Al de gedichten
(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
Dits de gesciedenisse van den Westvlaamschen studentenkampe ofte vulgo ‘Blauvoeterie’ in drie avontueren
| |
[pagina 22]
| |
I.
| |
[pagina 23]
| |
Priester, gij waardeert ons herten
minnend 't oude Kerelsland;
priester, gij waardeert ons smerten
over 't oude Vlaanderland.
Herhaal.
Daarom nu een lied gezongen,
vlaamsche herten, vlaamsche tongen,
met het oude vlaamsch Hoezee:
Vliegt de Blauwvoet - storm op zee!
Gij waardeert den zucht der zonen
van het vrije Kerelsvolk,
toen ze elkander Vlaandren toonen
in der oude tijden wolk.
Herhaal.
Daarom nu een lied gezongen, enz.
Gij waardeert ons woelig blaken,
onzer herten sombren spijt,
gij waardeert ons brandend haken
naar het deelen in den Strijd.
Herhaal.
Daarom nu een lied gezongen, enz.
| |
[pagina 24]
| |
Gij waardeert ons. 't Is gebleken
als gij voor den Dichter stondt
en ons tale wildet sprekenGa naar voetnoot(2)
en zulke eedle woorden vondt.
Herhaal.
Daarom nu een lied gezongen, enz.
Priester, wil den dank ontvangen
van het dankbaar vlaamsche kind
in zijn wilde en woeste zangen,
omdat gij zijn vlaamsch-zijn mint.
Herhaal.
Dat is 't lied der vlaamsche zonen,
't dankbaar lied der vlaamsche zonen,
met het oude vlaamsch Hoezee:
Vliegt de Blauvoet - storm op zee!
|
|