| |
| |
| |
VI
Toen dan, in 't laatst van die Meimaand, de ongewone ontroering en gejaagdheid der stakingsdagen voor goed voorbij, en ook de herademing en de vreugde na 't onverwacht-voorspoedige eind in de lichte feestelijkheid van mama's verjaardag waren uitgevierd, keerde de normaal kalme bedrijvigheid in het gezin op de Keizersgracht al gauw terug, en er werd zelfs nauwelijks meer gesproken over dien plotseling-angstigen tijd - het scheen een nare ziekte nu, waarvan men gelukkig weer hersteld was.
En de familie leefde door als tevoren, van dag op dag, week in week uit, zonder groot ernstig leed of bekommering, onbewust van haar rustige zekerheid, in het volkomen gemis van besef, dat ergens gevaar kon dreigen.
Een aardige, lieve familie - altijd zoo hupsch en prettig onder elkaar, zeiden buitenstaanders.... Zoo was het ook; er ontstond maar zelden krakeel; opgewekt klonken doorgaans de stemmen. Toch leefde innerlijk elk van hen sterk op zich zelf, het eigen diepere leven, was elk haast voortdurend alléén, met zijn diepe stille gedachten, zijn stemmingen, 't eigen levensgevoel....
Gemeenschap kwam enkel - maar af en toe - te ontstaan als ze allen tezamen waren, aan den maaltijd het meest. Dan groeide er soms, tusschen al die gezichten - zoo warm-dicht bijeen en elkaar zoo gelijkend - dan bloeide bijwijlen stil, in hun engen, levenden kring, een gevoel op, van te hooren bij-elkander, van samen iets te zijn, één geheel, dat ze liefhadden, ieder voor zich, meer of minder bewust. En 't sterkst was dat wel, als het bij verrassing ontstond, doordat één iets gezegd had, van eigen sensatie of ondervinding, dat allen plotsling begrepen, dat ieder verbaasd in zich-zelf herkende. Dan leefde, al was 't maar een oogenblik, het gezin, als een groot en afzonderlijk wezen, een vast organisme,
| |
| |
onzichtbaar, stil.... toch hen állen omvattend.
Het fijnst en diepst voelde Jeanne dat samenleven, genoot ervan.... Zij, die zich in andere uren wel 't meest bewust eenzaam kon voelen.... Het meisje snakte naar warmte en innigheid, naar ‘sympathie’, en dikwijls proefde ze plotsling precies, in een oogenglanzen of stemgeluid, van wien ze iets van dat innig verlangde zou kunnen krijgen. Maar ook, tegelijk was het dikwijls dan, of ze krimpende schrok, of zich iets in haar toe-sloot; schuw, bijna bang voor een aanraking plotseling, trok ze zich koel, of lachend, terug..., had daar dan later weer spijt van.... En - 't vreemdste! - wanneer ze, een enkele maal, zich eens vrijuit, hartelijk gaf, ook dán had ze later gewoonlijk het land, was het toch nooit heelemaal geworden, wat ze gemeend had even. Zoo ging ze bij velen voor stug en hooghartig door, dachten haar anderen luchtig en wuft, oppervlakkig....
Het gesprek met De Bries, op die nachtelijke wandeling, 't had haar doen opschrikken, diep en hevig. Haar vrindje Daan! Ze wist niet, had er nooit iets van gemerkt, dat hij werkelijk verliefd op haar was. Vreemd toch - kwam dat dan zoo maar in-eens?.... Doch wat later, toen die ontsteltenis en verbazing voorbij waren, 't denkbeeld verwerkt en gewend geraakt, bleef er een diepere zelfbewustheid, die blijdschap gaf. Ze bleek dus toch iemand te zijn.... Een meisje, dat aantrekken kon, en bekoren.... Zij, zoo gewoontjes, zoo schraal... Een jongen was er, die van haar hield, die haar aardig en lief vond, misschien wel knáp, die haar hebben wou....
Maar dan kon dus ook wel een ánder....
