| |
| |
| |
II
Met allen eerbied voor de dokters moet ik bekennen, dat ik er velen wantrouw. Te pas en te onpas ‘grijpen zij in’ en verstoren een organische genezing. Voor iemand met mijn geaardheid valt het moeilijk de rol van dokter-grijp-in te spelen. Ik moet echter in staat zijn alle denkbare initiatieven van Rapallo te ondervangen, zelfs dat, als ik het zoo noemen mag, van een allesbehalve verhoopt overlijden tengevolge van een wonde.
Rapallo kent geen scrupules. Hoe ik er dan hebben kan, nu ik voor Hélène partij heb gekozen? Ook dat verduw ik niet geheel. Ik heb mijn hoofd gebroken om Hélène een hand boven het hoofd te houden zonder het resultaat tegen Rapallo op te nemen. Rapallo is een schoelje. Ik ben zóó van aard, dat een oude genegenheid nooit geheel verslijt. Dit heb ik er op gevonden. Ik weet niet of hij, die aan goed noch kwaad gelooft, ook maar op één punt kwetsbaar is. Daarom zijn al zijn aanvallen zoo gevaarlijk. Er staat maar één ding op. Hem van hier te verwijderen, een veiligheidszone tusschen hem en Hélène te leggen. Het liefst van al zou ik, als geboren verzoener, een duurzamen vrede tusschen de beide partijen bewerkstelligen. Rapallo echter respecteert maar
| |
| |
den vrede voor zoover hij er nut uit trekt, - en overigens is het moment ongunstig. De vechtenden scheiden en er ver van elkaar op afstand houden, het loont nog de moeite dat werk met frissche hoop te ondernemen.
Ik zet er alles op om Rapallo, bij zijn eerste vijandig gebaar, uit het land te doen wijzen: dat is het meest afdoende en het geringste dat de beide partijen kan scheiden. Reeds in een paar landen is hij over de grens geleid. ‘Het wordt ergerlijk wanneer die grap u dikwijls overkomt,’ vertrouwde hij mij toe, toen ook hier destijds een eerste uitwijzingsactie moest worden afgeweerd. Hij slaagde er echter in ze te ontzenuwen, door een oud-ministerpresident, stafhouder der balie, voor zijn zaak te winnen en door een van zijn belangrijkste schuldeischers in een van zijn ondernemingen te compromitteeren - de goede man moest zich toen de beenen van het lijf loopen om van het departement van justitie te verkrijgen, dat de uitwijzingsactie werd geschorst, zoo niet, verloor hij alles. De stafhouder der balie is overleden. De schuldeischer moet nu reeds lang weten, dat hij geen rooien duit meer terug zal zien. Ik weet waar de papieren zitten, die hem zijn slapelooze nachten hebben bezorgd. Ik zet mij aan het werk om ze hem eventueel terug te bezorgen. Eenmaal de broze belemmeringen voor een uit- | |
| |
wijzing weggenomen, zijn er invloeden genoeg, die voor zijn verwijdering kunnen aangewend worden.
Ik moet een afkeer voor dit koelbloedig uitvoeren van een tactisch plan tegen Rapallo overwinnen. Rapallo zal in mijn werk niet het onbaatzuchtig overleg van een vredestichter waardeeren, verre van daar. Maar ik zou het een onvergeeflijke fout vinden, indien ik Hélène en Bert het risico liet loopen van een te laat of louter defensief verweer.
Bert heeft me gevraagd hoe ik de kwestie met Rapallo dacht aan te pakken. Hij heeft twintig dingen laten loopen den laatsten tijd, om zich aan ik weet niet welke zelfvernietiging te wijden. Nu is hij er weer bovenop. Hij is haastig om al wat verwaarloosd lag opnieuw aan te pakken. Gevoeglijk moet hij zich nog met mogelijke verwikkelingen bezighouden.
