Helse vertelsels. Deel 1. De el van liefde en andere onstichtelijke historiën uit vrijmoediger eeuwen
(1963)–Paul Rodenko–
[pagina 145]
| |
[pagina 146]
| |
In Siena - laten we zeggen dat het Siena was - leefde eens een arme handwerksman, Gianni Pecorone geheten, die getrouwd was met een jong en levenslustig meisje dat wij Fioretta zullen noemen. De derde persoon in het drama heette Gentile Strozzi, en dat hij de derde persoon was betekent natuurlijk niet anders dan dat hij een oogje op de begeerlijke Fioretta had laten vallen; dit soort drama's zit in aanleg altijd heel simpel in elkaar. Het feit dat Gianni zich elke ochtend naar de werkplaats begaf waar hij als timmermansknecht werkte, zodat zijn vrouw dus alleen thuisbleef, maakte dat het oogje van Gentile al groter en groter werd. Want zoals het spreekwoord zegt: gelegenheid maakt de liefde; en de gelegenheid lonkte te meer, omdat het huisje van de Pecorone's in een afgelegen zijstraatje lag waar weinig van bemoeizieke buren te vrezen viel. En via het al grotere oog van Gentile drong de liefde zijn hart met zo'n vaart binnen dat zij meteen doorschoot naar de plaats, waar zij in een andere aggregaatstoestand pleegt over te gaanGa naar eindnoot1. - tenminste, wanneer de omstandigheden er rijp voor zijn. Maar aangezien Gentile een even ondernemende als presentabele jongeman was en Fioretta een vrouwtje dat haar bruisende vitaliteit aan haar wat stroeve en trage echtgenoot niet kwijtkon en in de monotonie van hun karige bestaan ook wel eens wat anders wou, schreed het rijpingsproces van de omstandigheden met rasse schreden voort. En op de blikken volgden de lonkjes, op de lonkjes de woordjes, op de woordjes nog meer woordjes en op nog meer woordjes | |
[pagina 147]
| |
... wel, op nog meer woordjes viel op zekere morgen, zodra Gianni naar zijn werk gegaan was, de deur achter hen dicht en zou in een net verhaal ook de deur van het proza achter hun verdere activiteiten zijn dichtgevallen... of zouden deze activiteiten alleen symbolisch door een aantal puntjes zijn aangeduid. Doch aangezien dit geen net, maar een waarheidsgetrouw verhaal is, willen wij niet een rookgordijn van valse symboliek voor u optrekken: want hoe vaak strooit een novellist of romanschrijver niet slordigweg met drie of vijf puntjes, terwijl er in werkelijkheid misschien ternauwernood twee puntjes gezet zijn? Al is het natuurlijk waar dat ook het omgekeerde voorkomt; maar in beide gevallen geeft het symbool een vervormd beeld van de werkelijkheid. Om kort te gaan: laat ons, in plaats van de voordeur achter Gentile en Fioretta te laten dichtvallen en hen alleen te laten verderscharrelen, van het voorrecht van de verteller gebruik maken om hen steelsgewijs te volgen en te zien wat zij die ochtend in het huisje uitspoken. En niet omdat wij bezeten zijn van een ongebreidelde copieerlust des dagelijksen levens, noch omdat wij iemand zouden willen shockeren (hetgeen hier in de hellewachtkamer trouwens niet mee zou vallen), maar eenvoudig omdat het binnenskamerse feitenaanbod niet zonder invloed is op vorm en voortgang van ons verhaalGa naar eindnoot2.. Overigens is het ons ook weer niet om een minutieuze beschrijving van de woorden en gebaren van het door ons bespiede paartje te doen: deze weken in geen enkel wezenlijk opzicht af van hetgeen soortgelijke paartjes sinds mensenheugenis in soortgelijke situaties hebben gedaan, waarvan men de essentialia in ontelbare geschriften vermeld kan vinden.Ga naar eindnoot3. We zullen ons er dus | |