Want, dát wist ze zeker, Daan de Bries wou ze niet. En ze vond ook maar goed, dat het uit was nu - dat hij maar niet meer kwam. Die vervelende lange gesprekken soms, met papa of Ru. Ze wist wel, wat hij gezegd had, dien nacht, 't vond diep in haar binnenste
| |
| |
weerklank.... maar dáár wou ze zelfs niet aan denken, nooit, dat gaf niets dan twijfel, wanhopigheid, bracht van vader af, en van álles, alles.... 't Was niet zoozeer in de woorden geweest.... Dien ouden heer Baatz met z'n vette gezicht mocht ze ook niet graag lijden. En Dirk?.... Nou ja!.... Och!... Die was misschien nog zoo kwaad niet, tenminste correct, kon uitstekend dansen.... Maar anders.... Och nee maar, dat was het niet.... wat de Bries bedoelde.... 't Ging heel veel dieper en verder....
Zij wist het wel, hij wou volksleider worden, propagandist van 't socialisme, zich daaraan wijden... Altijd omgaan met socialisten, met arbeiders, grof... en met die andere bleeke mannen, die magere, harde.... angstig!.... Werken, altijd maar werken en tobben, voor 't arme volk...., voor de proletariërs.... Zelf misschien armoe lijden.... En zij zou dat alles.... mee?.... Ze schrok ervan, rilde telkens even, wanneer ze 't zich voorstelde.... wanneer ze 't eens overwon, dat gevoel van schuwheid.
Nee, nóóit zou ze zooveel kunnen houden van Daan de Bries.... Ook had ze geen meelij met hem, geen oogenblik. Dat had ze dikwijls van vrouwen in boeken zoo onuitstaanbaar pedant gevonden. Er waren toch meisjes genoeg!.... Wat was er aan haar nu voor extrabizonders?.... Geen nood, hoor, hij zou wel een andere vinden, een betere... Hij was nog zoo jong!....
En zij ook, zij ook - gelukkig!....
Ze praatte er met Gonne en Loe over.... Gonne had ook absoluut geen meelij, maar Loe wel een beetje.... En allebei vonden ze ook.... als Jeaan nu toch eenmaal niet genoeg van hem hield... wel natuurlijk!... Zij tweeën zouden hem ook niet willen, geloofden ze... Anders.... een knappe jongen, die Daan. Zoo iets bizonders, intelligents.... Een man wel om erg tegen op te zien, meende Loe....
Ach kom!.... wat een malligheid allemaal, lachte Jeanne....
| |
| |
Maar thuis vertelde ze aan niemand iets ervan.
Jeanne hield veel van haar vader en moeder, haar broers - ze zag Theo liever dan Ru - en natuurlijk van Noortje, haar eenig zusje.... Ze wist ook dat ze aan elk van hen wel wat meer kon hebben, als ze maar wou, als ze ook zichzelf maar wat guller gaf.... 't Kwam er zelden toe!.... Er was ook zoo weinig gelegenheid voor in de regelmaat, de bedrijvigheid, 't schijnbaar noodzakelijk doen-en-gaan van de huisgenooten de dagen door. Als ze samen waren, zij met de broers en Noortje...., doorgaans plaagden ze elkaar een beetje, deed ieder zich anders voor dan hij was, onverschilliger of ferm-resoluter.
Van haar vader hield Jeanne wel 't allermeest, ze vergoodde hem bijna.... Zonder zich af te vragen: waarom, zonder veel redeneeren.... Hij was nu eenmaal de groote figuur in haar kleinen gezichtskring. De kracht, de daad.... en de gulle goedheid. Zij geloofde hem 't ideaal van een man, zoo doortastend en flink, toch weekhartig soms, maar zoo opgewekt altijd.... Zich beheerschend!.... Bewonderenswaardig....
En toch, ook met hem was ze zelden vertrouwelijk.... Wel eens 'n oogenblik, over weinig belangrijke dingen. Maar nimmer heel diep. Nooit over't eigenlijke zijn-en-doen van de anderen.... Nooit over zorgen van pa... . Allerminst over 't innigste eigene.... haar twijfel en onrust.... haar schrik-voor-het-leven en hoop-op-geluk....
Ja zelfs was er veel, wat ze met andere meisjes vrijuit besprak, en waar ze met haar vader of moeder geen woord over praten kon....
Haar moeder!.... Och, die mama!.... Neen! Met haar nog veel minder.
