de winst.’ ‘Hoeveel?’ vroeg de fielt. ‘Tien procent.’ ‘Vijftig,’ eiste de fielt. ‘Doe je het ook voor vijfenveertig?’ vroeg Hibs, die wel inzag, dat hij niet met minder zou klaar komen. ‘Akkoord,’ zei de fielt. ‘Luister dan goed,’ vervolgde Hibs. ‘Ik kom 's nachts met een auto voor de deur. Jij haalt Virginia uit haar bed. Desnoods kun je het je gemakkelijk maken met een beetje choloroform. Daar kan ik je wel aan helpen. We leggen haar dan in mijn auto en jij gaat met ons mee. 'n Knappe vent die ons vindt.’ | |
[pagina 223]
| |
‘Akkoord,’ zei de fielt. ‘Wanneer?’ ‘Zo gauw mogelijk. In ieder geval nog deze week.’ Hibs lichtte verder de fielt nog in omtrent de plannen van don Juan, de gentleman en de pastoor, die in ieder geval verijdeld moesten worden.
Toen Hibs opgestapt was, ging de fielt aan het tafeltje van de gentleman zitten en zei: ‘Vanaf morgen ben ik butler bij de burgemeester. Kan ik ook wat voor u doen?’ De gentleman keek verbaasd, dacht na en zei toen: ‘Je bent als door de voorzienigheid gestuurd. Ik zal je vertellen waarom. Bij de burgemeester woont...’ ‘Weet ik allemaal al,’ interrumpeerde de fielt. ‘Virginia dan,’ vervolgde de gentleman, ‘moet mijn vrouw worden, begrijp je. Eerst mijn kuise verloofde en dan mijn wettige echtgenote. Jij alleen kunt zorgen, dat dit gebeurt. Je moet mijn voorspreker bij Virginia en de burgemeester zijn. Je moet hun al mijn kwaliteiten duidelijk onder de ogen brengen. Je moet mijn correcte figuur en mijn smetteloos verleden zo ophemelen, dat Virginia verliefd op en de burgemeester ingenomen met mij wordt. Begrijp je dat? Verder moet je ervoor zorgen, dat geen enkele man Virginia aanraakt, want als zij geen maagd meer is, zou ik natuurlijk iedereen kunnen trouwen. Ik weet, dat don Juan er op uit is, haar te verleiden. Maar jij zult Virginia bewaken, nietwaar?’ ‘Akkoord,’ zei de fielt. ‘En wat zal mijn beloning zijn?’ ‘Dat je als butler bij mij in dienst komt wanneer ik eenmaal met Virginia gehuwd ben. Je zult het goed bij me hebben.’ Toen de gentleman het café had verlaten, zette de fielt zich aan het tafeltje van don Juan en zei tegen hem: ‘Vanaf morgen ben ik butler bij de burgemeester. Kan ik ook iets voor u doen?’ Don Juan's ogen gingen glimmen en hij veegde met zijn tong over zijn lippen. ‘Kerel, mijn gelukkig gesternte heeft je op mij afgestuurd. Het kon niet beter. Ik zal je zeggen waarom. Bij de burgemeester woont...’ ‘Weet ik al,’ interrumpeerde de fielt. ‘Goed dan,’ vervolgde don Juan, ‘die Virginia wil ik verleiden, 't Is heel eenvoudig als jij me helpt. We spreken een nacht af, dat je me stilletjes opendoet en me naar Virginia's kamer brengt. Natuurlijk bereid je haar eerst op mijn bezoek voor. Bezwaar zal ze wel niet | |
[pagina 224]
| |
maken, want ze zal het een eer vinden, door mij verleid te mogen worden. Voel je er iets voor?’ ‘Akkoord,’ zei de fielt. ‘Maar wat krijg ik als beloning?’ Don Juan dacht een ogenblik na en zei toen: ‘Als jij ervoor zorgt, dat ik Virginia kan verleiden, dan krijg jij de tweede primeur van haar maagdelijkheid.’ ‘Akkoord,’ zei de fielt. ‘We spreken nog wel nader af.’ 