[pagina 148]
| |
toe bepalen slechts in het kort de verschillende fasen van het proces aan te stippen, dat leidde tot de situatie die de spil van het verhaal vormt. Op het sluiten van de deur volgde dan, omdat Fioretta een praktisch en vooruitziend vrouwtje was, het grendelen van de deur; op het grendelen van de deur volgde, omdat Gentile deze geste terecht als een invitatie beschouwde, de kus; op de kus volgde, behalve een tweede, langere, een voor de buitenstaander vrij onoverzichtelijk gefrutsel van grijpende en wegduwende handen, een gefrutsel dat nog te onoverzichtelijker werd door het fragmentarische gefluister en het onverwachte gegiechel waar het mee gepaard ging, maar dat uiteindelijk toch tot resultaat had dat het paartje zich al frutselend van de deur naar het bed verplaatste (zo'n klein werkmanshuisje bestond in die tijd maar uit één vertrek). De situatie werd nu ook voor de buitenstaander wat overzichtelijker; want nadat Gentile, tot de rand van het bed genaderd, in één enkele beweging de rokken van Fioretta had opgelicht en haar ruggelings op het bed had geduwd, nam het vrije frutselen duidelijk een meer geleid en doelgericht karakter aan, waarbij het manuaal van offensief en verdediging zich meer en meer op één punt toespitste. En de volgende fase was reeds zo evident en doorzichtig dat niemand er meer aan kon twijfelen wáár al die lichaamsbeweging zich op toespitste: want wat de ondernemende Gentile tussen de malse, levenslustige dijen van Fioretta uitspookte zou zelfs een kind niet op de gedachte kunnen brengen dat hij alleen maar een knoop aan haar onderrok naaide. Maar helaas... Gentile had nog maar nauwelijks de weg tot het hart (nu ja, bij wijze van spreken) van zijn minnares gevonden en was nog druk doende de weg | |
[pagina 149]
| |
te plaveien, toen er plotseling aan de deur werd geklopt. ‘Hemel, wat is dat?’, fluisterde Fioretta verschrikt. ‘Een bedelaar natuurlijk’, zei Gentile. ‘Kom, liefje, laat je nu niet afleiden... het stoort ons ritme. We waren net aan de éénparig versnelde beweging toe...’ ‘Alsof er hier iets te bedelen valt...’, zei Fioretta. ‘Toe nou!’, zei Gentile. Maar reeds had Fioretta de stem van haar echtgenoot Gianni herkend en duwde haar minnaar haastig van zich af. ‘Sssst... mijn man!’, fluisterde ze. Deze woorden deden ook Gentile's lust aan eenparig versnelde bewegingen vergaan en met een onderdrukte verwensing maakte hij zich uit haar armen los en borg snel het instrument op waarmee men echtgenoten tot geweidragers maakt. ‘Fioretta, doe open! Ik ben het!’, riep Gianni van buiten. Fioretta sloeg haar rokken neer, bracht haar haar in orde en keek rond naar een plaats om haar minnaar te verbergen. Veel mogelijkheden bood het schamele vertrek niet, maar ten leste viel haar blik op een grote, lege ton, die in een hoek bij de deur stond en die Gianni indertijd op een verlaten erf had gevonden en meegenomen met het idee dat hij hem misschien nog eens zou kunnen verkopen. ‘Vlug, verstop je in die ton!’, zei zij zachtjes tegen Gentile. ‘Wacht, ik zal je helpen...’ En toen Gentile veilig in de ton zat, haastte zij zich het bed recht te trekken en vervolgens de deur te openen en haar man met een knorrig: ‘Zo, lummel!’, te begroeten. ‘Lummel?’, vroeg Gianni. ‘Waarom ben ik een lummel?’ ‘Omdat je je tijd verlummelt’, snauwde Fioretta. ‘We | |
