| |
XIII.
Theo alleen had genoten, den zomer-in-stad, hij had gelééfd, heviger, ruimer, innerlijk dieper ook, dan ooit te voren.... Uren kende hij nu van een wijd, hoog-zwellend geluk; zooals hij niet wist dat er kon bestaan!....
Wat waren hierbij vergeleken zijn vroegere flirterijen, zijn avontuurtjes en kalverliefdes!... 't Kinderachtige getrippel achter de wiegende rokjes van zoo'n dametje aan... van zoo'n nufje dat zich aanbidden laat met airtjes van coquette!.... Ba! Niets was het geweest, niets.... nauwelijks de moeite waard om er nog even aan te denken!.... En toch, hoe verlaten had hij zich gevoeld, toen Ada haar gunstjes op een ander overdroeg, hoe diep gekrenkt toen Agnes zich alleen maar wat met hem bleek te amuseeren!... Bespottelijk!.... Wat hadden ze hem gegeven, die twee, en al die andere van vroeger?.... Niets dan wat dartele lonkjes en lachjes, streelinkjes van zijn ijdelheid, en.... nou ja, Adaatje soms wel eens een zoentje - van tijd tot tijd - och ja, och-och!....
Terwijl nú, Anna, zijn lieve Anna, z'n vrouw.... álles gaf ze hem, álles! Buiten haar had hij niets meer noodig. 't Was een groote, al-omvattende, en zulk een heerlijk-rustige liefdes-verhouding geworden tusschen hen. Van jaloezie kon geen sprake zijn. Zij hing hem aan, met haar oogen, haar lippen...... haar heele lichaam - zij wás van hem, gansch-en-al, zonder
| |
| |
voorbehoud. Als hij haar in zijn armen hield... dan bestond er - dat was zoo zienlijk, zoo klaar! - buiten hun tweeën niets voor Anna..... En ook voor hem niet!... Want hij joeg 't uit zijn hoofd, al dat andere, al dat van vroeger altijd.... distinctie, litteratuur... Hij wilde, wilde zich geven, zich wég-geven, heelemaal!.... zich heerlijk bezitten laten!....
En werkelijk, dikwijls, in elkaars oogen kijkend, elkanders warmte gevoelend, vergaten deze beiden de zoo zeer verschillende misère van hun dagelijksch bestaan, en waren gelukkig!...
Hoe groot, vást, volkomen onberedeneerd was haar vertrouwen op hem! Hij begreep het vaak zelf niet. Zoo luchtigjes waren ze toch begonnen hun vrijerijtje!.... Hij tenminste!...
Eérst had hij niet-veel-meer dan een triomf gevoeld, een helle vreugde, dat dit hem dan toch gelukt was, hém, den verlitteratuurden zwakkeling, met een meisje als zij, uit die wilde sferen!... En flinker, vrijer, mannelijk steviger, had hij zich voelen leven... Niet meer het verfijnde, overbeschaafde heertje, dat enkel misschien nog eenigen indruk kon maken op een dametje van hetzelfde soort, neen, een frisch-krachtige jonge-man, waar een meisje als Anna op verlieven kon!....
Heerlijk was dat....
Maar toen, als zij aldoor onstuimiger werd, en teerder, liever, zacht-aanhankelijker nog tegelijk, als tevens hij, haar gedurig meer ziende, inniger en vollediger ziende, haar heviger, dieper te begeeren begon - en zij was willig, liet alles gebeuren - kwam langzaam een ander geluks-gevoel opdoemen en groeien in hem, liefde, in liefde-verbonden-zijn, en dat mannelijk besef: verantwoordelijkheid....
Hij deinsde er eerst wel met iets van angst voor terug, met een donkere klopping, een vaag tegen-opzien, benauwend.....
| |
| |
Wat ging er van worden?...
Hij voelde dat hij haar hóuden wou, haar niet meer verliezen. Maar hoe kon dat gaan?.... Haar trouwen?.... Je trouwde niet met zoo'n meisje!... God nee! zijn ouders, mama vooral..... Ru en Louise.... de meisjes, de heele familie trouwens en hun rijke, deftige vrinden... hoe zouden ze dát verdragen!... Hij had er geen voorstelling van, kon er niet aan denken. Alles werd troebel, waas-blank in zijn hoofd, ging hij maar even met z'n gedachten dien kant op...
Hoe zou hij, Theo, de fijne Theo, de superieure... óóit met zoo-iets voor den dag durven komen?....
Maar dán?... Wat dán?... Het geheim houden, stiekum met haar blijven omgaan, leven in vrije liefde!... Jawel! Zoo lang als dat ging! Het zou immers zeker worden gemerkt!... God, en dan toch!... Kon hij haar in zoo'n omgeving laten, als thuis, bij die af-gezenuwde moeder, haar dóór laten ploeteren, dóór laten sloven in diensten... dulden dat ze gescholden, gesnauwd werd..... en af gejakkerd..... Zij? - o, hij wist het - zij dacht daar nooit veel over na!.... Maar 't hinderde, ergerde, pijnde hem, bijna dagelijks.... Als een lafheid voelde hij 't vaak!...
Dus... trouwen?
O, het gebeurde wel meer!...
Hij wist er verscheidene, zoogenaamd goeie-families, in Amsterdam, waarvan zoons getrouwd waren, ‘onder hun stand,’ met hun ‘maintenées’.... zooals dan de menschen zeiden.... Ze waren gewoonlijk wel héél wat ouder dan hij, die zoons.... en meestal hadden ze, voor hun trouwen, jaren lang zwaar geleefd..... Toch gaf het, geregeld bijna, schandaal in zoo'n goede familie, ging het, haast altijd, gepaard met de hoogste ruzie, en brouille, met ouders, zusters, broers en de rest..... Vooral met getrouwde vrienden en kennissen.... De ongetrouwden, die
| |
| |
namen het meestal zoo nauw niet, werd dan gezegd... Die bleven ‘er komen’.... En 't werd hun volstrekt niet kwalijk genomen!.... Integendeel! Ze moesten er overal veel van vertellen: wat of het wel was voor een mensch, die vrouw, en hoe of het er toeging... Daar werd dan gezellig over gekletst, en gelachen... Op de societeit, in café's, in de treinen naar Bussum... Op de ‘Jours’ der mevrouwen vooral.
Ja, eigenlijk werd zoo'n schandaal - buiten den naasten familie- en vriendenkring om - wel min of meer interessant gevonden....
De mannen, de zoo iets dorsten te doen, ze werden er heimelijk om... gewaardeerd....
Och, hij wist er ook immers zoo alles van, hij, de lézer Theo!... In litteratuur was het niets ongewoons, zoo'n huwelijk!.... In de fransche vooral niet. Daar stoorde zich bijna niemand ooit aan familie, ten minste geen jonge mannen!.... De liefde, de hartstocht, was souverein....
