Aurelia, 1632 & Tyrus belegeringhe en ondergangk, 1627 [Alleen Aurelia, 1632]
(1994)–Theodoor Rodenburg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitwendige beschrijving van het manuscriptEvenals de drie eerder in deze reeks verschenen manuscripten, De 't samensweringe Catalinae van M.F. Besteben, Thiëstes en Anticlia van D.C. Wittenoom en D'Eersuchtige Wraak van P. van Zeeryp Ga naar voetnoot1, behoort het handschrift Aurelia van Th. Rodenburg tot het legaat van de Haarlemse kunstminnaar Adriaan van der Willigen (1766-1841). Ga naar voetnoot2 Van der Willigen was zelf beoefenaar van de dichtkunst en factor van de rederijkerskamer ‘de Wijngaardranken’, bekend onder de zinspreuk ‘Liefd boven al’. Hij vermaakte ‘zijne uitgebreide verzameling van Hollandsche dichtwerken en tooneelspelen [...] aan de stadsbibliotheek te Haarlem’. Ga naar voetnoot3 Aurelia berust er nog steeds onder signatuur 187 B 6. Ga naar voetnoot4
Het manuscript van Aurelia is vrijwel zeker een afschrift en geen autograaf. Bij zijn beschrijving van het handschrift wees Alblas er reeds op dat Worp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende schriften aantrof in dit hs. en in andere geschriften van de hand van Rodenburg. Ga naar voetnoot5 N.a.v. haar onderzoek naar de herkomst van de toneelaanwijzingen in een ander stuk van Rodenburg, Vrou Jacoba(1638), vergeleek E. Oey-De Vita op haar beurt het handschrift van Aurelia met twee brieven van Rodenburg uit een vroegere periode waar ook Worp naar verwees. Zij besluit: ‘Ook in Aurelia zijn twee schrifttypen gebruikt, een gotische cursief voor de tekst en een Italiaans-Latijnse cursief voor rolaanduidingen en toneelaanwijzingen. Het lijkt ook mij dat het handschrift van Aurelia in beide schrifttypen geen enkele overeenkomst vertoont met dat waarin de brieven geschreven zijn. Het verschil valt vooral op bij de Italiaanse cursief, maar bij iets nadere beschouwing is het ook bij het andere schrifttype zeer duidelijk. Nu kan Rodenburghs hand zich in de twintig jaar die liggen tussen de brieven en Aurelia gewijzigd hebben. Wat dit betreft moet vertrouwd worden op Worp die handschriften uit de periode 1632 gezien heeft’. Ga naar voetnoot6 Het manuscript in kwestie is weliswaar niet origineel, maar gezien aard en wijze van formuleren van de toneelaanwijzingen -ze zijn geheel overeenkomstig met die in Hertoginne van Savoyen en Don Juan de Mendossa en Vrou Jacoba- heeft het afschrift de autograaf toch nauwkeurig gevolgd. Ga naar voetnoot7 Impliciet blijkt dit overigens ook uit de volgende vaststelling van J.H. Hopman: ‘... de in de toneelaanwijzingen voor de (vele) vertoningen aangekondigde afbeeldingen ontbreken in dit afschrift’. Ga naar voetnoot8 Tenslotte kunnen m.i. de manier waarop en de plaats waar de scribent correcties en retouches heeft aangebracht (zie infra) de lezer enkel doen besluiten dat hij met een apograaf te doen heeft.
Tal van vragen resten: wie was de kopiist? wanneer is het handschrift ontstaan? welke was de functie van de apograaf? ... ‘... den laesten Octobris // 1632’, de datum op de titelpagina en de datum waarmee de auteur het stuk ondertekende, geeft alleen een terminus ante quem voor het ontstaan van de apograaf. Ook het onderzoek naar het watermerk heeft ons geen antwoord kunnen verschaffen op de vraag wanneer de Aurelia-apograaf precies ontstaan is. Het eerste en het laatste diploma, door de binder toegevoegd, zijn zonder watermerk. Op het eerste schutblad vooraan en op de folio's 4, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 18, 20, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22, 25, 26, 28, 30, 33, 38, 44, 46, 47 en 48 treffen we hetzelfde watermerk, nl. een Straatsburgse lelie, aan. Bij de onderlijnde folio's staat het watermerk omgekeerd doordat het papier ondersteboven gebonden is. Het geheel, de combinatie van een lelie op een gekroond wapenschild met daaronder een langgerekt cijfer vier dat op zijn beurt op de letters steunt, staat telkens ongeveer in het midden van het vel en meet op de uiterste punten 66 mm in de hoogte bij 140 mm in de breedte. Onder de ettelijke varianten van de Straatsburgse lelie die Churchill afbeeldt, komt het watermerk in het papier van Aurelia niet voor. Ga naar voetnoot9 Het contramerk WR, dat we in verschillende watermerken aantreffen, zou ontleend zijn aan het watermerk van Wendelin Riehel, een papierfabrikant uit Bazel. Ga naar voetnoot10
Het manuscript telt 48 beschreven bladen. Het voorste dekblad vormt met het eerste schutblad een diploma: evenzo het laatste dek- en schutblad. Het tweede schutblad vooraan en het eerste schutblad achteraan zijn van hetzelfde maaksel als de beschreven bladen en vormen samen met deze een katern van 25 in elkaar gelegde dubbelbladen. Tegen de rug van de middenste katern is over de hele lengte van het boek een verstevigingsstrookje bevestigd. De bladen meten 325 mm in de hoogte (richting van de kettinglijnen) bij 205 mm in de breedte (richting van de draadlijnen). De randen van het papier zijn ietwat afgesleten. Het geheel is ingebonden in een kartonnen kaft met een lederen rug van 40 mm breed. Het bruin met zwart gespikkeld papier, waarmee de kaft bekleed is, overlapt het leder aan weerszijden 5 mm. De tekst is geschreven in bruine inkt. De afschrijver had een vrij regelmatige hand. Hij schreef netjes, geproportioneerd en vormde zijn letters duidelijk. Slechts hier en daar, b.v. op fol. 40v. en fol. 41r., is de schriftuur grover en ongelijkmatig. Sporen van vermoeidheid? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijze van uitgevenGewoontegetrouw volgen we het manuscript nauwkeurig. We hanteren daarbij de algemene principes voor een diplomatische uitgave zoals uiteengezet in de inleiding tot de eerste uitgaven van deze reeks. Ga naar voetnoot11 We maken bij de transcriptie gebruik van twee verschillende lettertypes: één voor de Italiaans-Latijnse cursief, gebruikt in rolaanduidingen, regie-aanwijzingen, vertoningen, sommige monologen, eigennamen en citaten in de tekst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en voor de brief en het lied aan het einde van het stuk, en één voor de gotische cursief in de dialogen en de overige monologen.