[pagina 150]
| |
hebben geen geld voor brood vanavond, maar in plaats dat je werkt, kom je doodgemoedereerd midden op de dag thuis... zeker om een tukje te doen en mij intussen te laten verhongeren? Vooruit, luiwammes, ga aan je werk en laat ik je niet terugzien voor je geld voor het avondeten meebrengt! We hebben het al ellendig genoeg en als je denkt dat je ook nog midden in de week zondagje kunt spelen...’ ‘Nou, nou’, onderbrak Gianni haar woordenvloed. ‘Je hoeft je niet zo op te winden...’ ‘O nee?’, zei Fioretta. ‘Ik moet juichen zeker dat ik me aan zo'n nietsnut heb laten lijmen!’ ‘Alsjeblieft, vrouwtje’, zei Gianni geduldig, ‘hou nu even je tetter. Ik kom juist...’ ‘Welja, m'n tetter!’, riep Fioretta verontwaardigd. ‘Meneer is te lamlendig om iets uit te voeren en als ik er iets van zeg, heb ik meteen een tetter! Ik zàl je tetteren, sufferd, ezelsveulen, mispunt, beroerling, sukkel, zoeloe, lapzwans, uil...’ ‘Nou, rustig maar’, zei Gianni. ‘Het is niet zomaar dat ik terugkom... het is voor zaken.’ ‘O ja, jij en zaken!’, spotte Fioretta. ‘Sul, schaapskop, dagdief, ei... Wat voor zaken?’ ‘Die ton daar...’, begon Gianni. ‘Die ton?’, vroeg Fioretta terwijl ze er zich met een snelle blik van overtuigde dat Gentile onzichtbaar was. ‘Wat is er met die ton? Een doodgewone ton zou 'k zeggen...’ ‘Toch zit er meer in dan je denkt’, zei Gianni met een zelfgenoegzaam lachje. ‘Hoe... bedoel je dat?’, vroeg Fioretta. ‘Een lekker stukje vlees bijvoorbeeld’, zei Gianni. Bij deze woorden sloeg Fioretta de schrik om het hart, | |
[pagina 151]
| |
en dat het lekkere stukje vlees in de ton zich erg behaaglijk voelde kunnen wij ook niet zeggen. ‘Ik be... ik begrijp je niet’, zei Fioretta. ‘Waar heb je het over?’ ‘En kaas toe’, zei Gianni. ‘Kaas?’ ‘Ik zei je toch dat ik zaken deed’, zei Gianni. ‘Je zult eens zien wat er in die ton zit... Kunnen we voor vijf florijnen een lekker stukje vlees kopen, ja of nee?’ ‘Ja...’ ‘Nou dan. En kaas toe?’ ‘Ja...’ ‘En nog wel meer trouwens’, zei Gianni trots. ‘Vrouwtje, ik heb een koper voor die ton. Ik kan er vijf florijnen voor krijgen als ik hem vandaag nog bezorg. Help dus even mee hem naar buiten te rollen, dan rol ik hem zelf wel verder.’ ‘Zo, en noem jij dat zakendoen?’, vroeg Fioretta die zich intussen weer van de eerste schrik hersteld had. ‘Niet soms?’, vroeg Gianni verbaasd. ‘Je hebt me zeker niet goed verstaan: vijf florijnen zei ik. Niet vijf soldi, maar vijf florijnen. Zoveel verdien ik anders in drie weken niet!’ ‘Ach man’, zei Fioretta. ‘De eerste de beste vrouw weet meer van zakendoen dan jij! Vijf florijnen... poeh!’ ‘Wat poeh?’ vroeg Gianni. ‘Precies wat ik zeg’, zei Fioretta. ‘Poeh... gewoon poeh!’ ‘Noem jij vijf florijnen gewoon poeh?’, zei Gianni, die langzamerhand geïrriteerd begon te raken. ‘Gewoon poeh of buitengewoon poeh, net wat je wilt’, zei Fioretta. ‘In ieder geval: poeh!’ ‘Sinds wanneer blaas jij zo hoog van de toren?’, vroeg | |
