De artikelen over jongere dichters zijn geschreven naar gelang het verschijnen van hun bundels, geven dus geen karakteristiek van de dichterfiguren zoals zij thans zichtbaar zijn. Ook de ‘experimentele poëzie’ als geheel maakte in 1950 een andere indruk dan in 1955, zodat de lezer hier en daar misschien op schijnbaar tegenstrijdige beweringen zal stuiten; ik heb echter gemeend, de artikelen (op enkele kleine wijzigingen na) onveranderd te moeten laten, daar juist hierdoor de verschillende aspecten van de moderne poëzie, die nu eenmaal nog geen gaaf en historisch-overzichtelijk geheel vormt, beter tot hun recht komen. Dat de lezer ook wel eens herhalingen aan zal treffen, lijkt mij niet zo erg: daardoor kunnen de leidende ideeën, die toch aan al deze artikelen ten grondslag liggen, alleen maar duidelijker worden. Men moet dus in deze verzameling opstellen en artikelen meer een reeks van ‘spotlights’ op de moderne poëzie zien dan een constante, uniforme belichting er van. Daarom heb ik, m.n. in de laatste paar artikelen, ook aandacht geschonken aan weinig belangrijke of zelfs volkomen onbelangrijke dichters, niet zozeer om deze dichters, dan wel om bepaalde verschijnselen te kenschetsen, waartegen - tegen welke ‘duistere’ achtergrond - andere verschijnselen, die wèl van belang zijn, dan des te scherper uitkomen.
De titel die ik aan deze bundel gaf heeft een tweeledige betekenis. Enerzijds wil ik er datgene mee aanduiden, wat ik in mijn artikel over Verhoeven als kenmerkend voor de moderne poëzie heb genoemd: dat haar ‘waarheden’ niet in, maar ‘tussen de regels’ liggen; anderzijds kan men hem ook opvatten in de meer algemene zin, die Anthonie Donker er later aan gaf, toen hij voor een rubriek in Maatstaf, waarin bepaalde gedichten bij de kop genomen en geanalyseerd werden - een rubriek die tot dusver overigens maar tweemaal beschreven is, eenmaal door Donker zelf, eenmaal door mij (het in deze bundel opgenomen stuk over Lucebert) - de titel