Alleen, ze tróuwden er meestal niet, in de fransche boeken.... Ze lééfden er samen, in 't openbaar zelfs vaak.... Een ‘collage’ werd dat genoemd... Maar ze trouwden niet....
Samen gaan wonen, niet trouwen.... Ja.... Dat was ook een weg... Je aan niemand storen!... Vrij zijn, breken met iedereen en met alles!..... Het denkbeeld trok aan, maakte opgewonden..... Hij liep er soms dagen mee rond.... en met allerlei plannen....
Maar plotseling dan weer, meest 's avonds laat, als hij thuis kwam, - ver in den nacht was het soms, als hij Anna had thuisgebracht, en daarna nog iemand ontmoet - in de stilte van gang en trap... kreeg hij dat oude gevoel weer terug... van verraad te plegen. Dan leken hem die, van geen kwaad bewuste, teslapen-liggende vader en moeder zoo vreemd nabij... en zoo gróót in zijn ziel.... Zachtjes gaande langs
| |
| |
hun donkere deuren dacht hij aan hen, en aan Jeaan en Noortje, met innigheid....
Dan ook, er was één bezwaar, dat leek, vooral in den nuchteren ochtend, ontzaglijk, haast onoverkomelijk: hoe zouden ze 't aanleggen; hoe te komen aan geld genoeg voor woning, eten en kleeren?.... Theo probeerde soms weer te studeeren, met driftige haast... Het lukte hem nooit.... Het ging nu eenmaal niet meer!... Ook college-loopen gaf niets... Hij kon zijn gedachten niet concentreeren, geen aandacht-bepalen, was veel te gejaagd, te nerveus, en te droomen-vol... Wat nu dan te doen?.... Er mee uitscheiden?... 'n Gesjeesde student!... Nou goed, maar wat dan?... Aan een krant zien te komen... Of op een kantoor?....
Vaag-moedeloos zat hij dikwijls neer, in gepieker aan plannen... bedacht er heel mooie... verwierp ze weer allemaal, fantaseerde... en merkte, met spijt, hoe hij had geluierd....
Maar ten slotte kwam altijd zij, zijn Anna, hem levenssterk voor den geest, moest hij aan haar-alleen denken, werd hij van haar als vervuld - telkens opnieuw. Dan zag hij haar oogen, voelde haar mond, op den zijnen, haar gloeiende wang... en den warmen druk van haar lijf....
En het juichte in hem!.... Een man was hij, ouder, maar sterker geworden!.... Wat kwam het er alles op aan, hoe het ging, hij had háár toch!....
Toen kwam de stoornis, de onrustbarende ontdekking.... Niet plotseling.... Ze was herhaaldelijk duizelig, misselijkachtig geweest.... Maar nu deed zich een ander teeken voor, meer-en-meer zékerheid kwam er.... Ze vertelde 't hem angstig, gejaagd.... en, toen zij merkte hoe hij ontstelde, in tranen eensklaps....
't Was 's avonds, in hun gewone café-tje; tegen
| |
| |
den muur in een hoekje zaten zij samen; hij met zijn arm om haar heen, in het bijna-donker.
‘Och-god, seg, ventje, hoe mot dat nou!.... Wat selle-me doen?....’
Ook Theo was er van in de war. Hij had wel dikwijls aan die mogelijkheid gedacht, maar zich het geval nooit zuiver voorgesteld, zich er nooit ingedacht.... Nou ja, wie dan leeft, die dan zorgt, 't loopt nog wel los misschien.... zoo had hij zich gepaaid altijd. Er waren toch immers zooveel huwelijken, die altijd kinderloos bleven, waarom zouden zij dan nu juist.... en al zoo gauw.... In boeken, nu ja, in boeken is het in den regel dadelijk zoo!.... Schrijvers schijnen dat noodig te vinden om 't geval erger te maken, tragischer!.... Maar.... in de werkelijkheid?.... Welnee!....
En tóch, waarachtig, nu was het dan werkelijkheid, dringende werkelijkheid!.... 't Overviel hem.... Hij bromde een langen vloek voor zich heen.... Terwijl Anna, tegen zijn schouder geleund, diep snikte.
Dan, bijna plotseling, herstelde hij zich, zette zich rechter op, en vaster drukkend het meisje tegen zich aan, zoende hij teertjes haar voorhoofdsvel tusschen kroesjes-gekriebel, beklopte liefkozend haar zij en heup, met z'n rechterhand, die hij ver om haar heen geslagen hield.
‘Kom An.... zeg... huil nou niet zoo.... ben je mal... moet je daarom huilen?.... 't Komt wel terecht, hoor!.... We hebben toch immers nog alle tijd!.... Acht maanden!.... M'n-god-nog-toe!.... Kunnen we best in getrouwd zijn.... Wees maar gerust, 'k zal er wel wat op vinden!.... Vertrouw maar op mij hoor, lieveling, schat, hè?.... vrouwtje engeltje.... moedertje mijn... Kom nou, wees maar niet angstig!....’
‘Och-god, ja, zeg, maar.... as se 't nou merken! Ik weet waarachtig geen raad!.... Die Jans bij jelie doet toch al altijd zoo.... God! Och-god!...’
| |
| |
‘Ze zullen 't niet merken.... Tenminste niet voordat ze 't mogen merken!’
‘Ja maar.... wat wil-je dan doen?... Met je ma, seg!.... 'k Ben toch zoo vreeselijk bang!.... Och God nee, nee, ik mot weg!.... 'k Ga, hoor, met één November.... Jesis, ik durf niet langer....’
‘Wacht nou maar, wacht nou.... Met één November?.... Dat's al de volgende week.... Nou, 'k zal wel zien... Laat mij maar 's even begaan... Toe.... hou je nou rustig.... lieveling, dot!.... Kom.... D'r is toch voorloopig nog niets te merken? Welnou!....
Theo was plotseling vast besloten. Het moest dan in-eens nu maar. Het thuis vertellen, er over praten, en dat hij met Anna wou trouwen ook. O! 't zou natuurlijk een herrie geven, verschrikkelijk!.... Een breuk misschien.... In Godsnaam!.... Hij voelde zich stérk daartegen.... Hij hield van zijn Anna - o, nu nog meer, nog veel teerder!.... 't Was als een vreemd-heerlijk angstgevoel, in zijn borst, god! zoo groot was 't in-eens, zóó'n bezitting: háár, en een kindje.... Een kindje!... Ze zouden een kind hebben samen, een zoon misschien, net als Ru!... Hij een zoon!... 't Was een trotsch gevoel!... Zoo zou hij dan toch iets gedaan, eindelijk iets voortgebracht hebben!.... Theo, de slappeling!....
Haar zei hij nog niets van zijn plan.... Moest er eerst meer over denken....