[pagina 152]
| |
Gianni. ‘Je praat of je een miljonairsvrouw bent.. Sinds wanneer kunnen we vijf florijnen wegpoehen?’ ‘Sinds ik betere zaken doe dan jij’, zei Fioretta. ‘Jij?’, lachte Gianni. ‘Ja, ik’, zei Fioretta. ‘Ik heb dezelfde ton intussen voor zeven florijnen verkocht.’ ‘Wat zeg je me nou?’, zei Gianni. Aan wie?’ ‘Geef eerst toe dat ik betere zaken kan doen dan jij’, zei Fioretta. ‘Toegegeven’, zei Gianni. ‘Als het tenminste waar is.. Aan wie heb je hem verkocht?’ ‘Dat zul je direct wel zien... Hij is net in de ton gekropen om te kijken hoe hij er van binnen uitziet.’ Gentile, die het gesprek tussen man en vrouw met aandacht gevolgd had, begreep de wenk en stak op dit ogenblik zijn hoofd uit de ton. ‘Hé, vrouwtje!’, riep hij. ‘Ja meneer?’, vroeg Fioretta terwijl zij naderbijkwam. ‘Een best tonnetje’, zei Gentile, ‘maar van binnen nogal vuil... Ik wil er wel zeven florijnen tegenaan gooien, maar dan moet hij ook puik in orde zijn. Zoals hij is heb ik er niet meer dan vijf voor over...’ ‘Nou, daar is wel iets aan te doen...’, zei Gianni. Gentile deed of hij Gianni voor het eerst zag. ‘Wie is die snuiter?’, vroeg hij aan Fioretta, terwijl hij intussen uit de ton klom. ‘Mijn man’, zei Fioretta. ‘U kunt de zaak verder met hem afwikkelen.’ ‘Juist’, zei Gentile. ‘Zoals ik al tegen uw vrouw zei: de ton is goed, maar van binnen is hij niet bepaald schoon en er zit ook nogal wat wijnsteen tegen de wanden die er eerst afgekrabd zou moeten worden... Zeven florijnen is geen kleinigheid en als ik hem neem voor dat geld, moet hij ook in prima staat zijn.’ | |
[pagina 153]
| |
‘Meneer’, zei Gianni, ‘als dat alles is, laat het dan gerust aan mij over... Ik heb m'n gereedschap bij de hand en als u even geduld hebt, lever ik hem u zo schoon af dat hij weer praktisch nieuw is’. ‘In dat geval is de koop gesloten’, zei Gentile. En Gianni Pecorone trok zijn wambuis uit, stroopte zijn mouwen op, haalde een schaaf, een hamer en een beitel uit zijn gereedschapskist, en voorts wat schuurpapier en poetskatoen, en kroop vervolgens in de ton, die Gentile zojuist verlaten had. En omdat het in de ton nogal donker was, verzocht hij Fioretta hem bij zijn werk met een kaars bij te lichten. Fioretta, in haar schik over de geslaagde list, had daar niets op tegen; en terwijl zij met een kaars in de hand over de rand van de ton gebogen stond, beijverde zij zich haar man aanwijzingen te geven, waar hij moest krabben en waar hij moest schuren, waar hij moest schaven en waar hij moest hakken... ‘Ja, ja’, bromde Gianni, ‘ik zie het wel... Probeer de kaars nog wat lager te houden, want hier op de bodem is het het ergst’. Fioretta bukte zich nog verder over de rand heen om haar hand met de kaars zo diep mogelijk in de ton te kunnen steken, en Gentile, die achter haar was komen staan om mee te kijken, merkte plotseling dat het schouwspel dat hij vlak onder zijn ogen en binnen handbereik had in feite veel spannender was dan hetgeen zich in de ton afspeelde. En aarzelend eerst, maar allengs moediger liet hij zijn hand over de spannende welvingen glijden, die zich hem door de positie waarin Fioretta zich bevond niet alleen leken aan te bieden maar zelfs ronduit op te dringen. En aangezien hij door de ontijdige komst van Fioretta's echtgenoot het spel, | |