Mama was zoo anders.... Heel lief, maar eigenlijk kinderachtig, 'n beetje lafjes, vond Jeanne. Wanneer uiterlijk alles maar prettig ging, gezellig en netjes, dan was ze in haar schik, was ze praat-graag en vriendelijk; 't scheen wel als had ze geen flauw vermoeden van
| |
| |
dieper bestaan. Och.... je voelde wel dat mama van je hield - ze kon je zoo hartelijk aan zitten kijken, je oogjes geven, ze douwde je telkens wat lekkers toe, of een klein cadeautje, wrokte nooit na over korte twisten, boudeerde zelden - maar vertrouwelijk kón je niet met haar zijn; nooit was er een toon in haar stem, die daartoe noodde; haar levenslust weerde bekentenissen; zelf scheen ze maar weinig behoeften te hebben: wat praten, gezelligheid, een zoen van papa....
Aldus vergingen de dagen in het huis op de Keizersgracht.
's Morgens, in de vroegte, wanneer het op de portalen, die zijlicht kregen van de binnenplaats, al klaarheldere dag was, maar in de kamers, achter de dichte gordijnen, nog schemerduister, en slaapstil, tijdeloos stil, dan waren de eersten die zachtjes de trap af kwamen - langzaam en zachtjes, om de slapende familie niet te storen - de beide meiden, Betje en Leentje, die aan hun bezigheden gingen: woonkamers luchten en vegen, 't fornuis aanmaken.... dan belden al gauw de melkboer en de bakker, en praatten hard aan de open deur; ook het straatgerucht groeide intusschen....
Vervolgens, 't was over achten gewoonlijk, roffelden, bonsden en sprongen Henk en Bas naar beneden, haastig gevolgd door Juf, die voortdurend verbieden moest, energiek, met een ruk, een tik of een luiden snauw, terwijl ze hun boterhammen smeerde, hun melk inschonk, aan hun rijglaarzen hielp, goedig een punt aan een griffel sleep.... Een beetje later, ook meestal jachtig, kwam Noortje. De drie jongsten ontbeten vooruit en juf hielp ze weg, naar school. 't Gebeurde wel eens, dat mama ze nog trof, hun nog even een ‘dagzoen’ geven kon en iets zeggen van: Zal je goed doorloopen, kinderen, niet blijven staan op straat!.... En dadelijk 't school ingaan, hoor!.... Maar meestal waren ze al weg wanneer Emma beneden kwam, stonden alleen hun gebruikte bordjes en melkbeslagen glazen
| |
| |
er nog, hun bekruimde stoelen scheef voor de tafel - want juf was weer aanstonds naar boven gegaan om de kinderkamer aan kant te maken; die gaf zich doorgaans den tijd haast niet, zelf te ontbijten.
Mevrouw maakte de tafel weer netjes, schuierde keurig de kruimels weg op het kamer-blikje en nam vast een kopje thee, terwijl ze haar plannetjes voor vandaag zat te overdenken....
En om negen uur, met zijn zwaren stap, zijn dreunend hoesten en neusgetoeter, geweldig doorschetterend gang en trap, kwam haar man beneden.
Ook Jeanne - gewoonlijk een oogenblik later.
Die drie ontbeten dan doorgaans samen. Een stil en vredig kwartiertje. Croes las de krant, soms een stukje hardop, of ze praatten even, pa maakte een grap.... maar om kwart over negen - heel zelden later - stond Croes weer recht en stak zijn eerste sigaar aan, wierp, altijd tot stille spijt van zijn vrouw, den nog vlammenden lucifer op zijn bordje - 't was jammer, het gaf zulke nare vlekjes; en er stónd toch een aschbak! - dan zoende hij Emma, zei Jeaantje luid goeien-dag.... en vertrok....
De lucifer gaf een onaangenaam stankje....
En de kamer scheen leeg en verbruikt in-eens, ongezellig, verlaten....
Jeanne vond wat er daarna volgde het naarste deel van den dag.
Daar Theo niet voor een-uur-of-tien uit zijn bed placht te komen, dan nog een poos op zijn kamer treuzelen bleef, werd zijn ontbijt hem maar boven gebracht, of op zij gezet, op een hoek van de tafel - er kon niét op hem worden gewacht, zei mama, er moest voortgemaakt. Want mama had het druk, zoo 's morgens: kopjes wasschen, 't menu bedenken, er over praten met Betje, kwitanties betalen.... de naaister, de strijkster, als die er waren.... een briefje schrijven.... allerlei andere prutsige bezigheidjes.... En Jeanne moest ze daarbij ‘om zich heen’ hebben, om telkens
| |
| |
weer te overleggen, te praten, praten;.... Juf moest er ook bij soms. Maar die nooit lang, want dan begon ze te mopperen, zei, dat ze zóó niet kon opschieten....
