vormen van het geheim, het ‘onzegbare’, dat deze poëzie in haar net van woorden tracht te vangen.
Een revolutie in poëticis - d.w.z. het ontstaan van een nieuwe ‘verborgenheid’ waaromheen zich een nieuwe ‘warme zone’ vormt-heeft altijd twee richtingen: een oriëntatie op de toekomst en een op het verleden, een ‘programma’ en een reconstructie van de poëtische erfenis. De wijze waarop deze reconstructie - deze revolutie in omgekeerde richting, dit programma met terugwerkende kracht -wordt ter hand genomen, bepaalt de levensvatbaarheid van de poëtische revolutie; revoluties, die de reconstructie van de poëtische erfenis alleen maar zien als een afwijzen van elke erfenis, blijven steriel.
De tweede afdeling van deze bloemlezing, Met de andere maat, wil een poging zijn tot reconstructie van de poëtische erfenis van de laatste halve eeuw, op basis van het contemporaine poëtische bewustzijn, dat in zijn meest geprononceerde vorm in de poëzie der experimentelen tot uitdrukking komt; deze afdeling begint daarom eveneens met Verwey, maar loopt tot en met Andreus, Lucebert en Hugo Claus. Het criterium is hier dus niet, zoals in de eerste afdeling, goed-slecht, maar: warmkoud, een criterium dat de objectiviteit van het goedslecht als zodanig overigens niet uitsluit; ik kom hierop in het essay, dat de beide bloemlezingen ‘splitst’, nog uitvoeriger terug, maar zou de lezer willen aanbevelen, de beide bloemlezingen in eerste instantie voor zichzelf te laten spreken: de essayistische beschouwing, analyse en commentaar, vormt de theoretische rechtvaardiging van een ‘splitsing’, die zich in eerste instantie eveneens zonder theorie voltrokken heeft.
De tweede bloemlezing vormt, zoals gezegd, een programma, en wel één met terugwerkende kracht; hierin ligt het verschil met de bloemlezing, die ik twee jaar geleden samenstelde onder de titel Nieuwe griffels, schone leien. In deze laatste bloemlezing spoorde ik voorlopers van de experimentelen op, in de tweede afdeling van deze bloemlezing gaat het niet om voorlopers, maar om voorbeelden: om dichters bij wie bepaalde aspecten, die wij als ‘warm’ ervaren, reeds een zekere perfectie hebben bereikt. Met het tegenover-elkaar-plaatsen van de bloemlezingen