Al de gedichten(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] De Eerste Martelaar Und wie sich liebe kampgenossen scheiden. (Oud Heldenlied). BLOEDIG daagde de eedle zon in 't Oosten, bloedig zou ze 's avonds nederzinken, bloedig zou de dag zijn. Grootsch, manhaftig onze Vaders, langs de beke kronklend, in gesloten scharen stonden. Waaiend wapperde de blanke leeuwenvane in den frisschen morgenwind: en vierig schitterden de Goedendags, en glimmend rond de kloeke reien stralen schoten. Reeds de priester had zijn heilige handen hemelwaarts gereikt, en, nederdalend, sloegen ze over 't knielend vlaamsche leger 't machtig teeken van het kruise zeegnend. En dan stonden ze op, de kloeke mannen, vlammen schoten hunne sombre blikken: kalm, manhaftig, trillende, zij wachtten. Ginter in de verte naasden scharen talrijk, naasden lijk een wolkgewaarte weemlend; [pagina 142] [p. 142] en der kwam een schaar vooruit gestormd. Kalm, manhaftig wachtten de eedle Klauwaarts. Door de ruimte vloog een wolke pijlen schuiflend... En te midden van de vlammen sloeg een kloeke kerel de armen open wanklend... En daar lag hij, bloedig, stervend, in des trouwen wapenbroeders arrems. In zijn hert een scherpe pijl zat bijtend; machtig sloot hij d'hand nog rond de stave van den Goedendag, maar stervend sloot hij de oogen, langzaam nederzijgend; en daar lag hij uitgestrekt ten gronde, en zijn hoofd op 't kloppend herte ruste van den trouwen wapenbroeder. Somber wierpen de eedle klauwaarts in het ronde eenen blik vol vlammen op den vijand en den lieven wapenbroeder stervend. Ende hij die sterven ging een stonde opende zijne oogen die verflauwden; en zij knielden allen rond hem zwijgend, en hun hoofden bogen en hij zei hun stervend: ‘Broeders, leve God en Vlaandren! in uw midden zal mijn ziele blijven binst het woelen van den slag, en strijden; [pagina 143] [p. 143] sterker zal ik, ja, voor Vlaandren strijden waar ik ga nu. Leve... God en... Vlaandren!’ En zijn stervend hand al beven 't hand zocht van den wapenbroeder, en zijn hoofd zonk neder... en een somber murmlen rondliep in den kring der mannen, die daar knielden, en zij zeiden: ‘Heil den eersten martelaar!’ Maar dan al met eens een hunner opstond, en het glimmend blanke wapen zwaaiend, ‘Vlaanderen den Leeuw! ‘riep hij,’ wat walsch is valsch is! en der steeg een stem op, grootsch, ontzaglijk dreunend wijd en ver door Kortrijks velden: ‘Vlaanderen den Leeuw!’ En 't stormde, en dreigend zwaaiden al de goedendags, en vreeslijk ving dan aan de slag der Gulden Sporen! Vorige Volgende