Verzameld werk (onder ps. Vincent Mahieu)(1992)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 477] [p. 477] Pasar Ikan Boven de dakenkarteling begint in speelse darteling de middaglucht te krullen en ver weg in het zuiden gaan de Pangrango en Gedeh zich als bedeesde bruiden in amber mousseline hullen. Het noorden is een halve zee: links zijn de tambaks en mangroven en in het midden is de papier, de Westerpier. Daar boven zijn de elangs aan de zwier in de ijsblauwe lucht. Soms komt wat kruimelig gerucht gewaaid van Priok dat daar op de ooster- horizon ligt uitgerakeld als een rand van matglinsterend grind, daar links van die vergane coaster op het strand. Er is bijna geen wind. Tussen de pieren maakt met ver geklater een kinderbaggerschuit het water zo zwart als een net afgesponsde lei en vlak bij mij liggen tevreden zij aan zij de koleks en de sampangs, de lìtìks en de majangs, met masten die als stutten en perkoenen [pagina 478] [p. 478] in pretverwachting naar de hemel wijzen alsof er straks een Pasar Malem gaat verrijzen. Op de tjeroeks staan de blazoenen verweerd en trots: een waaier en een klok, een staartster en de vogel Roq, een wekker ook en een Ardjoena. De namen zijn zoet om te horen: Siboelat, Gondel en Taroena, Sinar Laoet en Erkiles of zo maar voor de fop M.S., de n's en r's achterstevoren. Alleen het houtsnijwerk is chic tot in de kleinste krul klassiek, als oudperzisch kanteel. Vaantjes zijn sherry-geel of helderrood als port. Alles is goed, zelfs het macaber beeld op een der kolekboorden van iemand die zich gaat vermoorden en blij voorover in de golven stort, geschilderd in magenta en cinnaber met een contour van juichend blauw. In feestelijk verbeiden als in ondertrouw liggen de grote zeilers aan de overkant; de trampers met de felle menierand, de slanke Makassaren en de ronde Boetonnezen, de fiere Boegis en de zware Madoerezen, de tongkangs en de wangkangs uit het land van Li Tai Peh. Er wordt lawaaierig gehesen en gekruid met kisten, krandjangs, balen, vaten; er is de stank van kopra en tjengkeh en het gezwatel van harpuizen en kalfaten. Maar soms verruitelt al die blije drukte in een landtong aan een haf van stilte. [pagina 479] [p. 479] Dan staat daar de ontdane schim van Ril te schreien om de verloren ‘Rommeling en Stof’. De vreugde van de zon wordt dof onder de cirruslamfer om zijn gouden hoed: een tulen schaduw brengt een laatste groet. Dan springt de Zeven Zeeën Karanvanserai weer in zijn opgetogen kleuren en lawaai. Slechts voor blijvers is de rouw, maar Ril is met zijn paarlemoeren prauw aan Marsmans zij de openbliksemende firmamenten in gevaren. Zie: het verrukkend glaren op mast en ra en gei van hun kristallen sacramenten! Vorige Volgende