Maar onder 't naar huis gaan, alleen, liep hij 't aldoor nog in zich aan te vuren, zich meer-en-meer er voor op te winden.... Nu ging het beginnen!.... Het nieuwe leven, vol werk en zorg, maar vrij en gelukkig!.... Hij zou wel wat vinden.... Hij zou naar de Bries gaan. Ja! Daan zou hem helpen. Stom en ruw was hij destijds geweest tegen Daan!.... Goeie Daan!... Maar neen, die zou geen rancune hebben!... Daan zou hem stellig wat kunnen be- | |
| |
zorgen, iets aan een krant bijvoorbeeld. Theo voelde zich plotseling bij uitstek geschikt voor de journalistiek. - Het zou gaan, hij zou slagen, 't werd goed, het werd mooi... O, wat een slap, flauw, kinderachtig ventje was hij vroeger geweest!... Maar die tijd was nu voorbij, voorgoed voorbij! Mán voelde hij zich, in-eens, ouder, véél ouder, verstandiger, wijzer!... Man en váder!...
Tot zulk een roes van krachtigen mannenmoed en werklust wond hij zich op, dat hij al bijna niet meer telde het eerste noodige: er thuis over spreken, met pa en ma..., dat hij daar overheen keek!...
Maar toen hij er ál dichter bij kwam, toen hij onverwacht-gauw op hun gracht liep en de stoep van ‘thuis’ al onderscheidde... kwam die eerste beroerde noodzakelijkheid hem als een doffe beknelling naar de keel... Zijn beenen werden als slappige zware dingen, moeilijk te verzetten. Hij zei zich, dat het in elk geval nog niet oogenblikkelijk hoefde te gebeuren... Waarom?... Het was trouwens laat nu, iedereen zou naar bed zijn, hij kon er eerst, morgenochtend in bed bijvoorbeeld, nog eens rustig over nadenken....
Intusschen - dadelijk toen hij binnen en terwijl hij bezig was de voordeur op het nachtslot te doen - bemerkte Theo dat ze nog niet allemaal naar bed waren. De deur van de zaal stond open. Daar binnen brandde nog hoog-op licht. En hij hoorde stemmen, gedempt....
Bevangen van lichten schrik liep hij door.
‘Zoo? U nog op?’ Hij zag zijn vader aan de tafel zitten, tegenover hem Jeanne, en schrok nu nog erger, want zij zaten er werkeloos en met bezorgde gezichten.
Zijn vader knikte. ‘Ja, we hebben een heele geschiedenis gehad van avond... Je weet, mama voelde zich aan tafel al niet erg lekker’ - Theo herinnerde 't zich als met een schok, hij had er geen oogenblik
| |
| |
verder aan gedacht! - ‘nou, maar ze wou toch met alle geweld even na' Loe.... Jammer!.... Ze is d'r akelig vandaan gekomen, doodmoe, hijgende, bezweet.... koortsig blijkbaar.... en hier-in-huis is ze in-eens van der stokkie geraakt.... op een stoel in mekaar gezakt....’
‘Ajakkes!... God, hoe gek!... Niets voor ma!’
‘Nee.... het is vreeselijk vreemd,’ zei Jeanne strak-ernstig.
‘Nou,’ ging Croes voort, ‘wij 'r natuurlijk bijgebracht, hè? en te bed, en om de dokter gestuurd... Die is ook gekomen.... Heeft 'r 't hart en de borst beluisterd.... Enne.... Nou!.... Hij kon er nog niks van zeggen.... komt morgenochtend terug.... Vond het ook vreemd, heel vreemd!....’
‘Ja!.... Wat denkt u zelf?....’
‘Ik?.... 'k Weet niet!.... Iets aan 't hart misschien.... 'k Geloof eigenlijk, dat Heugens een beetje bang was voor longontsteking.... Dat kan zoo aanpakken....
‘Kom, maar pa, hoe zou ma daar nou in-eens aan komen!’ opperde Jeanne op eenigszins wreveligen toon.
Theo veegde zich, met z'n zijden zakdoekje, 't zweet van 't voorhoofd. God!.... Mama.... Wat zou dat in-eens zijn, waar zou dat op uitloopen.... Hij was ongerust.... En toch voelde hij ook iets als een heimelijke blijdschap, omdat het nu zeker in de eerste dagen onmogelijk zijn zou over zijn eigen aangelegenheden te praten.
‘Je bent warm,’ zei z'n vader nog, met even een vaag-onderzoekenden blik.
‘Tja!.... Ik heb hard geloopen!.... 't Is zacht in de lucht....’
‘Vin-je? Zóó!.... Ik vond het bliksems koud... Maar kom, zeg, gaan jelie nou na' bed!... Jeaantje... Kom!.... 't Is laat!....’
‘Ja pa.... maarre.... wat vindt u.... zou ik
| |
| |
niet liever wat opblijven nog.... voor ma,’ vroeg het meisje.
‘Hè?.... Welnee, waarachtig niet. dat 's nou heelemaal niet noodig!.... Ik ben toch op dezelfde kamer!’ Croes lachte even, stond op, gaf Jeanne een goedig klopje.... Ze kreeg er wat vochtige oogen van.... ‘Ga jij maar gauw naar je nestje hoor, slaap lekker!.... Kom jongens!.... Nacht Thé!....’
Ze gingen naar boven, Croes ook.
Maar op zijn slaapkamer gekomen draaide Jan 't gaslicht daar - voorzichtig-langzaam - wat hooger .. Emma sliep met een vlammig-rood gezicht, achterover, de mond wat open, licht hijgend.... Hij bleef eerst even naar haar staan kijken, stil, boog zich dan over haar heen, en stopte de dekens wat vaster in, waarbij ze hem plotseling aanzag met starenden blik. ‘Zoo - zoo - hè - rustig maar, vrouwtje - zoo - mooi zoo,’ bromde hij zachtjes kalmeerend. Dan sloot ze de oogen weer, slikte een paar maal, lag nu inderdaad een weinig rustiger. ‘Ze is ziek, hard ziek,’ fluisterde Jan.... En hij kon er nog niet toe komen om ook naar z'n bed te gaan, bleef een tijdlang zitten op den stoel naast haar hoofdeinde, luisterende naar Emma's - soms even licht piepende - ademhaling, en tobberig soezende....
Hij was erg ongerust.... Overdreven, zei hij zich zelf... 't Kwam zeker doordat hij in den laatsten tijd zooveel misère had doorgemaakt, in zaken, en door die bevalling van Loe.... Emma was sterk en gezond... Al wàren het dan de longen.... ze zou er wel dóórkomen....