Als Jeanne maar even iets zat te lezen, de krant, of een boek opnam, werd mama ongedurig, zuchtte diep, vroeg smeekerig: ‘zèg, als je éven kan....’: en van tijd tot tijd vluchtte het meisje tersluiks naar haar kamer; het hielp haar niet; een oogenblik later riep ma aan de trap met haar liefste stem: ‘Och zeg, Jeaan, ben je boven?.... Toe hoor 'is even!’
Telkens nam Jeanne zich voor, daar toch verandering in te brengen: 't ma maar eens flink te vertellen en dan 's ochtends geregeld een degelijk werk, een of andere studie ter hand te nemen.... Maar - bij gebrek aan een sterke neiging voor studie - kwam het er niet van.... Toch maakte ze altijd weer nieuwe plannen, om iets te gaan doen, ze dacht over engelsch of fransch, kunstgeschiedenis, sociologie.
Half twaalf - gelukkig! - ging ma naar haar kamer, ‘zich aankleeden’; en dadelijk nam Jeanne het waar, speelde een rustig half uurtje piano. Maar daarna óók gauw verkleeden.... Want kwart over twaalven kwamen Noortje en Henk thuis - Bas bleef op school zijn botram eten - en, gewoonlijk als die twee geholpen, weer klaar, de deur net weer uit waren, dreunde papa's gestamp op de voordeurmat.
En dan was 't haar in-eens alsof al de verveling - 't onbevredigd-zijn - Jeanne werd afgenomen, of alles toch wél eenig nut en reden, eenig doel had in huis.... in haars vaders huis.... Zoodra zijn groote, vierkante figuur, met de hoekige schouders, het opene, levende mannengezicht, het hooge voorhoofd, vroolijk snuivend, baard vooruit, naar de tafel trad, was de kamer gevuld.
Theo was doorgaans laat; hij had moeite met opstaan.
Te bed liggen, 's ochtends, nadat hij voor de eerste maal ontwaakt was, van zelf, in het gedempte, besloten
| |
| |
licht, dat van zijn gelig-witte gordijnen scheen uit te wademen, dan liggen te soezen, trachtend te rekken in overgave diep-nachtelijke droomvisioenen, - stille geheimen, heerlijkheden of vreemde angsten -, te bed liggen, 't hoofd in het donzige kussen, 't lijf als vergroeid met de zachte matras, en door koesterende wolligheid gedekt...., 't was hem een altijd weer bijna verrassend zoet, weldadig genot.... 't Was zoo héél iets anders dan 's nachts, als je eindelijk bent thuisgekomen, en tusschen de kille lakens kruipt met een gloeienden kop, - je kon 't je dan dikwijls bijna niet voorstellen, dat het weer zoo iets heerlijks ging worden.... Moe voelde hij zich 's ochtends, en van het rusten genietend met heel zijn lichaam. Maar innerlijk vaardig, zich blij bewust, tot alles bij machte.... Wel vagelijk opziende tegen den dag.... Toch, in een triomfantelijk besef van zijn intelligentie, niets in 't bijzonder vreezend....
En daarom, wanneer hij dan eindelijk opgestaan was, viel het hem zoo akelig tegen. Dan scheen 't of hij nu pas klaar wakker werd, en beschuttingloos naakt liep, zich rillerig stootend aan allerlei rauwe en harde dingen; 't leven leek lastig, doelloos en duf; er was bijna niets aantrekkelijks meer; zelfs de vrinden niet, zelfs het meisje niet altijd....; de wereld scheen nuchter, banaal, gemeen; hij was lusteloos, futloos, teutte een tijd lang kleinpeuterig rond op zijn kamer, die stil-hoog in 't huis lag, ontbeet er ook meestal, ging er daarna, in een gemakkelijke stoel wat zitten lezen, doezen en dubben....
