Keurgedichten
(1919)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 66]
| |
Het Kerelskind.Van waar koms du getreden
zoo laat door reînGa naar voetnoot1) en wind,
van waar koms du getreden,
aleen, du blonde kind?
Du smidje van den woude,
ik kome van het veld,
waar vader heeft gestreden,
waar vader ligt geveld!
LoGa naar voetnoot2)! viel hij, 't was met eere,
dijn vader welbemind.
wat bergt dijn blauwe schabbe,Ga naar voetnoot3)
du arrem heidenkind?
Du, smidje, 't zijn de scherven
van vaders goede zweerd;
du zals het mi hersmeden,
het is 't hersmeden weerd.
'k Hersmede het di sterker
dan 't vaders hand ooit zwong,Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 67]
| |
Maar, waartoe wil' dit diennen
du bestGa naar voetnoot1) zoo bitter jong?
Du smidje van den woude,
bij Lo! Doe ne best nie' vroedGa naar voetnoot2):
mijn vader wille ik wreken
met stroom en walenbloedGa naar voetnoot3)!
|
|