's Avonds in zijn hotelbed hield de fielt een monologue intérieur over de sociologie van zijn vak: ‘Wordt 's morgens in de gevangenis wakker, wordt 's middags gratis geschoren, krijg 's avonds vier opdrachten en word morgen butler bij de burgemeester. Virginia's lot is in mijn handen. De opdrachten van de pastoor en van de gentleman kunnen me niet in de gevangenis brengen. Maar de beloningen zijn er ook naar: m'n ziel in de hemel of een carrière als butler. Daartegenover kunnen de opdrachten van Hibs en don Juan me wel in de gevangenis brengen. De beloningen zijn echter groter: vijfenveertig procent van een miljoen of de tweede primeur van Virginia's maagdelijkheid. Voor die betaling in natura voel ik veel. Maar dan loop ik mijn vijfenveertig procent van een miljoen mis. Dat zou zonde zijn. En ook een carrière als butler is niet te versmaden. En voor mijn ziel in de hemel valt ook wel wat te zeggen. Ik zal alle vier de opdrachten tegelijk uitvoeren, dan krijg ik ook alle beloningen: een vrouw, een baantje, geld en de hemel. Wat is het leven toch heerlijk. Laat ik nu alvast een voorproefje van mijn geluk nemen.’ De fielt stapte zijn bed uit en belde het kamermeisje. Hij zei haar: ‘Laat een fles champagne en twee glazen boven brengen. Dan zullen we samen een beetje drinken en slapen.’
Maar de dichter kon de slaap niet vatten. Virginia en de maan. Hij stapte zijn bed uit en schreef tenslotte het vers voor Virginia.
Twee dagen verliepen. Donderdagsmorgens vroeg de butler (voorheen de fielt) een uurtje vrijaf en ging naar de kerk. ‘Zo beste man,’ zei de pastoor, ‘ben je daar. Kom je me verslag van je vorderingen uitbrengen?’ ‘Nee,’ zei de butler, ‘nee. Ik ben nog niet in de gelegenheid geweest iets aan het goede werk te doen. Ik heb Virginia helemaal nog niet gezien, ik slaap in de andere vleugel van het huis, moet met de meiden | |
[pagina 225]
| |
in de keuken eten en bedien alleen de burgemeester wanneer hij op zijn werkkamer zit. Maar ik heb er al iets op gevonden. Nu kan ik het u nog niet vertellen, maar komt u vanavond om acht uur in het café. Dan zult u verbluft staan van wat u te horen krijgt.’ Hierop ging de butler naar Hibs die hij in een kroeg aan de veemarkt aantrof. Hij zei hem: ‘Vanavond acht uur in het café. Je zult versteld staan van wat ik je te vertellen heb.’ Vervolgens ging hij nog naar de gentleman en don Juan om ze eveneens voor 's avonds in het café te bestellen.
Om een tafeltje in het café zaten 's avonds de journalist, de radio-omroeper en de verzekeringsagent te spreken over Virginia. De journalist zei: ‘Morgenochtend om elf uur ontvangt ze me voor een interview, dat ik 's avonds publiceer.’ ‘O,’ zei de radio-omroeper, ‘als ze morgenavond dan maar niet precies hetzelfde nog eens voor de microfoon vertelt. Want om negen uur houdt ze een causerie “Hoe ik tot de maagdelijkheid ben gebleven”. ‘Zo,’ zei de verzekeringsagent, ‘ik heb mijn zaakje met haar al achter de rug. De burgemeester heeft zich laten bepraten om een verzekering op de maagdelijkheid van zijn nichtje af te sluiten.’
Om een ander tafeltje zaten de dichter, de dokter en de filosoof. De dichter zei: ‘Ik heb een mooi vers aan Virginia gestuurd.’ De dokter zei: ‘Nu, jullie kunnen gerust zijn. Virginia is werkelijk een maagd. Ik heb haar gisteren voor een verzekering moeten keuren en het was in orde.’ De filosoof zei: ‘Zaterdagavond houd ik een lezing over “Het probleem der maagdelijkheid”. Ik hoop, dat jullie allebei komen luisteren.’