‘Stel u voor, dat Rapallo zijn afkeer voor de menschen van de wet overwon. Wat dan gedaan?’ vraagt hij. Maar zijn blik rust op het grasperk en de laatste bloemen. Als ik zoek wat hem daar bezighoudt, is zijn zorg plotseling weg en verklaart hij mij levendig: - ‘Die dorre bladeren moeten bijeengerakeld worden en de uitgebloeide bloemen afgeknipt. De moestuin is een
| |
| |
wildernis. Er is werk voor drie. De Herfst is prachtig in deze streek. Ik zou er wel zin in hebben om hier een paar schilders aan 't werk te zetten.’ Als hij plannen maakt is alles gewonnen: zijn drijfkracht doet wonderen. Zoo is hij op zijn best, als ondernemend man. Maar in gemoede kan ik er niet in toestemmen, dat hij nu reeds onvermengde tevredenheid smaakt. Honderd maal ben ik bereid mijn piekerenden vrienden voor te spiegelen, dat alles terecht komt. Er zijn echter momenten, dat alle zorgen afschudden op onbetamelijkheid neerkomt: men is te zwaar op de hand in zaken van betrekkelijk gering belang, om kinderlijk onbewust, zoo niet met gewetenlooze zelfzucht de oogen toe te klemmen als de ware gevaren kunnen opdoemen. Ik bracht hem terug tot een ernstige bezinning, door een kalmte voor te wenden, die vol reticentie was:
‘Ik ben niet haastig met die kwestie van Rapallo. Men kan hem altijd beter de eerste zetten laten doen. En daarbij wil ik klaarder zien in al wat er gebeurd is. Als er soms iets in uw memoires staat, dat mij kan voorlichten, zou ik ze wel graag eens lezen.’
Toen hij mij de vellen gaf, glimlachte hij verveeld. - ‘Ik dacht er over ze te verbranden,’ zei hij. ‘Doe ermee wat gij wilt. Zij werden in sombere buien geschreven. Gij zult zien, dat ik erin
| |
| |
voorkom als iemand, die niet lachen kan.’ En lachend spoedde hij zich naar zijn vele bezigheden in den tuin. Ik dacht reeds, dat hij kinderlijk zijn geboren levenslust volgde, zonder eenige terughouding. Maar hij kwam op zijn stappen terug en, eerlijk gezegd, deed het mij genoegen, dat hij mij toch bezorgdheid toonde:
‘Alles bij elkaar genomen meen ik, dat we zouden moeten weten hoe het met “hem” loopt en wat hij in het schild voert. Er moet wel een middel bestaan om te informeeren, zonder dat er van zetten doen sprake kan zijn.’
‘In orde. Ik zal pogen hem te pakken te krijgen,’ besloot ik droog. ‘Het is niet altijd goed “hem” in de rust te vertrouwen.’
In afwachting lees ik Berts verhaal. Ik herken hem goed in zijn zwaartillend geschrift, ernstig, rechtschapen, uit één stuk. Zijn lach was inderdaad weg. Hij kon nochtans van harte vroolijk zijn. De lach schakelde hij echter uit, zoodra het hem niet voor den wind ging. Geheel zijn avontuur met Rapallo had een koddige zijde. Hij was te intelligent om er den tragi-komischen inslag niet van te begrijpen. Desondanks leefde hij voor de tragische afwikkeling der feiten, - kwestie van temperament. Hij kan vooral het onrechtvaardige niet luchthartig verduwen en was nooit lauw genoeg. Hij was altijd zuiver, al te zuiver
| |
| |
van hart. Als hij nu in deze sereniteit kan overstappen dan is het misschien wel omdat volgens hem rechtvaardigheid is geschied: een schoelie kreeg loon naar werken. En de zuiverheid, zooals de verdorvenheid, heeft haar eigen roes en blinde drift.
Het verslag van Bert is te goeder trouw geschreven. Maar hoe iedereen de feiten naar den eigen gemoedstoestand kleurt. Ik ben dikwijls voor Hélène en Bert ‘der dritte im Bunde’ geweest. Het is noodig zelf een lezing te geven van de rol, die ik heb gespeeld. Al was het maar om dat deel comedie der misverstanden in het licht te stellen, waarmee het lot ons bespot door ons bij vergissing te laten lijden.
Welnu, Bert heeft zich vergist toen hij ongeluk- kig werd, omdat wij, Hélène en ik, elkaar zoo goed verstonden. Eens en voor altijd moet ik de opheldering geven, die destijds niet gewenscht werd, door hem niet, omdat hij een verliefde struisvogel was, door mij niet, omdat ik de dingen hun gang kan laten gaan. Wat Hélène betreft, zij heeft altijd de waarheid geweten, al heeft zij er niet altijd even sereen in berust. De waarheid is, dat ik altijd veel van haar heb gehouden, als een oprecht vriend, maar nooit als een verliefde. Ik heb het haar gezegd en bewezen
| |
| |
met een systematische vlucht in grap en spel. Nu weet ik wel, dat zij mij mijn brutale losheid als een deugd aanrekende. Zij zei dat mijn ‘wijken en vluchten’ tot mijn bekoringen behoorde. Ik pleitte dat zij bekoring noemde wat in den grond lichtvaardigheid was. Zij was geprikkeld, toen ik haar lachend verklaarde: - ‘Ik ben te wispelturig aangelegd om niet het geluk in losse betrekkingen te zoeken. Als vriend kan ik misschien genietbaar zijn, maar ik ben niet van de stof waarvan men goede verloofden maakt. Als verliefde op alles, kan ik van niemand de verloofde zijn. Ik weet te goed, dat ik als vloeiend water ben. Ik zou ongelukkig maken wie mij voor zich alleen zou willen. En zelf zou ik rampzalig worden als ik niet los meer uitvliegen kon. Het ziet er misschien niet naar uit, maar ik ben moralist: jonge lieden moeten altijd aan het huwelijk denken en weten dat het huwelijksleven iets zeer ernstigs is, - maar ik zelf vlucht het als de pest.’