Al dikwijls had hij 't zich afgevraagd in zoo'n ochtendstemming, waarom hij toch eigenlijk.... in de rechten was gaan studeeren. En hij gaf er zich landerig rekenschap van. In de eerste plaats om student te zijn. En dan ook - omdat hij niet had geweten wát anders te worden, dan advocaat, of zoo iets van dien aard, waarbij je met op een stoel te zitten studeeren of schrijven of redeneeren, onder 't prikkelend
| |
| |
genot van een goeie-sigaar, er wel komen kon. De wetboeken waren verschrikkelijk vervelend, zwaar en taai, maar.... wat was er anders? Op 't gymnasium had hij in geen van de leervakken liefhebberij gekregen. Hij voelde alleen iets voor litteratuur, schreef ook zelf wel eens wat, in studentenkrantjes, maar.. God! die taalkunde, leeraar worden.... een gruwel!
Toch was hij helder, vlug van begrip, inventief en schrander, en hij wist ook wel, in den lateren dag, als hij fleuriger werd: 't was niet énkel gemakzucht geweest, 't geen hem aan 't rechten-studeeren had gebracht. Hij voelde zich aangetrokken tot pleiten. Logica!.... Logisch en vast redeneeren, scherpzinnig, vernuftig, spitsvondig desnoods.... als je 't daarmee winnen kon. Dát was wat hij wou. Overwinnen, door kracht van je geest, door redeneering, dat leek hem begeerlijk... Een prachtig spel!.... Voor logica voelde hij werkelijke vereering....; logica was het hoogste goed! Door logica kwam je tot socialisme, tot juist begrip van de maatschappij, tot een wereldbeschouwing....
Of was 't, zooals Ruis en Corver beweerden, bij hém ook zijn gulle natuur geweest, zijn gevoeligheid, zijn goedhartigheid, die gaarne gunde aan iedereen, wat hij zelf niet ontberen kon?.... Mogelijk!.... 's Avonds, bij 't glaasje bier, was hij soms wel geneigd het te gelooven. Dan had hij dat gul-joviale gevoel, die welwillendheid jegens de heele wereld..., dan moest hij zich opwinden vaak, om de woorden, de harde, fel strijdende woorden te vinden...., om mee te doen.
Maar 's morgens, op zijn kamer, alleen, in het waterkil nuchtere daglicht, een boek in z'n hand, een fransche roman, of een bundel modern-realistische schetsen, als eenig heul, om een beetje emotie uit op te puren, wat warmte.... dan vond hij de ‘heele wereld’ klein en vervelend, de ‘bourgeoisie’ een ‘beroerde boel’, een ‘rot zoodje’, en Theo was
| |
| |
socialist uit verzet, uit afkeer, doove landerigheid...
Somtijds benauwde die stemming te erg.
Dan liep hij, in vleug van actie-behoefte, in-eens naar beneden, de straat op, den wind in. Naar zijn kapper, of naar een vrind, óf - een enkele maal, als het bijtijds gebeurde - naar een college....
En 't was ál wat Theo aan ‘werken’ deed.
Aan het koffiemaal waren dus pa en ma in den regel met Theo en Jeanne alleen. En ze praatten wat, doorgaans op luchtigen toon, los schertsend, meestal over anderen, kennissen, vrienden....; wat deze zei, en wat die had gedaan.....
Dikwijls nam Croes de courant weer op, het Handelsblad, en hij haalde zijn gouden lorgnet te voorschijn, stak ook aan Theo een van de bladen toe, begon er dan vaak in-eens, met een luide stem, iets uit vóór te lezen of levendig te vertellen.... Wat hij daar las, int'ressant!... Het wond hem wat op soms.
Maar van tijd tot tijd schoot hij plotseling recht, lei de krant op tafel en vroeg hartelijk aan Theo, hoe 't ging met zijn werk.... Zijn colleges..... Liep hij ze trouw? - En hij keek er hem vroolijkondeugend bij aan - met welwillenden spotlach - alsof hij 't wel heel goed wist, dat er niet veel van kwam.... 't zoo erg niet vond - dat zou wel terecht komen, later.... En 't blonde heertje, in 't nauw gebracht, deed bedaard-gewichtig, keek voor zich, streek met z'n hand langs z'n kin.... gaf nooit veel uitleg... Wat wist pa ervan?.... Wel kreeg hij 't gewoonlijk een weinig warm in zijn volle gezicht.