Zijn vrouwtje!... Vreemd... haar zoo plotseling ziek te zien liggen.... Zij.... altijd zoo ree... en zoo stevig en blozend..... Ja, van de vreemdheid, het ongewone.... daar kon het ook wel van komen, dat hij wat angstig, onrustig was. Toch, van zich afzetten kon hij het niet... Toen hij eindelijk opstond,
| |
| |
besloten nu, om zich ook toch maar uit te kleeden, heel langzaam begon... was 't met een telkens weer even, stil, adem inhoudend, luisteren, en naar haar kijken, strak....
Zijn vrouwtje!....
Het was wonderlijk zooals de beelden van hun eerste, hun eenige werkelijke samenleven, in liefde - zoo lang al geleden - hem nu door 't soezende hoofd joegen. Soms zag hij haar duidelijk voor zich als meisje, in dien tuin, met die heerlijke verlegenheid.... Dan, plotseling, naast de wieg van Ru - toen hij eens op een middag vroeg thuis gekomen was - dié blijdschap!... En dan weer zooals ze gestaan had, naast hem, in witte zij.... en 'n poosje later, in wit katoen, op z'n knie gezeten, hem zoende.... zoende....
Vreemd nu ook dat vage zelfverwijt over zijn - al sinds jaren trouwens - lang niet meer zoo véél en zoo echt-innig met haar samen zijn. Het was hem al zoo gewoon geworden, dat hij.... nu ja, van Emma hield, heel veel.... maar.... als van een dochter.... zoo teertjes.... zoo gansch niet meer hartstochtlijkbegeerig.... och nee.... dat hij eigenlijk altijd, inwendig, wat om haar moest lachen.... zoo kinderachtig als ze bleef....
Het was alles eens toch zoo prachtig, het was hem zoo zalig geweest in dien eersten tijd....
Och ja, de kinderen, de verantwoordelijkheid, de ernst.... en het werk toen, het werk!.... Hij was in een roes geraakt, in een roes van zaken en werkvoldoening.... had altijd op later gehoopt, op later wanneer hij misschien toch.... eindelijk weer eens 'n beetje minder te doen, te zorgen hebben zou....
Ze brachten een onrustigen nacht door. Emma werd woeliger, telkens wakker, klaagde dan over benauwdheid; en telkens was Jan er weer uit, om haar even recht-op te heffen, te laten drinken, of enkel maar wat zachtjes toe te spreken en in te stoppen haar dek....
| |
| |
God, als ze toch eens stierf nu al.... Croes had een snelle gedachte die hij schrikkend verjoeg Schrikkend en met schrijnende schaamte....
De dikke dokter kwam den volgenden morgen al om half tien de trap ophijgen. Hij constateerde longontsteking. Ze moesten zich voorloopig maar niet ongerust maken; mama had een flink gezond gestel - hè? nou! is 't nie-waar? - 't Zou wel weer losloopen, zeker, wel zeker, maar toch.... ja, ja, 't was een flinke aanval.... Oppassen, goed oppassen voor kou, vooral warm in bed houden.... Niet voorzichtig genoeg kon je zijn.... Er moest dag en nacht iemand bij mama blijven....
Jan had er 't land over, dat hij dien vorigen nacht toch nog wat geslapen had.
‘'k Zou maar een verpleegster nemen,’ zei Heugens.
‘Wel nee, kom, maar dokter!.... dat kunnen we zelf best af,’ protesteerde Jeanne.
‘Goed kind, heel goed hoor, probeer 't maar 'is!’ Houdt ze toch niet uit, dacht de dokter.
Maar Jeanne déed het. Ze wilde. Zij moest het zijn die haar moeder verpleegde. Dien heelen dag en ook 's nachts nog, tot over half vier, bleef ze aan haar bed; ze kibbelde er telkens opnieuw, driftig fluisterend, met haar vader over, als die haar aflossen kwam; papa vond het nonsens, vroeg of zij dan met alle geweld ook ziek wou worden. Eindelijk ging ze naar bed, op zijn dringend bevel. Jan waakte de rest van den nacht.
En den volgenden dag ging het evenzoo. Om acht uur 's morgens zat Jeanne er weer. Papa schudde ernstig het hoofd bij haar binnenkomen. ‘Kind, kind! Je ziet toch al zoo bleek.... Ga nog wat liggen... Laat ik dan Noortje...’
‘Och nee, toe... laat u mij nou,’ zei ze bijna smeekend.
| |
| |
Jan moest naar kantoor...
Dadelijk al, toen mama zoo ziek thuis kwam, dien akeligen eersten avond, was Jeanne diep-pijnlijk geschrokken, had ze een benauwende wroeging gevoeld, omdat ze mama toch had laten gaan, ofschoon ze, toen immers 's middags al, lang niet lekker geweest was. En dat voor 'n volstrekt onnoodigen tocht naar de Vondelstraat! Want Loe werd veel beter, ze zat weer op, bleef enkel nog wat zwak; ook met haar hoofd, haar zenuwgestel, ging 't goed vooruit.... Ze kón het zich maar niet vergeven, Jeanne!.... Ze beschuldigde zich van het grofste egoïsme, van liefdeloosheid. Zoo ver was het dus al met haar gekomen?...
Ze had er een schok van gekregen, ze voelde het plotseling geval als een dringende waarschuwing. God! hoe wreed onverschillig, zelfzuchtig leefde ze voort. Ze lette haast niet op haar huisgenooten, ze gaf niet om hen! Alleen om zich zelve dacht ze, om wat ze ondervonden had, om de eigen toekomst, om wat ze moest doen als ze niet zou trouwen!... Alsof niet haar plicht voor de hand lag!.... Alsof ze zich thuis niet nuttig kon maken, een hulp voor haar ouders zijn, die dan toch al menschen-op-leeftijd werden!...
Mama vooral had ze schandlijk verwaarloosd, al jaren lang... O, dat ze het nu pas voelde, nu ma daar lag!... Goeie, lieve mama!... De nare nuf die ze was geworden! Vermeden had ze haar moeder, haast dagelijks, lomp en koud was ze met haar geweest!... Omdat ze geen lust had in praten, in prettig-gezelschap zijn, en in het huishoudelijke werk, dat mama, en nog altijd met zooveel ambitie, volhield te doen. Was dat dan zoo erg, zoo vernederend soms? Was zij dan van beter slag dan mama?.... En ze ergerde zich nog gewoonlijk, wanneer mama zich beklaagde, dat ze zoo weinig had aan haar oudste dochter.... in 't huishouden bijna niets en ook haast geen gezelligheid meer, sinds die fransche lessen... Dan werd ze er nog bits tegen in!....
| |
| |
Die Gonne ook, met haar mooie praatjes!