Om een ander tafeltje zaten de butler, don Juan, Hibs, de pastoor en de gentleman. De butler herkende de pastoor eerst niet, omdat deze in smoking verschenen was en een reden scheen te hebben om zijn hoge hoed niet af te zetten. De butler stond op en sprak het gezelschap als volgt toe: ‘Mijne heren, gij zult wel verwonderd zijn u hier samen te treffen. Tenminste wanneer gij elkaar kent. Voor alle zekerheid zal ik u echter eerst even aan elkaar voorstellen.’ Na deze beleefdheidsceremonie vervolgde hij: | |
[pagina 226]
| |
‘Gij allen streeft met éénzelfde middel éénzelfde doel na. Het doel is Virginia, het middel ben ik. Een ieder van u heeft mij een hoge beloning in het vooruitzicht gesteld. Op de eerste blik scheen het mij alsof ik slechts één dezer beloningen kon verdienen, maar bij nader overleg ben ik tot de conclusie gekomen, dat ik alle vier de beloningen deelachtig zal kunnen worden. Daarom heb ik u bij elkaar geroepen. Maar toch is het niet alleen mijn voordeel wanneer onze belangen zich verenigen, het is ook, en misschien zelfs nog meer, het uwe. Immers eendracht maakt macht. Vier kunnen meer uitrichten dan één alleen en uw plannen zullen zeker slagen wanneer gij ze in gemeenschappelijk overleg uitvoert. Hiertegen zoudt gij, mijne heren, een tegenwerping kunnen maken, zeggende: “Het is alles goed en wel, maar je vergeet, dat onze plannen recht tegen elkaar ingaan.” Gedeeltelijk zoudt gij daarin gelijk kunnen hebben. Maar aan de andere kant vertonen uw plannen zoveel overeenkomsten, dat ik een harmonische synthese volstrekt niet onmogelijk acht. Natuurlijk zal ik u dit nader verklaren en ik verzoek u derhalve uw bijzondere aandacht te willen schenken aan mijn volgende woorden. Tussen de plannen van don Juan en de gentleman bestaat deze overeenkomst: Beiden begeren Virginia voor zichzelf. Tussen de plannen van de pastoor en Hibs bestaat deze overeenkomst: Beiden begeren Virginia voor anderen. Tussen de plannen van de pastoor en de gentleman bestaat deze overeenkomst: Beiden willen zij ze met toelaatbare middelen verwezelijken: zachte woorden. Tussen de plannen van don Juan en Hibs bestaat deze overeenkomst: Beiden willen zij ze met ontoelaatbare middelen verwezenlijken: gewelddadige handelingen. Nu wordt mijn betoog iets moeilijker, mijne heren, maar ik vertrouw op uw aller intelligentie. Tussen de plannen van don Juan en de pastoor bestaat deze overeenkomst: Beiden hechten een absolute waarde aan Virginia's maagdelijkheid: de eerste om haar dadelijk te doen eindigen, de tweede om haar eeuwig te laten duren. Tussen de plannen van Hibs en de gentleman bestaat tenslotte deze overeenkomst: Beiden hechten een relatieve waarde aan Virginia's maagdelijkheid: het is er hun alleen maar om te doen deze maagdelijkheid nog een bepaalde tijd te rekken. Ik hoop, mijne heren, dat ik u nu voldoende overeenkomsten tussen uw | |
[pagina 227]
| |
plannen ontdekt heb om u de mogelijkheid ener synthese aanvaardbaar te maken. Ja of nee?’ De vier anderen, die in afnemende verwondering deze theoretische uiteenzettingen gevolgd hadden, knikten afwachtend en gedwee van ja. De butler vervolgde: ‘Natuurlijk gaat het bij u allen meer om de ideële kant der zaak, dan om de praktische. Dat wil zeggen, in laatste instantie gaat het er voor de pastoor om, dat Virginia's ziel onschuldig in de hemel en haar lichaam maagdelijk in het klooster komt en blijft. Voor Hibs gaat het om zijn miljoen. Voor de gentleman om de symbolische betekenis van het huwelijk met een maagd. En voor don Juan om het cachet van zijn memoires. Welnu, alles wat gij begeert zal geschieden. Ik zal u de genoemde synthese zoals ik