Omwille van de bladspiegel hebben we de kantlijnen in het handschrift wegegelaten. Kantlijnen komen voor vanaf fol 3v. Hun afstand tot de rand van het blad varieert van 19 tot 28 mm. Op bladzijden waarop alleen de Italiaanse cursief voorkomt, kan de marge tot 36 mm verbreden.
We hebben de verzen genummerd op basis van het eindrijm. Enkele complicaties deden zich voor:
Vanaf de bladzijde waar het stuk begint, kregen de folio's van het manuscript een potloodnummer in de rechter bovenhoek. Wij nemen deze niet op in de transcriptie, maar brengen zelf foliëring aan te beginnen bij de titelpagina.
De volgende abbreviaturen en ligaturen in de tekst zijn cursief opgelost:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Problemen in verband met het geschriftAangezien de scribent zich t.a.v. de aaneenschrijving van woorden uitermate inconsequent gedraagt, zijn we op dit vlak afgeweken van het vooropgezet principe van een correcte weergave. We volgen in dit opzicht wat in de inleiding tot Bestebens De 't samensweringe Catalinae geschreven werd: ‘waar (we menen dat) het moet, daar passen we aan het gewone gebruik aan; waar (we menen dat) het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan, daar laten we het zoals het er staat.’ (Handschriftencahier 1, p. 12). Voorbeelden van ‘toevallige’ aaneenschrijvingen (a) en woorden die, ook in de 17de eeuw, beslist aaneen hoorden (b), zijn:
Voornaamwoordelijke bijwoorden en samenstellingen worden soms wel, soms niet aaneengeschreven. Hetzelfde geldt voor het pronomen ‘men’ en het bijwoord ‘er’ in combinatie met een voorafgaand woord en voor voorzetsels gevolgd door het lidwoord ‘de’ of een bezittelijk voornaamwoord. Bij twijfel plaatsten we het betreffende diacritisch teken.
In het handschrift komen relatief weinig correcties voor. Bovendien is het opvallend dat slechts letters en woorden, zelden een heel vers verbeterd worden. Het feit dat nergens grotere tekstgedeelten geschrapt of toegevoegd worden, wekt bij de lezer de indruk dat het eerder om vergissingen van een afschrijver gaat dan om fouten van de auteur. Naast toevoegingen en weglatingen zonder meer komen de volgende soorten verbeteringen voor:
Om verbeteringen van de tweede soort in de transcriptie weer te geven, was tot nog toe geen diacritisch teken voorhanden. We hebben daarom het teken «a» <b> aan het lijstje in Handschriftencahier 5, p. 10 toegevoegd. Bij de volgende tussenvoegingen boven de regel en verbeteringen van de derde soort plaatst de kopiist zelf een aanhalingsteken op de plaats waar een woord dient tussengevoegd te worden en één vòòr of na dit woord boven de regel:
v. 617 ↑<u>↓ v. 688 ↑<dat>↓ v. 864 ↑<lang>↓ [- al] v. 1530 [- bij] ↑<toe>↓ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderscheid tussen een vraagteken en een uitroepteken is niet altijd even duidelijk. Waar in dit verband problemen rezen, hebben we op basis van de betekenis van de zin proberen uit te maken welk van deze twee leestekens het meest logisch leek. Soms biedt ook de zinsinhoud geen oplossing en blijft er twijfel bestaan. De komma komt in twee vormen voor: de gewone en een cursiefstaande streep (de gotische of Duitse komma Ga naar voetnoot12). Deze laatste vorm treffen we o.m. aan in v. 1236, v. 1243 en v. 1258.
Voor de weergave van hoofdletters passen we de vuistregels toe die G. Van Eemeren in de inleiding tot de transcripties van A. De Konings Maegden-Spel en Hagars vluchte ende weder-komste formuleerde (zie Handschriftenhahiers 5 en 6, p. 9). De scribent gebruikte voor een aantal letters drie typen: een duidelijke majuskel, de ambivalente vorm, en een duidelijke minuskel. De probleemletters bij de Italiaanse cursief zijn andere dan die bij de gotische cursief. We geven voor beide lettertypen afzonderlijk een overzicht. 1. De Italiaanse cursief
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De gotische cursief
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgend uniform tekensysteem hanteren we bij het editeren van het handschrift.
|
|