Met twee maten(1956)–Paul Rodenko– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Anthonie Donker De nachtegaal Een zegevierend licht loochent het sterven. Berghellingen zijn als in zon gewassen, scherp staan de toppen in het blauw gekorven, maar ogen die reeds zinken in hun kassen zien er het overvloedig licht verbrassen - vergeefse weelde - het lichaam is bedorven. Lijdelijk liggen zij er uitgestrekt, naar leven hakend uit vertraagden dood, in lome rust van dag tot dag gerekt, hier in dit dal als een gezonken vloot, verloren in het laatste avondrood, en weten zich verraden en genekt. Moeilijker wordt verlangen met den avond. Het rosse licht viel over het balcon. Daar lag een jonge Griek; smal, als gehavend, waren zijn trekken in de matte zon, maar dan verhelderden zij bij het lavend lied dat beneden in den tuin ontsprong. Terwijl de duisternis begon te vallen, ontbrandde als een vuurwerk in de twijgen der schrale lijsterbes een trillend schallen, opwindend, mateloos, een stralend hijgen, helderder nog na een kortstondig zwijgen, tot er een sneeuwjacht van klanken kwam vallen. En de vermoeide ogen gingen dicht. Popelend in het luisteren verzonken voelde hij hoe zijn weerstand was gezwicht. Dit zingen, als een morgendauw gedronken, sprankelde in de schemering als vonken, het werd een zingend vuur, een stromend licht. [pagina 60] [p. 60] Het zwol tot een hartstochtelijk verlangen, en dan weer zonk het en klonk ingehouden, luwend in een beschroomder droom bevangen, doch of zich vleugelen van klank ontvouwden ruiste het nu weder luider in een langen wild jubelenden wervelstorm van zangen - De kleine stem die zich verduizendvoudde. En onverhoeds zweeg het onstuimig lied. Hij sloeg de ogen op. De nacht was vaal... Vragende zag hij rond. Het was er niet. Was dit het einde van het wild verhaal? Een zorgeloos geluk, het was er niet. Veerkracht en vreugde, maar het wàs er niet. O God, vergeef de kleine nachtegaal. Vorige Volgende