Met twee maten(1956)–Paul Rodenko– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] L. Vroman Aan R.N. Niemandsland. Een huis met zwarte ruiten, verzonken in verwilderende struiken. Kinderen die hun bloemen ruiken trippen de drempel over; buiten achtervolgt hen ver het piepen van de luiken. Zag je hun gezichten voor de ramen? Zij drongen tot een bleke slinger samen, doch hun gedachten zijn ons even onbekend als hunne onderkleren en familienamen. Hoe dan te weten wat ons leven wendt: woorden die niemandsland ons zendt waarvan slechts enkele onze mond ontkwamen? Hun asfaltweg lost op in schendfiguren: gras in zijn zweren, die al met elkaar vergroeien tot ginds in dakloos overleden muren; wij hebben dode raadselen tot buren en als we de seringebomen snoeien vervalsen wij de drang tot wild verbloeien... Laat dit genoeg zijn, een parabel is genoeg, want ik kan veiliger ten hele dwalen in sprookjes en symbolische verhalen om op te lossen mét de weg die ik insloeg, dan keren; halfslaap eindigt steeds te vroeg doch in mijn dromen ben ik niet te achterhalen. Ik word verslonden door een ruimte en een tijd die zó ellendig schoon zijn en zo wijd dat ik het onderspit heb moeten delven, gevierendeeld en zingende verspreid tot vele echo's in cordongewelven waar elk teveel gerucht wordt voor zichzelve en toch te zwak voor zelfgenoegzaamheid. [pagina 218] [p. 218] En zo verliest zich het beminnen, zelfs het haten; hier baat geen goede vriend om mee te praten, de zee is leeg, de schepen zijn verbrand en aan die stilte voel ik mij verwant sinds ik mijn eigen leven heb verlaten dat na bleef soezen in het polderland. Vorige Volgende