mij die gedacht heb nu mededelen en tegelijkertijd de praktische uitvoering aangeven. Zoals u zeker bekend is, houdt de filosoof zaterdagavond om acht uur in het stadstheater een lezing voor de “Kring voor Scato- en Seksologie” over “Het probleem der Maagdelijkheid”. Virginia zal hierbij tegenwoordig zijn. Natuurlijk brandt tijdens de lezing het licht in de zaal. Om half negen gaat dit plotseling uit. Men hoort een schot. Wanneer de lichten weer aangaan, ligt Virginia dodelijk gewond in haar loge. De pastoor en de gentleman snellen toe en juist nog voordat Virginia de geest geeft, trouwt de pastoor haar met de gentleman. Dan wordt ze in de tuin van zuster Ursula's klooster begraven, dus haar lichaam komt maagdelijk in het klooster en haar ziel onschuldig in de hemel, aangezien zij kuis geleefd heeft en laaghartig vermoord is.’ Don Juan en Hibs protesteerden: ‘En ik heb haar niet verleid!’ ‘En m'n miljoen dan!’ De butler wenkte om stilte en sprak: ‘Laat u mij alstublieft even uitspreken, heren. Don Juan graaft Virginia's lijk in de kloostertuin op en verleidt het. Ik geloof wel, dat deze scène een zeer bijzonder cachet aan zijn memoires zal geven, daar necrofilie nog ièts exclusiever is dan het verleiden van levende maagden.’ ‘Ik zie nog niet in, hoe ik aan mijn miljoen moet komen,’ zei Hibs. ‘Weest u niet zo ongeduldig, mijnheer,’ antwoordde de butler ‘Dat miljoen te krijgen, is dan nog maar een klein kunstje. De burgemeester heeft namelijk Virginia's maagdelijkheid voor genoemd bedrag verzekerd. Als don Juan haar nu verleid heeft, krijgt de burgemeester dat | |
[pagina 228]
| |
miljoen. Vervolgens schieten we de burgemeester dood en nemen het miljoen van hem. Zo heeft iedereen zijn zin. Nu wil ik alleen nog maar weten of jullie allemaal meedoen, ja of nee?’ De butler zweeg en keek één voor één de anderen aan. Het eerst nam de pastoor het woord: ‘Het is misschien de enige oplossing, maar ik vind het een immoreel zaakje. Ik weet nog niet zeker of ik meedoe.’ De butler toonde zich verontwaardigd en zei: ‘Mijnheer pastoor, m'n geloof in moraal is diep geschokt na hetgeen mij van de week is overkomen. Maandagsavonds hebt u mij gezegd, dat ik de barbier moest gaan betalen. Dinsdagsmorgens ben ik direct naar hem toegegaan, maar toen bleek, dat hij zich de vorige avond met zijn vrouw van kant had gemaakt. Dat geld had hij dus niet meer nodig; ook de vorige dag al niet meer. Als ik dit alles vooruit geweten had, zou ik niet bij u zijn komen biechten en was ik buiten die hele geschiedenis met Virginia gebleven. Maar nu heeft de hemel alles zo gewild en daar moet u als geestelijke natuurlijk in de eerste plaats de consequenties van aanvaarden. Bent u in principe tegen mijn plan, ja of nee?’ ‘Nee,’ zei de pastoor beduusd door zoveel scholastiek uit de mond van een leek. ‘Ik wou ook nog wat zeggen,’ zei Hibs. ‘Door wie worden Virginia en de burgemeester eigenlijk doodgeschoten? Ik doe het niet.’ ‘Dat wil ik wel doen,’ zei de butler, ‘als de pastoor mij tenminste belooft, dat mijn ziel toch in de hemel komt.’ ‘Akkoord,’ zeiden de pastoor en Hibs tegelijk. ‘Maar ik vind het niet erg prettig,’ zei de gentleman, ‘dat ik direct na mijn huwelijk alweer weduwnaar word.’ ‘Daar heb ik ook een oplossing voor,’ zei de butler. ‘U trouwt na 's burgemeesters dood met zijn weduwe.’ ‘En hoe stel je je de tweede primeur van Virginia's maagdelijkheid voor?’ vroeg don Juan. ‘Maak je maar niet bezorgd over mij,’ stelde de butler hem gerust, ‘ik ben met vijfenveertig procent van een miljoen, een baantje bij de gentleman en mijn ziel in de hemel allang tevreden. Die tweede primeur krijg je van me cadeau.’