Soms ook, naar aanleiding van een verslag of een krantebericht, ontstond tusschen vader en zoon een gesprek over politiek of maatschappelijk leven. Die 't uitlokte was bijna altijd de vader. Heel zelden ging 't zoontje er gretig op in.... Maar Croes hield dan aan, overdrijvend zijn eigen opinie, om Theo een beetje te plagen, te prikkelen tot tegenspraak.
| |
| |
Ten slotte lukte dat meestal. Dan had hij zijn zin. Hij mocht het graag, zoo eens praten met Theo. Dat scherpte je geest, hield de ‘spirit’ er in. Zoo verklaarde hij 't later tegen Emma, als die hem vroeg: wat heb je 'r toch aan - zij en Jeanne vonden het naar, waren altijd bang, dat er ruzie van komen zou. - ‘Welja!.... En zoo'n jongen mot nooit gaan denken: pa durft me niet an!’
Heimelijk was er iets anders nog, maar wat hij niet weten wou, heimelijk had hij een stil plezier in dien aap van 'n jongen. Wat kon die goed kletsen!.... Z'n theorieën - nou ja!.... Ach kom! We zijn immers allemaal jong geweest!.... Komt wel terecht!
Ook was er volstrekt geen reden, voor Emma, om bang te zijn, vond hij; als Ru er tenminste niet bij was; die kon zoo venijnig koel-hatelijk worden; vandaar ook dat Croes een gesprek van dien aard maar zéér zelden 's middags aan tafel begon.... Er was dan vanzelf niet zoo'n aanleiding toe. Want er was dan geen krant....
'n Anarchist had een bom gegooid. Een relaaservan, in 't Handelsblad, werd natuurlijk voorgelezen. En Croes zei: ‘Daar heb-je weer een van je vrindjes!.... Zég Thé!.... 't Zijn me toch prettige lui!.... Hè, wat?’
Als Theo dan, met zacht-zijïge stem, zijn pedanten glimlach, 't socialisme het tegenovergestelde, ja de eenige ware bestrijding heette van de anarchie, proest-lachte zijn vader: ‘Och kom nou! allemaal gekheid!.... Eén pot nat!.... Oproermakerij!.... Anarchisten of socialisten, of hoe je die heethoofden verder noemt, 't is oud lood om oud ijzer!’ En de jonge student aan 't bedaard betoogen, wijsneuzig beleerend, maar vast van toon: Anarchie? Die was er juist tegenwóórdig te veel, in den bestaanden maatschappelijken toestand. Hing soms niet ieders bezitting, stand en rang, in hoofdzaak van toeval af? Van geboorte vooral. Van handelsgeluk of van speculaties. Of van de toevallige marktprijs, die zekere talenten hadden.... of kennis.... of gladheid? De kapitalistische maatschappij
| |
| |
zette dieven in de gevangenis. Maar wat was eigenlijk 't juiste verschil tusschen handig gestolen of op een andere wijze, even toevallig, evenzeer zonder verdienste, verkregen geld?.... Dat stelen tenminste wat moed vereischte.... Anders niet.
Wat 'n paradoxen! Pa lachte er om. Maar 't gebeurde dan toch ook wel - een enkele maal - dat hij ze minder goed kon verdragen. Had hij, Jan Croes, zijn bezitting soms ook gestolen?.... Dan werd hij wat driftig, zijn toon klonk ruwer.... maar Theo bleef dreinerig-minzaam doen.... Dan dreigde daar iets in het kamer-beslotene.... keek Jeanne norschig naar Theo's oogen; Emma, benauwd, zocht den blik van haar Jan....
Maar haar Jan bedwong zich. Hij lachte maar weer. ‘Kom, kom,’ zei hij ‘jongen, wat draaf je weer door! Wou je alles dan reglementeeren?.... Ajakkes!.... Geloof me, dat wat jij toeval noemt, hè?.... die onzekerheid - ja, God, kerel! 't leven is spel - dat zal altijd blijven! Mijn hemel!.... ja!.... Als je precies vooruit wist, wat je kreeg..... maar dan was er geen aardigheid meer aan je werk.... aan al je gepeuter!.... je tobberijen....’
En Croes nam de krant weer op....
Lang duren kon het nooit, papa had geen tijd, moest meestal weer gauw-gauw-gauw naar kantoor; soms kon hij zelfs in 't geheel niet komen.... Dan was de student aan de koffietafel bedaard superieur, onbestreden heerschend, praatte hij vriendelijk met z'n mama, was ook liefjes tegen z'n zuster... Ze mochten hem wel zóó....
