èmpèr - luifelachtige, wijde uitbouw van een dak, op enkele palen rustend |
emping - kleine knabbelkoekjes, die als pinda worden gesnoept |
|
gladakker - schoft |
glodok - enorme dag- en avondmarkt in Djakarta |
goedang - voorraadschuur; ook: apart vertrek in ieder indisch huis met dezelfde functie als in Nederlandse huizen de kelder of zolder, dus bergruimte |
goerami ang sioe - excellent chinees visgerecht (men onthoude dat de letter g in het Indonesisch altijd ‘dik’ wordt uitgesproken, als in garçon) |
De Indische Jager - orgaan van het Ned. Ind. Jagers Genootschap |
|
kali - rivier |
kalong - vruchten-etende reuzenvleermuis, ook wel vliegende hond genoemd |
kassian - medelijden; ook wel: uitroep van medelijden |
kassian toean - aanroep van bedelaars in Indonesië: heb medelijden, heer |
ketapang - schaduwboom met kleine, smakelijke nootjes; het kraken van die noten noemde de straatjeugd ‘stampen’ |
klabang - giftige duizendpoot |
koentoel - klein reigertje |
koepoe-koepoe - vlinder |
koerang adjar - onbeschoft, ongemanierd |
K.W.S. - Koningin Wilhelmina School; technische school te Batavia |
kwatji - gezouten, gedroogde meloenpitten |
|
lantana - licht doornige rijkbloemige struik, die tot grote verwarde uitgebreidheid kan uitgroeien |
lila - soort klein kanon in Atjeh |
linggis - ijzeren staaf met afgeplat einde, soort kleine koevoet |
loe sendiri soedah... enz. - je bent zelf oud; ben je bang voor de dood? Ik niet! |
loegie - eigenlijk roegie - schade (in het Chinees bestaat de r niet; inplaats daarvan spreken eenvoudige Chinezen de 1 uit) |
loepa - vergeten |
|
madjoe - 1. voorwaarts!, 2. kom op! |
mandar - waterhoentje |
mandoer - opzichter over werkvolk, bedienden |
martavaan - grote geglazuurde aarden kom, soms een meter in doorsnede |
mata gelap - lett. oog duister; door het dolle heen zijn, in razende woede ontsteken, zodat men niet meer weet wat men doet |
mati - dood |
mati lampoe - doof de lichten |