Over Hans Lodeizen
(1954)–Paul Rodenko–
[pagina 31]
| |
hebben en meen het thans hierbij te moeten laten. De invloeden die hij van andere dichters ondergaan heeft (van T.S. Eliot in de eerste plaats, daarnaast b.v. ook van Eluard) lijken mij van secundair belang, terwijl het nog te vroeg is om de invloed, die hij zelf op jongere dichters heeft uitgeoefend, te peilen. Met opzet heb ik mij in deze korte studie uitsluitend tot het dichtwerk zelf bepaald en dit zoveel mogelijk rechtstreeks in citaten laten spreken; biografie en psychologie kunnen een zeer nuttige bijdrage leveren tot beter begrip van een auteur, wiens werk in de loop van vele jaren tot stand is gekomen: in het geval van Lodeizen zouden deze logge famuli van de litteratuurwetenschap het wonder van dit kortstondige, zo smalle en toch zo rijke dichterschap alleen maar verstikken. Men vergunne mij, dit opstel te besluiten met het citeren van een gedicht, nu eens niet om er een of ander aspect van Lodeizen's dichterschap mee te illustreren, maar eenvoudigweg omdat het mooi en ontroerend is - en omdat het het laatste gedicht schijnt te zijn dat hij geschreven heeft (gedateerd 16 Juli 1950): Voor vader
o vader wij zijn samen geweest
in de langzame trein zonder bloemen
die de nacht als een handschoen aan-
en uittrekt wij zijn samen geweest
vader terwijl het donker ons dichtsloeg.
waar ben je nu op een klein ritje
in de vrolijke bries van een groene auto
of legde de dag haar handschoen
niet op een tafel waar schemering en
zachte genezing zeker zijn in de toekomst.
mijn lippen mijn tedere lippen dicht.
|
|