Met twee maten(1956)–Paul Rodenko– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Richard Minne Utopia Als de haan het presidium nam, koopren klaroen, frygische kam, sloop Samuel tussen den slagboom uit, Samuel Simrock. Waar een wil is, is een weg. Uit de kruinen, uit het koren, uit de heg, de leeuwrik en de duif, 't steeg alles op, tot zelfs de mus en 't hoender. De padde keek omhoog, de veldwachter op straat, en wie geen ogen had bolde zijn ruggegraat en stak twee oren tot symboolkens uit zijn schelpe. 't Was één gestaadge lijne naar omhoog. Een schicht uit ieder hart. Een pijl uit elken boog. De wereld met zijn zeven weeën steeg in 't blauw, en al de speelmans op de daken! En de oude voegen, die men hoorde kraken als lente-ijs waardoor de stomers braken! Samuel keek over 't jonge land en dacht: Wat in de voege kraakt, kraakt goed. Hij klauterde op de hoogste korenmijt, en aan de lucht waar 's morgens 't eerst de zonne wijdt, daar schreef hij dag en uur en naam, maar was het jaar vergeten. Het dorp kwam zien, met wijven en met honden, en menigeen heeft stof tot lach en raad gevonden. Beklimt men den Olympos met een groot hart, o Samuel, en met een fluitje? Maar Samuel sloot de ogen en nam zijnen sprong. Tegen de koepel van den hemel, als een gong, waaide hij heen en weer in zachte vlucht en luidde de zeven vette jaren. Vorige Volgende