Maar ze wist zich beslist op het keerpunt nu, ze voelde het diep: deze ziekte van ma werd voor haar het begin van een beter leven. Opofferen zou ze zich voortaan.... Zich wijden.... Ja, 't liefst had ze zelf een gezin gehad.... maar.... och, als dat dan niet kon, nóóit zou kunnen.... er waren toch altijd menschen genoeg om haar heen, aan wie ze zich wijden, zich geven mocht!.... Ja, mocht.... want dat alleen gaf geluk.... Wat had je aan al die kennis?.... Afschaffen zou ze die fransche lessen.... Ze was er toch niet voor geschikt.... Moest ze later haar kost eens verdienen.... welnou.... dan werd ze maar huishoudster....
En Jeanne voelde zich gedragen door haar besluit!
Flink wou ze beginnen; niemand anders dan zij zou mama verplegen - papa alleen mocht haar aflossen, 's nachts -, maar aan Noortje zou ze 't nooit overlaten - dat kind, dat nog enkel van jongens droomde! - en ook nooit aan Theo.... Die had er trouwens nog niet om gevraagd - Theo was afgetrokken en stil, zag bleek en bezorgd, scheen een zekere angst voor het ziekbed te hebben, Jeanne begreep niet: wat had die jongen? Maar goed zoo, ze had hem niet noodig!....
Ru kwam een paar maal per dag informeeren, bracht dure bloemen en vruchten mee, maar tijd had hij nooit....
Neen, Jeanne alleen zou haar moeder verzorgen. Ze wóú het en zóú het!.... Papa mocht haar aflossen... nu en dan. Maar ook anders geen mensch!... Ze snauwde er Noortje zoo hard om af, dat het meisje verschrikt naar haar kamertje liep, daar ging zitten huilen. - Och-god! Wat was alles toch naar tegenwoordig; niemand meer die van haar hield! -
Jeanne had dadelijk spijt.... Waarom snauwde ze zoo?.... Spijt, altijd spijt....
| |
| |
Dokter Heugens had het dadelijk wel gezien, 't was een duchtige aanval, de longontsteking die Emma Croes had te verduren gekregen, zoo gansch onverwacht. En de toestand verbeterde er niet op in de eerste dagen. Het dikke mevrouwtje was ziek, heel ziek; koortsend, benauwd, hijgend, uitstootend telkens als met moeite, een ángstgevend kreungeluid, lag ze te bed, als door lijden verdoft en volkomen passief - zij, de anders altijd zoo beweeglijke en beredderende..... Kleiner leek nu het ronde hoofd, diep verzakt als het lag in het weeke kussen, en zonder de zoo gewende, keurig-fleurige omkroning van opgekroest haar; kleiner, ronder; grauw dooraderd nu ook het gladgestreken haar; doch opgezet en vuriger rood dan ooit het gezicht, tenminste zoolang als het koortsen opkwam, en duurde, fel...
Bij 't dalen echter der temperatuur, in den bleeken morgen vooral, vervaalden de gelaatstinten ál meer, trok er een kille, wit-grijzige grauwte over het voorhoofd... den neus, den mond... scheen de huid haar strakte, het vleesch zijn stijfte te verliezen, deukten slap voozig, paars-blauw, slapen en wangen....
Ook Emma zelve was hevig geschrokken van deze haar plotseling als met lamheid slaande ziekte. Ze had nog nooit iets dergelijks ondervonden en vreesde zeer dat ze sterven ging. Ze voelde een doffe dreiging, donker, groot, die bestendige angst gaf; aan werklijken dood, aan wég, aan er niet meer zijn, dorst ze, zelfs geen oogenblik, met aandacht denken - het was of dàn zeker de benauwdheid haar te zwaar zou worden, die vreeslijke benauwdheid, duivel die haar op borst en keel zat, drukte en duwde, zóó afschuwelijk-onophoudelijk, zóó helsch-martelend-voortdurend, dat ze niet laten kon, al wist ze wel dat het verkeerd was, telkens weer met zenuwige vingers, het zware dek van haar hals af te plukken en trekken...
Doch dan kwam altijd dadelijk, geluidloos-snel, een donkere, slanke gedaante opstaan naast en zich
| |
| |
bukken óver haar, hoorde ze weer het praten, op fluister-sussenden toon, van rustig-zijn.... rustig.... stil blijven liggen.... en werd haar de broeiende dekenmassa opnieuw, onverbiddelijk, tegen de kin en de angstige hals aangeschoven...
Ze wist, dat was Jeanne, haar oudste dochter....
O, dat meisje!... Een tiran was ze!... Soms haatte haar Emma, maakte ze zich, in haar machteloos neerliggen, woedend, dol woedend op haar; tusschen woest visioenende droomen in vreesde ze Jeanne, groot en verschrikkelijk, als een cipier, die haar wreed hield geboeid.... Dat kon uren duren...
Maar dan, als de koorts eindelijk afging, was 't of ze wakker werd, kalmer, en zag ze, in 't langzaam wenden van 't hoofd, plotseling naast zich zittende rustig, of 'n eindje verder in 't schemervertrek, stilstaand of onhoorbaar gaande, die slanke, even gebogen figuur..... dan riep ze zacht, trok een hand onder dek uit, stak die aan Jeanne toe, en fluisterde met een bewogen stem: ‘Zoo kindje, ben jij daar nog altijd?.... Dat 's lief hoor!.... Hoe laat is 'et nou?....’ En vervolgens: ‘Waar is pa?....’ Dan, wat later: ‘Zeg, Jeaan... is 't erg met me, zeg 'is... Wat zeit de dokter?... Gelooft-ie wel dat ik beter...’
‘Sst... sst... maatje... ja zeker, natuurlijk!... Als u maar rustig blijft...’
Dan glimlachte Emma even en voelde zich dankbaar. Ze was zoo gehecht, zoo weemoedig gehecht nu, aan àlles... óók aan haar dochtertje Jeanne.... Goed kind toch!.... Kon soms wat stroef zijn.... nou ja... ze meende 't zoo niet...
Toch, heerlijker, honderdmaal heerlijker was 't, wanneer bij dat vredigend wakker worden, uit hare droomen, niet Jeanne maar Jan, Jan zèlf aan haar bed zat, haar lieve man... Dan trok ze nog sneller haar hand onder dek uit, en liet ze die niet weer zoo dadelijk wegstoppen, maar drukte er lang mee de zijne... en terwijl ze hem strak en verheerlijkt, toch ook met iets
| |
| |
angstig-zoekends wel, in de oogen keek, krulden zich langzaam, als onbewust, haar koorts-dorre lippen tot een zoen.... Dan lachte Jan, verteederd, en boog zich over haar, tot hij zijn baardige wang voelde raken dien tastenden mond; en onderwijl troostte hij z'n vrouwtje met lieve woordjes.... goedig meelijdende woordjes.... Wat een kinderlijk wijfje was ze toch nog.... En hij keek haar lang en innig aan, waarbij hem de oogen soms wat vochtig werden.... Als Emma dat zag, begon ze ook een beetje te huilen. Waarop dan dadelijk zijn stem veel forscher werd, zijn houding rechter, zijn oogen groot, helder en strak. ‘Kom, kom, wat is dat nou?.... Niet huilen!.... Ben je nou mal!.... En het gaat zoo goed!.... Toe, wees maar kalm en geduldig.... Des te eer ben je beter!’
