mentelen’ aan het woord komen, staat het gestencilde blaadje Taptoe, geredigeerd door de Brusselaars Janine Fontaine en Walter Korun, en thans ook het gedrukte tijdschrift Gard-Sivik, een uitgave van de ‘vereniging ter bevordering van de avant-gardekunst’ te Antwerpen, waarvan onlangs het eerste nummer verscheen en waarin men dezelfde namen aantreft als in Taptoe: Paul Snoek, Gust Gils, Hugues C. Pernath, Willy Roggeman, Simon Vanloo en nog enkele anderen. Een groep dichters, die men niet zonder meer met de term ‘epigonisme’ kan afdoen, maar die men het best zou kunnen aanduiden als de ‘tweede experimentele generatie’. Ik bedoel daarmee niet dat deze jongsten nu reeds een geheel eigen gezicht zouden vertonen - invloeden van Paul van Ostaijen, Claus, Lucebert zijn duidelijk aan te wijzen -, maar wel: dat zij zich bewust zijn een nieuwe generatie te vormen, een generatie die weer op andere wijze in de wereld staat dan de dichters van Tijd en Mens, voor wie dus Remy van de Kerckhove, Erik van Ruysbeek, Bontridder, Cami, Marcel Wauters en zelfs de nog zo jonge Claus alweer ‘de ouderen’ zijn.
Behalve in de genoemde tijdschriften kan men met deze jongste dichtergeneratie ook kennismaken in het speciale nummer, dat De Kunst-Meridiaan aan ‘de jongste Vlaamse poëzie’ wijdde (4e Jg. No. 3) en dat voorafgegaan wordt door een inleiding van Walter Korun. Deze schrijft o.a.: ‘Claus echter was 10 jaar oud in '39, de meesten van de jongste dichters 6, 7, Kritov 3. Deze laatsten “beleefden” de oorlog nog niet. Voor hen kwam het volwassenheidsbesef pas na de oorlog (...) zij hadden de herinnering aan vroegere waarden niet omdat ze ze nooit gekend hadden (tenzij van horen spreken) en velen onder hen voelden zelfs de behoefte niet meer aan normen, zekerheid, en dus zeker niet de weemoed om wat verloren ging: het probleem stelde zich eenvoudig niet meer (...) Als Jan Walravens (d.i. de essayistische woordvoerder van de “eerste experimentele generatie” in Vlaan-