[pagina 154]
| |
waar het hem om begonnen was, niet had kunnen voltooien, dacht hij: komaan, dit is een spel dat zich zowel van voren naar achteren als van achteren naar voren laat spelen; Gentile, jongen, grijp de kans waar hij zich biedt! En omdat Fioretta op de ondubbelzinnige streling van zijn handen alleen reageerde door zich nog dieper te bukken, lichtte hij zonder verdere omhaal haar rokken op en maakte zich gereed het onderbroken spel vanuit een nieuw perspectief te hervatten. ‘Oh-oe, voorzichtig!’, zei Fioretta. ‘Je zit te hoog...’ ‘Hoezo te hoog?’, zei Gianni vanuit de ton. ‘Ik kan hier trouwens niet goed zien... Hou de kaars eens wat lager.’ ‘Dat bedoel ik juist’, zei Fioretta. ‘De kaars moet lager...’ ‘Nog een beetje’, zei Gianni. ‘Nog een beetje’, zei Fioretta. ‘Ja... zo. Oóóóh... niet zo wild, niet zo wild!’ ‘Hoezo wild?’, zei Gianni. ‘Laat mij m'n gang nou maar gaan en bemoei jij je met je eigen zaken...’ ‘Dat doe ik ook’, zei Fioretta. ‘Geloof maar dat ik m'n eigen zaken wel kan behartigen. Oh... zzzzz...’ ‘Wat zei je?’, vroeg Gianni. ‘Niets... het schuurde’, zei Fioretta. ‘En of!’, zei Gianni opgewekt. ‘Nog wat poetsen en wrijven en straks zal de hele binnenkant er als gepolijst uitzien...’ ‘Het vlot in ieder geval goed’, mengde Gentile zich in het gesprek. ‘De wanden worden steeds gladder en er schijnt nu echt schot in te komen... Ja meneer, een mooi tonnetje!’ ‘U hebt er een koopje aan, meneer’, zei Gianni, ‘al zeg ik het zelf. U zult er nog heel wat plezier aan beleven | |
[pagina 155]
| |
... en u zult verbaasd staan wat er allemaal ingaat!’ ‘Zeg dat wel’, hijgde Fioretta. ‘Kom, kom dan... hier nog wat schuren, daar nog wat poetsen... oh, poets dan! Schaaf dan! Stoot dan! Krab dan! Ooooh... vlugger, vlugger nou!...’ ‘Kindje, maak je toch niet zo druk’, zei Gianni. ‘Ik weet wel wat ik doen moet... De hele ton schudt heen en weer met die zenuwachtige drukte van jou! We komen heus wel klaar en meneer heeft toch niet zo'n haast?’ ‘Nee... ik... heb het... best naar m'n zin’, zei Gentile, ‘ik leer nu eenmaal graag... iets nieuws’. En aangezien Gianni, Fioretta en Gentile alle drie evenveel geestdrift aan de dag legden om het werk tot een goed einde te brengen, werd er de volgende minuten met zoveel overgave gepoetst, gekrabd en geschaafd dat er weinig woorden meer gewisseld werden en men slechts het hijgen en zuchten van het nijvere drietal vernam. En tot ieders tevredenheid kwamen zij gedrieën gezamenlijk en gelijktijdig klaar. ‘Ziezo’, zei Gianni, terwijl hij zijn gereedschappen bijeenraapte. ‘Wat zegt u ervan?’ ‘Dat het de moeite waard was’, zei Gentile, terwijl hij eveneens zijn gereedschap opborg. ‘Dat de kaars drupt’, zei Fioretta, terwijl zij haar rokken neersloeg. ‘O, is het dat?’, zei Gianni. ‘Ik dacht al dat ik iets op mijn hoofd had, maar het was natuurlijk kaarsvet.’ En nadat Gentile nogmaals zijn tevredenheid over de koop had geuit, betaalde hij Gianni de zeven florijnen, waarop deze de ton naar buiten rolde, op zijn rug laadde en hem persoonlijk naar het huis van Gentile droeg. En dit, mijne heren, was dan de vermaarde geschiedenis van de man in de ton... | |
[pagina 156]
| |
een geschiedenis waarmee wij tevens dit eerste boek van de HELSE VERTELSELS besluiten. |
|