's Zaterdagsavonds troffen de vijf heren elkaar volgens afspraak in de foyer van het stadstheater. De butler werd gevraagd of alles in orde was. | |
[pagina 229]
| |
‘Ja, alleen moet ik nog even de elektricien gaan omkopen, dat hij om half negen vijf minuten lang alle lichten uitdraait. Maar ik heb geen kleingeld bij me.’ Don Juan en de gentleman legden wat geld bij elkaar en gaven het de butler mee. Teruggekomen zei hij: ‘Alles voor elkaar. Om half negen precies gaan de lichten uit.’ ‘Is je revolver geladen?’ vroeg Hibs. ‘O, nee, dat is waar ook. Ik heb m'n revolver thuis laten liggen.’ Hibs leende de zijne met de waarschuwing: ‘Denk er aan, het is een automatische. Je weet toch wel hoe je er mee om moet gaan?’ ‘Natuurlijk,’ zei de butler en stak het ding in zijn zak. ‘Bent u erg zenuwachtig?’ vroeg de pastoor beleefd terwijl hij de butler aankeek. ‘Zullen we maar onze plaatsen gaan opzoeken,’ zei deze. ‘Akkoord,’ zeiden de anderen. De pastoor en de gentleman gingen dicht bij de burgemeestersloge zitten, terwijl don Juan en Hibs een plaats bij het orkest opzochten vanwaar zij de loge konden zien. De butler bleef een beetje in de corridor rondscharrelen om klokslag half negen de burgemeestersloge te kunnen binnendringen.
Het scherm ging op. Op het toneel stond de filosoof achter een lessenaar met een glas water. Hij kuchte tot het doodstil was geworden en begon te spreken: ‘Excellentie, dames en heren! Het is mij een groot genoegen om hedenavond op uitnodiging van de “Kring voor Scato- en Seksologie” voor u te mogen spreken over “Het probleem der maagdelijkheid”. Temeer is mij dit een oprechte vreugde, daar ik de persoon, die de onmiddellijke aanleiding tot deze lezing was, incognito in ons midden weet.’ Iedereen draaide hierop zijn hoofd naar de ereloge, waar aan 's burgemeesters rechterzij Virginia en aan zijn linkerzij zijn echtgenote zat. Het publiek barstte spontaan uit in een daverende ovatie. Virginia bloosde en boog onhandig. De filosoof verzocht om stilte. Toen het publiek weer wat bedaard was, vervolgde hij zijn lezing: ‘Alvorens tot de kern van het probleem door te dringen, wil ik u eerst even in het kort schetsen hoe ik mij voorstel mijn lezing in te delen. Ik wil beginnen met u een beknopt en uit de aard der zaak zeer onvolledig overzicht te geven der cultuurhistorische ontwikkeling der waardebegrippen omtrent de maagdelijkheid, om daarna in het actuele | |
[pagina 230]
| |
facet van het probleem door te dringen (“sic!” riep iemand in de zaal, waarschijnlijk de journalist) met een psychologische these, een technische antithese en een sociologische synthese. Vervolgens stel ik mij voor, een bloemlezing van uitspraken met betrekking tot de maagdelijkheid voor te dragen, die ik verzameld heb uit de werken van klassieke en moderne wijsgeren. Om mijn lezing te besluiten zal u een serie grammofoonplaten ten gehore gebracht worden onder het motto “de maagd als muzikaal motief”. Allereerst dus het cultuurhistorische overzicht. Voorzover mij bekend, was bij de primitieve volken de maagdelijkheid niet in tel. Een vrouw was een vrouw, daarmee uit. Langzamerhand echter, vooral onder de invloed der ontstaande godsdiensten, werd de kuisheid een deugd en de maagdelijkheid een onderscheiding. In dit verband noem ik de Vestaalse priesteressen.’ De filosoof haalde een gouden horloge uit zijn vestzak en legde het op de lessenaar neer. ‘Maar behalve in het religieuze leven, deed ook in het burgelijke leven de cultus der maagdelijkheid zijn intrede. De man ging van de vrouw zijner keuze niet alleen trouw in de toekomst, maar ook trouw in het verleden eisen. Een interessante uitzondering hierop was een gebruik, dat men tot nu toe nog in Cambodsja in ere heeft gehouden. Ik bedoel het jus primae noctis van de priester. Maar overigens dringt het alleenbezit van een vrouw in iedere cultuur door. Zo zijn de zogenaamde kinderhuwelijken in de, overigens nogal onzedelijke, oosterse landen niets anders dan een soort garantie voor de man dat hij een maagdelijke vrouw huwt. In dit verband wil ik niet nalaten op te merken, dat er ook in een extreem-westerse cultuur een analoog geval te constateren valt, dat voor ons des te meer interessant is, daar de heldin dezelfde naam droeg als de persoon die nu in het middelpunt der aandacht onzer goede stad staat. Ik zinspeel hier op het huwelijk van Edgar Allan Poe. Laat ik echter niet te ver van de algemeenheid afdwalen. Hoe was het in ons goede Europa met de maagdelijkheid gesteld bij het begin der christelijke jaartelling? Het monogame huwelijk werd door het Christendom gepropageerd, dat zelfs zoveel waarde aan de maagdelijkheid toekende, dat het er toe overging, Maria, de moeder Christi, na alles nog, maagdelijk te verklaren. Maar ik moet mijn neutraal standpunt handhaven en wil mij | |
[pagina 231]
| |
niet in theologische kritiek begeven. Genoeg zij het te weten, dat alle eeuwen door, tot het begin der twintigste toe, de maagdelijkheid over het algemeen in aanzien bleef. Helaas, geen enkel effect is echter koershoudend. Zo schommelde de waarde der maagdelijkheid enigszins op en neer. Zij beleefde een hausse bij de verschijning der venerische ziekten in Europa: men ging uit hygiënische oogpunten maagdelijkheid eisen. Langzamerhand nam echter de waarde der maagdelijkheid weer af èn doordat de vrees voor deze ziekten èn doordat hun kracht zelf verminderde. Tijdens de grote oorlog in het tweede decennium der twintigste eeuw beleefde de maagdelijkheid een ongekende baisse, maar erger voor haar werd het nog in de vrede daarna. Men sprak in die tijd van de “inflation de la virginité”. Tenslotte kwam het echter zover dat...’ Alle lichten gingen uit. De zaal was met een duistere stilte gevuld. Opeens riep er een stem: ‘Kaffer, het is nog te vroeg.’ Een paar mensen lachten zenuwachtig. Toen klonk er een schot. Een paniek brak uit. Het publiek begon te gillen en te tieren. Men drong elkaar overhoop in het donker. Sommigen schreeuwden: ‘Licht, licht, licht!’ anderen: ‘moord, moord, moord!’ Na enkele minuten ging het licht weer op. De burgemeester stond rechtop en doodsbleek in zijn loge en trachtte het publiek gerust te stellen door bij herhaling te roepen: ‘Ze hebben me niet geraakt!’ De dokter stond over een lijk gebogen en constateerde hardop: ‘Dood door hartverlamming.’ De burgemeester draaide zich om en zag het lijk van zijn butler liggen met een revolver in zijn hand. De dokter verklaarde: ‘De schurk is door de knal van zijn eigen schot zo geschrokken, dat hij er zelf de dupe van is geworden. Maar is er niemand geraakt?’ Men keek rond. De vrouw van de burgemeester huilde, gaf haar man een zoen en zei: ‘Ik ben zo blij dat je nog leeft.’ De pastoor en de gentleman, die ook in de loge van de burgemeester stonden, vroegen: ‘Waar is Virginia?’ Niemand zag Virginia. Hibs en don Juan waren ook komen aanlopen en bekeken nu het lijk van de butler. Hibs zei: ‘Volgens zijn zeggen, dacht ik, dat hij een handiger schutter was. Zonde van mijn revolver. Die ben ik kwijt.’ Don Juan zei: ‘Als ik geweten had, dat die vent zo'n lafaard was, had ik hem eerst tot een duel uitgedaagd.’ De gentleman zei: ‘Gelukkig is alles in het fatsoenlijke afgelopen. Ik | |
[pagina 232]
| |
zie er toch maar vanaf met Virginia te trouwen als het zo moet gaan.’ De pastoor zei: ‘Gelukkig hoef ik die fielt niet van de H. Sacramenten der Stervenden te voorzien, want ik beschouw dit als een soort zelfmoord.’ Ondertussen had de burgemeester bevel gegeven, dat niemand het theater mocht verlaten zonder eerst gearresteerd en gefouilleerd te zijn. Maar Virginia werd niet gevonden.
In de trein zaten Virginia en de dichter. Voor de tiende maal die avond vertelden ze, hoe ze elkaar gevonden hadden. ‘Ja,’ zei Virginia. ‘Direct toen het licht uit was, voelde ik me op mijn schouder kloppen. Iemand fluisterde toen in mijn oor: “Als je leven je lief is kom dan mee.” Ik sloop de loge uit met de man die me dat had gezegd. In de corridor zei hij nog: “Loop maar vast naar de uitgang, ik moet eerst nog eventjes schieten en dan smeren we 'm samen.” Ik begreep er niets van, maar toen ik werkelijk een schot hoorde liep ik hard naar de uitgang. Daar was jij.’ ‘Ja,’ zei de dichter, ‘ik kon het al vanaf het begin niet goed aanhoren hoe die filosoof met zijn wetenschappelijke woorden de heilige maagdelijkheid profaneerde. Juist even voordat het licht uitging liep ik de zaal uit. We troffen elkaar bij de uitgang. Ik zei tegen je: “Virginia ben jij het?” En ik citeerde of reciteerde, dat weet ik eigenlijk niet goed meer, de eerste regels van mijn vers dat ik je van de week heb gestuurd.’ ‘Ja,’ zei Virginia, ‘daardoor wist ik dat jij het was. Sinds ik je vers gelezen heb, ben ik verliefd op je. Want daaruit bleek: Dat is de enige man op de wereld, die werkelijk respect voor mijn maagdelijkheid heeft. Van die man alleen zou ik kunnen houden’.
Ver van de stad betrokken Virginia en haar dichter een bungalow, waar zij samen gelukkig verder leefden in Armoede, Liefde en Poëzie. En op een lenteavond nadat de zon bloedrood was ondergegaan en terwijl het perzikbloesems regende, bezat de dichter Virginia in een gemene, alledaagse coïtus onder de blote hemel en op de harde grond. Maar toch was het een mystieke bruiloft, want zij sloegen alle preluderende erotiek over. De dichter was van Tellus gescheiden door Virginia. Virginia was van Luna gescheiden door de dichter. Maar in het supreme moment | |
[pagina 233]
| |
hadden 's dichters voeten contact met de aarde en Virginia's ogen contact met de maan. Uit deze vereniging werd een kind geboren. Virginia en de dichter noemden hun dochter Virginia, ter ere van haar moeder en tot instandhouding van het dichterschap.
Victor Varangot Brussel, Jan. '34.
|
|