‘Hè ja!.... Beter!.... O, ik wou toch zoo vreeselijk graag weer beter worden,’ piepten ze dan tusschen snikjes door....
Intusschen zag het er volstrekt niet naar beter worden uit. De koortsen namen toe in hevigheid en duur. Dokter Heugens kwam minstens tweemaal per dag. Zoolang hij bij de zieke aan het bed stond, deed hij opgewekt, jovialig, een beetje te druk soms wel. Maar als hij daarna, met Croes of Jeanne naar beneden was gegaan, waar ze Theo en Noortje vonden, ook Ru somtijds, in houdingen van gespannen wachting, dan bleek zijn gezicht verstrakt en scheen hij naar zijn woorden te zoeken.
‘Ja, ja, hm.... 't is een ernstig geval, bepaald ernstig,’ zei hij den zesden dag. En zijn stem verschorde, hij hoestte telkens. ‘Nee, nee, geen gevaar nog.... nee nee.... zoo is 't nou nog niet!.... Maar goed oppassen, Jeaantje, kind... Ja!... Zou je nou maar geen verpleegster laten komen?.... Wat dunk-je er van, papa?.... Enfin, dat moet jelie zelf weten!.... 't Drankje vooral op tijd, hè?.... Begrijp je.... Ja, hm!.... Gezondheid, dat 's maar het
| |
| |
voornaamste.... de hoofdzaak!.... Een kopje koffie, welja, dat 's wel goed, hm! ja!.... Of wat port.... Heb je port in huis? Ja, natuurlijk, hè?.... Jelie houden van dat goed.... Hm!.... Ik anders minder. Enfin!....’
Jeanne deed alles wat hij zei, en met een uiterste nauwkeurigheid. Maar van een verpleegster wou ze niet hooren. Ook Ru en Theo, die nu dringend aanboden haar eens af te lossen, verzocht ze, bijna smeekend, de verzorging aan haar over te laten. Ze voelde trouwens geen vermoeienis. Door papa alleen, die van elven tot vieren 's nachts, op de logeerkamer, te slapen heette, liet ze zich daarna een uur of wat vervangen....
Het was algemeen bekend geworden in hun familie en vriendenkring, dat Emma ziek was, en dagelijks kwamen er bezoekers, die soms door Jan, als hij thuis kon zijn - dikwijls liep hij almaar haastig heen en weer tusschen zijn woning en zijn kantoor - en anders door Theo en Noortje werden ontvangen. Maar niemand mocht naar boven. Zelfs de schoonzusters niet, Sophie en Albertien, noch Keetje Dabbelman, mevrouw Baatz of mevrouw van Oosthoff.... Louise mocht nog niet op straat, zij stuurde briefjes....
Het waren akelige, vervelende visites, vonden Noor en Theo, pénibel al dat klagerige praten; 't was toch net of het eigenlijk geen ernst was, maar niets dan een, nu eenmaal noodige, comedie; toch wisten ze wel, dat Kee en de tantes, en ook mevrouw Baatz, veel van mama hielden en haar dikwijls plachten op te zoeken. Maar ze waren gewoon al die menschen alleen bij feestelijke gelegenheden, alleen lachend en gezellig opgewekt te ontmoeten. Ook de dames hadden er blijkbaar nogal moeite mee, zich lang achtereen met de ‘kinderen’ te onderhouden; dikwijls onstonden er leemten in zoo'n gesprek, pijnlijk voor beide partijen. Al wat over 't geval zelf te zeggen viel, zooals: dat zoo iets je
| |
| |
toch maar als 't ware op 't lijf werd gegooid, en zóó jammer ook, dat Emma dien avond nog was uitgegaan - het bleek al spoedig uitgeput. Dan gingen ze zitten vertellen van andere gevallen van long-ontsteking, die goed waren afgeloopen, lichte gevallen... maar ze merkten wel, dat er bijna niet naar werd geluisterd.
Ook de mannen kwamen aanloopen, Dirk en Herman Croes, Mr. Olivier Telders, Baatz, en de heeren commissarissen van de Amstel-drukkerij. Zelfs Gerrit Telders uit Tiel. Hij deed of hij toevalligerwijs in de stad moest zijn en maar eens kwam aanwaaien, zooals hij zei - Jan had hem een briefje geschreven. Hij deed vroolijk en grappig, vond het blijkbaar een beetje bespottelijk, dat hij niet even bij z'n zuster, boven, mocht gaan kijken. ‘Kom! Wat kan dat haar nou voor kwaad doen, Theo, zeg zelf, een lachend gezicht!.... Ben je bang, dat ik sentimenteel worden zal!.... Dat nooit! Nee, geen nood!’
Maar het werd hem toch niet toegestaan.
‘Malligheid, hoor!’ was zijn laatste woord.... Bij die gelegenheid bleek, dat Kee en Saartje Baatz, die er juist zaten toen Gerrit binnenkwam, het eveneens overdreven vonden, dat ze de zieke niet eens even mochten bezoeken. Ze hadden een glimlach van verstandhouding en ietwat ironischen spot, toen het ook aan Gerrit werd geweigerd. Daarna gingen ze spoedig tezamen weg en liepen er op straat nog een poosje deugddoend over na te praten: ze hadden dan toch wel eens meer een longontsteking bijgewoond, zoo iets bizonders was dat nou niet, maar nergens werd ooit zoo gewichtig gedaan, och, dat kwam ook, ze waren bij Jan en Emma aan geen ziekte gewoon... Maar verantwoord was het niet, verbeel-je dat er eens iets gebeurde, dan zouden ze Emma in 't geheel niet meer gezien en gesproken hebben, geen afscheid genomen, nee verbeel-je toch!... Je moest er niet aan denken, wat zou dát verschrikkelijk zijn! Och ja,
| |
| |
d'r was toch maar 'n boel naars in de wereld, dat was zeker!