Hélène is lang stijfhoofdig geweest. De ware stijfhoofdigheid komt immers uit het hart. Zij heeft mij geruimen tijd achtervolgd met wapenen, die de mijne waren: met speelschheid en spot. Een verliefde vrouw is nu eenmaal een cameleon, die de kleuren van den man aanneemt. Daarna heeft zij een poos tegen mij en zichzelf strijd gevoerd, geraden door de teleurstelling: met bevliegingen
| |
| |
van razernij en uitdagend doen van al wat mij onredelijk kon voorkomen. Zij wist dat Bert haar liefhad: afwisselend moedigde zij hem aan en ontgoochelde zij hem boosaardig, met als eenig resultaat, dat zij mij niet jaloersch maakte, doch zich bij hem in de schuld bracht. Hélène onredelijk? Ik waardeerde haar te veel om niet te vertrouwen, dat zij tot bezinning zou komen. Er zijn menschen, die alles verknoeien wat zij aanraken. Hélène kende ik als een ernstig, gedegen gemoed, een gevoelige vrouw, met verzoenenden aanleg en natuurlijk verlangen om zich verstandig en evenwichtig op de werkelijkheid in te stellen.
En de werkelijkheid was nu eenmaal, dat mijn genegenheid voor haar totaal belangeloos was, terwijl Bert van haar hield met al de innigheid, die hij in alles mengt - ook in zijn vergissingen. Bert en Hélène waren met hun innerlijke gedegenheid volkomen op elkaar aangewezen. Zij schenen mij bestemd om naast elkaar als goed gewortelden te leven, terwijl ik mij zelf altijd heb beschouwd als een verstuivend blad in den wind.
‘Maar die vrouw en dat gezin bestaan bijna alleen als een offer van Willem. Zij bestaan bij zijn glimlachende genade.... Onze vriendschap was zoo volledig, dat ik mijn vrouw uit zijn handen ontvangen kon...’ lees ik in Berts verhaal. Het zou vleiend zijn als het niet onzinnig was.
| |
| |
Het is gemakkelijk weg te schenken wat van u niet is. Onzin ook dat gevoel van vernedering, waarover hij schrijft, gevoel dat hem benarde, telkens als Hélène en ik vóór hem van goede verstandhouding blijk gaven. Hij was eenvoudig een verliefde, die zich een minderwaardigheidscomplex opdrong. Hij onze mindere, mijn mindere? Ik heb hem dikwijls benijd om de vurigheid, waarmee hij zich in het leven kon storten, zoowel in de vreugde als helaas in de smart, om de overtuiging, waarmee hij in elke daad geheel aanwezig was, terwijl ik toch altijd voelde wat er aan terughouding en tekort in mijn fladderen was. Maar ook dat behoort tot wat er in den mensch verkeerd is gebakken: het grievend gevoel, dat niets belangrijker is dan wat een ander bezit, al is dat gemis nog zoo ruim op ander gebied vergoed.
Voor het overige heeft Berts verhaal mij vaak doen glimlachen. Dat is nu de mensch, een goedgeaarde, scherpzinnige man dan nog wel. En hoe hij de speelbal was van allerlei begoochelingen, omdat daar een wrokkig verdriet de perspectief van alle dingen vervormde. Hij schiep zich een uitzicht, waarin hij den trouwen vriend, die ik bij alle wisselvalligheden blijven zal, als in een ondergang der vriendschap zelf voor altijd verloren waande. In een roes tot vernietigen zou hij
| |
| |
zijn gezin hebben laten uiteenspringen, als zijn vrouw hem niet den dienst had bewezen terdege het gezicht van zijn vijand te beschadigen. En al die dieren waarop hij zich oefende, dat slachten en jagen, die voorbereiding tot een wraak, waaraan hij altijd dacht zonder op het doel zelf af te gaan. O, gekke jacht op de schimmen der verbeelding en der passie, hoe zouden wij, arme duivels hier beneden, niet af en toe eens opzien naar de ironische goden, die daarboven in hun vuist moeten lachen wanneer zij onze gevechten van blinde krabben gadeslaan? Eens opzien, om met schalksche verstandhouding te knipoogen naar de almachtigen in de eereloge.
|
|