Al de gedichten(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] Wiegelied Van Mozart DOUW douw, klein koningsken mijn, 't maantje lacht door uw gordijn, alles ligt stil in het dal, 't lammeke slaapt in zijn stal, 't vogelke slaapt in zijn nest. Gij ligt nog schoonst en nog best onder dien zilveren schijn; douw douw, klein koningsken mijn. (2) 't Zwijgt ook en 't slaapt al rond ons, wie op het strooi wie op dons; niets dat mijn koningsken stoort, 'k heb nog geen muisken gehoord; niets - dan 't vernepen gerucht als van een smachtenden zucht; wat voor een zucht mag dat zijn? Douw douw, klein koningsken mijn. (2) [pagina 191] [p. 191] Douw douw, klein koningsken mijn, kan men gelukkiger zijn? Al wat uw willeken wilt, kling, klang, dan komt het gedrild; laat het uw willeken bot, klik, klak, daar ligt het kapot: zal dat een koningsken zijn! Douw douw, klein koningsken mijn. (2) Vorige Volgende