Het gebeurde wel meer, dat visite-makenden elkander troffen. Dan behoefde er niet zoo lang over Emma en haar ziekte gesproken te worden. Alleen telkens weer als er iemand bijkwam. De familieleden en kennissen hadden elkaar altijd veel te vertellen en allerlei te bepraten; de heeren moesten elkander hun meeningen doen hooren over in-de-krant gelezen feiten van den dag; het gesprek werd dikwijls geanimeerd; vooral wanneer Croes thuis was, wat opgewonden werd door de hartelijke belangstelling en order gaf een glas sherry of port te presenteeren. Het was wonderlijk zooals Keetje en Albertien, soms dadelijk na een meelijdend-klagerig praatje over de ziekte, in vroolijk lachen konden openvallen. Jeanne hoorde 't soms boven; - ze trok dan een norsch gezicht, pruttelde wat in zichzelf; eenmaal zelfs kon ze zich niet weerhouden op den grond te stampen - Sophie bleef altijd kalmer en zichzelf gelijker, terwijl mevrouw Baatz voortdurend een zekere meewarigheid in haar manier van spreken te houden wist. De heeren, die er soms ook een sigaar bij opstaken, vergaten in 't prettige praten dikwijls wat ze bij 't binnenkomen gezegd hadden van groote haast, van maar even, héél even, te komen hooren. Zoo vulde 's middags de visite de anders bij daglicht altijd wat sombere zij- en binnenkamer met geluiden en beweging, die alle triestigheid en spanning-van-wachten er uit verdwijnen deden....
Des te angstig-stiller, te drukkend-somberder voelden de achterblijvenden de stemming in huis, als de ooms en tantes dan weer weg waren gegaan, alleen de geuren van hun sigarenrook en hun parfums nog nawee-den in de gangen. Ze trachtten dan ook met elkander opgewekt te blijven, gewoon, onverschilliggewoon te doen, papa vooral, die soms bijna echt- | |
| |
vroolijk scheen - Groes was hij immers, de eeuwige optimist, die altijd de zonzij der dingen wist op te sporen; zich goed-houden moest hij! - maar ze hoorden hun stemmen en kort gelach vreemd wegsterven.... De atmosfeer om hen heen scheen die klanken niet op te willen nemen.... Ook in het uiterlijk der dingen was niets dan droef-ernstige verwachting.... Overal en aldoor dreigde iets waaraan ze geen naam dorsten geven.... Ook voelde ieder van hen wel vaag, dat hij meer dan vroeger aan al de anderen was gehecht, maar gaf er zich geen rekenschap van hoe dat kwam.
De meiden liepen op hun teenen door het huis; als ze de trappen veegden trachtten ze het stooten met hun stoffers tegen het hout te vermijden; hun hoesten klonk gedempt. Anna, het derde meisje, snikte zelfs nu en dan hoorbaar, bracht telkens haar boezelaar voor haar gezicht, maar daar werd ze door de twee anderen in de keuken over onderhouden. Dat was nu maar mooidoenerij! Dacht ze soms dat Jansje en Leen haar niet in 't snotje hadden?... Nou, hoor, dan had ze 't mis!....
Theo worstelde vaak met een oud, angstwekkend gevoel: het was alsof zware straf hem zou treffen, straf voor gepleegde nalatigheden en zwijgend verraad.
Noortje daarentegen vond zich onverdiend geplaagd, miskend; zij voelde een bitterheid tegen het lot, en tegen de menschen. Ze dacht er telkens aan hoe ze op kostschool dikwijls, als iemand onvriendelijk met haar geweest was, naar huis had verlangd - en hoe het er nu was! Zoo somber, zoo treurig - en van haar werd geen notitie genomen. Eerst al die vervelende zomer, toen die narigheid met Loe, en nu weer mama ernstig ziek.... Pa - wel lief, ja, de eenige nog die scheen te waardeeren wat zij deed, in het huishouden, dezer dagen.... maar meestal abstract.... En die Jeanne, die niet eens wou hebben dat ze ook wat aan mama's verpleging hielp.... amper duldde dat ze aan 't bed kwam!.... Ze was toch geen kind meer!.... Ze wist er heusch alles van.... van het leven.... Wat liefde
| |
| |
was en het huwelijk.... Alles!.... Thuis kon je met niemand daarover spreken... Ze waren zoo anders... Daarom begrepen ze haar zeker niet!.... Akelig! Kwam ze 'r maar uit.... Kon ze maar trouwen!... Kwam een van die vroegere jongens nu nog maar eens terug.... Ja, maar... eerst moest mama toch weer beter zijn.... 't Gaf anders niets allemaal....
Aan Bas werd geschreven. Hij was de eenige die, in zijn brief terug, 't woord ‘dood’ noemde. Of er gevaar was, vroeg hij, of mama aan die akelige ziekte dood zou kunnen gaan, of hij vooral dadelijk overkomen mocht als dat eens zoo was.... Overdreven vonden ze 't allemaal. Weer zoo echt Bas, de sentimenteele Bas, zooals hij vroeger naar jufs verhaaltjes zat te luisteren met angstig gezicht. Henk vond het vreeselijk gek, lachte er om, schimpte op zijn broertje; die scheen nou nog van letterlijk niets eenig begrip te hebben!.... Dood!.... Wie kwam er nou dadelijk met dood-gaan aan, wie dacht er nu maar subiet aan het allerergste!.... Bespottelijk!....
En zoo ongeveer dachten allen er over.... Inderdaad geloofde geen van Emma's kinderen, diep-innerlijk, dat hun moeder zoo maar dood zou kunnen gaan, dat zóó iets vreeselijks mogelijk was in hun familie.... Sterven... begraven worden... en al dat heel erge... o, 't gebeurde wel bij anderen; je hadt van die gezinnen waar telkens ongeluk kwam.... Maar bij hen?... Neen, het was veel te verschrikkelijk, te groot; en er was ook immers nog nóóit zoo iets bij hen gebeurd!... Je kon wel ziek zijn, erg ziek zijn desnoods, 'n beetje angstig, onbestemd-angstig ziek... nou ja!... maar werkelijk dood-gaan - neen, dat konden ze zich niet indenken, zelfs Ru nog niet, die ook even foeterde en schimplachte toen hij den brief van Bas te lezen kreeg... Mama was pas drie-en-vijftig jaar... En altijd eene flinke, door-en-door gezonde vrouw geweest!...
Onmogelijk!....
En toch zei dokter Heugens een paar dagen later,
| |
| |
aarzelig en met een bedrukt gezicht, dat ze op alles voorbereid moesten zijn. Die dag zou de krisis brengen, zoo verwachtte hij. O, hij hoopte en.... gelóófde ook nog wel, dat mama het erdoor zou halen - zij met haar weerstandsvermogen van wél-doorvoede vrouw.... Je had maar aan Loes gezien, hoe dat hielp, niewaar?.... Maar toch.... er was niets van te zeggen.... Straks kwam hij terug.... Ze moesten zich kalm houden, blijven hopen.... Alles kwam nog wel terecht misschien.... Ja ja!.... Maar te waarschuwen was toch zijn plicht....
Toen scheen het of er plotseling een ongeluk gebeurd, of er nu pas, nu voor het eerst, werkelijk gevaar, hevig gevaar dreigde.... God! zoo in-ééns, 't was een schrik!.... Ze dorsten elkaar niet meer aanzien.... De angst neep hun borsten en kelen dicht, en ze voelden schaamte, berouw, een wrok tegen zichzelven, over hun overmoed van tot heden.... en vagelijk ook over vele momenten waarin ze onhartelijk waren geweest tegen ma, haar met spot of kleineering behandeld hadden, of zonder liefde aan haar gedacht.... Nu kregen ze er ook wel besef van, dat het leed hen te zamen, heel dicht tot elkaar bracht - maar neen, neen, ze wilden het niet, nog niet; ieder wilde alleen blijven, wrokkig-alleen met zich-zelf, en met die gedachten aan zieke mama.
Jeanne bleef als automatisch, met strak gezicht en luidlooze bewegingen streng punctueel haar werk doen, het drankje ingieten, het dek goed-hoog dicht houden. Voor dit laatste behoefde ze trouwens niet meer bezorgd te zijn; want mama lag thans meestentijds half-bewusteloos en verlamd neer; wel scheen ze 't nog heel benauwd te hebben; een klagelijk-kermend gekreun kwam met iedere ademhaling mee.
Noortje vluchtte op haar kamertje, ze gooide er zich op haar bed, en snikte, huilde woest uit....
Maar 't onrustigst was Theo, hij liep al maar heen en weer, nu boven op zijn kamer, dan weer beneden in de
| |
| |
suite, of op de zaal, telkens bang dat hij Anna ergens tegenkomen zou, en dat hópend tevens. Zijn bloed klopte hem soms zoo fel in de borst, dat hij onwillekeurig luisterde of er in de buurt werd gehamerd. Angst, berouw, machteloos verzet, wrok of droefheid - hij wist niet wat het meest hem zoo voortjoeg....
Ook Henk, toen die uit school kwam, en hoorde dat hij 's middags maar liever thuisblijven moest, want dat de dokter gezegd had.... er kon wel eens iets gebeuren.... bleef een poosje als verstijfd van schrik en verbazing met open mond staan kijken.... ‘Maar.... maar.... maar zeg....’ Verder kwam hij niet.
Aan Bas werd, 's morgens al, dadelijk nadat de dokter weg was, getelegrafeerd. Hij kon er pas tegen 't eten zijn. Papa zou hem van den trein gaan halen.... als dat dan nog kon tenminste....
Hij, Jan Croes, was als doof en suf. Hij voelde geen armen en beenen meer, wat die deden.... Een heftige ontroering, als van schrik, kwam telkens in hem opschokken, pijnlijk als een kramp, recht naar boven; naar zijn hoofd; het was hem dan alsof iets in zijn lijf zwaar zwol en perste met rauw geweld om er uit te komen.... Maar huilen kon hij niet.... Soms zat hij ook een tijd lang naast zijn vrouws bed, met een wanhoop van machteloosheid en medelijden, te kijken naar haar gesloten oogen, haar heeten, hijgenden mond, haar neus, die soms krampachtig werd dichtgeknepen.... God, dat hij het bezit van dat goeie lieve vrouwtje toch nooit meer gewaardeerd had.... niet beter op haar gelet....
Dan weer liep hij naar beneden en praatte wat, op een zacht-vriendelijken, éven maar weemoedigen toon - telkens geheel afwezig - met Noortje, Henk of Theo.... Hij dacht ook dikwijls aan den dood van zijn eigen ouders.... Hij wachtte maar, wachtte.... wist eigenlijk zelf niet waarop.... Op den dokter
| |
| |
meende hij soms.... en ging dan uitkijken vóór aan 't raam....
Tegen tweeën hield een rijtuig stil, werd er gescheld.... Nee, het was Ru.... Doch even later kwam de dokter toch ook.... Hij liep zachtjes naar boven, groette zwijgend, voelde den pols, luisterde lang aan de zwoegende borst der zieke....
Ze stonden allen om het bed, Croes, Jeanne, Ru en Henk.... Theo in de deurpost.... Noortje huilend, alleen in de gang....
Plotseling knikte Heugens naar Jeanne, dan ook naar Croes.... Zijn gelaat was ontspannen.... ‘'k Geloof dat ze 't halen zal!’ fluisterde hij....
En in-eens snikte Jeanne, droog op, met groot starende oogen.... ‘Hè! heerlijk!’ lispelde ze.... Croes had een trilligen glimlach, verdwaasd scheen hij even.... ‘Kalm nou, kalm nou maar, hoor,’ zei de dokter, terwijl hij de dekens weer recht trok, ‘we zijn er nog niet.... maar.... ja, ik geloof dat ze 't halen zal....’
Beneden praatte hij nog 'n poosje, bemoedigend, zei ook dat Jan zijn zoontje gerust van den trein kon gaan halen.... Tegen zessen zou hij nog even komen kijken....
En weer stonden ze er allemaal om heen, Bas nu ook, Bas met z'n vlekkig behuilde gezicht, z'n gezwollen oogen en lippen. Onderweg, alléén in de trein-coupé, had hij vreeselijk gehuild. Thans schenen z'n tranen gedaan te zijn. Krampachtig hield hij zijn vader vast en keek smeekend-droef naar 't gezicht van den dokter. En toen die weer had pols-gevoeld en geluisterd, en daarop geknikt, blijer nog dan de vorige maal, en bedaard gezegd, dat ze nu konden gerust zijn, rustig gaan eten, op hun gemak, want het gevaar was voorbij.... kon hij het eerst niet gelooven, Bas.... Zou het waar zijn, heusch?’ vroeg
| |
| |
hij Henk.... ‘Och, natuurlijk, jongen, wat dacht je dan?’ Hij wist niet.... Hij was zoo verschrikkelijk geschrokken van ma, die, bij zijn stilletjes binnenkomen, de oogen even had opgeslagen.... Gezien had hij toen.... dat ze hem niet herkende....
Croes wist nu van Jeanne gedaan te krijgen, dat ze met de anderen naar beneden gaan, hem bij mama laten zou. Hij bleef rechtop aan het bed zitten. Pas toen Heugens en de kinderen allemaal weg en niet meer te hooren waren, en hij al een poosje met Emma alleen, begonnen hem uit de prikkelende oogen warme tranen te wellen. Ze kriebelden, langs zijn wangen neer, in zijn baard. Hij droogde ze af met z'n zakdoek.... en lachte eens.
Gelukkige kerel was hij toch!
Wat kon het hem eigenlijk allemaal schelen, die zakenellende, die zorgen en moeiten.... Hij gáf er te veel om!.... Hij zou nu zijn vrouwtje weer krijgen en 't oude, toch rústige, leventje thuis zou opnieuw beginnen....
Zijn vrouwtje!.... O, hij voelde, geloofde het vast, deze ziekte had hem aan haar teruggegeven....
Wat hielden de kinderen toch ook van haar, en van hém; dat had hij genoeg gemerkt dezer dagen. Ja, ja, goeie kinderen waren ze toch.... die van Emma en hem.... En een sterke band....
|
|