Na afloop ging Theo dan doorgaans uit, met een vriend of alleen, ging hij roeien of fietsen, of had uiterst gewichtige dingen te doen, voor een feestje van één van zijn vele clubs, voor een uitvoering van het studenten-tooneel, of voor 't meisje, Ada: een bloemetje of een cadeautje koopen.... Trouw ging hij het kittige kind
| |
| |
tegemoet, als ze 's middags uit school kwam, met Noortje alleen, of met nóg een paar klasvriendinnen, - die gichelden dan, als hij strak-eerbiedig, met groote oogen, heel diep salueerde.... Maar waren ze alleen, Ada Bekker en Noortje, dan sprak hij haar aan, met een correct-lichte buiging, glimlachend, z'n hoed in de linkerhand, liep een eindje mee op, maakte gekheid, flirtte..., bleef altijd een beetje beschermend doen, daar immers Noortje er bij was..., zijn jongste zusje.
Ze maakten ook wel andere afspraakjes samen, Theo en Ada, maar daar wist het zusje niet altijd van, ofschoon ze met toewijding briefjes bezorgde - ze ontmoetten elkaar, ergens buitenaf, in een eenzaam laantje of stille straat; daar werd dan gewandeld, al maar heen en weer, gecoquetteerd en gezoend. - 't Genot zat vooral in de durf.... en de heimelijkheid....
Of ze kibbelden 'n beetje. Jaloersch was Theo, en Ada, veeleischend, coquet, liet zich duchtig gelden. Soms waren ze dagen lang stroef en koel. Tot Theo 't weer goed had gemaakt met een versje, een doos chocolaadjes, een roos.... of een langen zoen in zoet vallenden avond....
Maar 's middags, zoodra hij zijn meisje gezien had, liep Theo met haast naar zijn vrinden door: naar de kroeg; ging biljarten, borrelen, kletsen.... totdat hij naar huis moest, eten....
Waren papa en Theo weg, na het koffiemaal, viel er rust in huis.... dan ging moeder Emma tevreden naar boven, zich kleeden om uit te gaan, deftig, poesmooi, en op haar dooie-gemak! Dan nam ze haar glanzend zwart-zijden mantille, haar hoedje met rozen, frambozenrood, streek langzaam haar licht-glacé handschoenen aan, een half nummer te klein gewoonlijk - 't dichtmaken duurde een heelen tijd, en daarna kon ze haar dikke, mollige handje bijna niet meer gebruiken, zoo spande het leer - gaf ze vriendelijke orders aan juf, en aan Leentje, die haar uit moest laten, en ging... Een
| |
| |
visite maken, of boodschappen doen.... Dikwijls werd Jeanne geprest, met haar mee te gaan. Soms ook haalde ze Keetje Dabbelman af, die op kamers woonde, of een van de schoonzusters, Sophie of Albertien. Vaak was Keetje een dagje bij haar op visite... Want boodschappen doen kon ze niet goed alleen. Je moest iemand hebben om mee te bepraten, wàt je zult nemen, en waar je wel 't best er mee slagen zoudt, en dan vooral, als 't er eindelijk op aan kwam.... te décidééren!....
Was 't Jeanne die meeging, dan kwam 't wel voor, dat de stemming niet aldoor even opgewekt bleef, even gezellig en prettig. Visites maken vond Jeanne vervelend, en winkelen matte haar spoedig af. Dan werd ze soms kregelig, kort in haar antwoorden, bits, op het haatlijke af en vroeg telkens weer, of ze ‘nu nog niet naar huis gingen.’ Met taartjes en thee was ze niet meer te paaien. Die lucht in banketbakkerswinkels maakte haar misselijk, zei ze... Mevrouw ging dus liever met Keetje uit. Want dié had altijd plezier, was voor alles te vinden; gezellige zus, prees mama haar met innigheid. Onuitstaanbaar, vond Jeanne!.... Dat mensch, die vervelende gicheljuf.....
Als ze niet met mama mee hoefde, bleef Jeanne 't allerliefst zitten lezen, alleen, op haar kamertje, boven.... Daar hield ze van.... Maar 't gebeurde niet vaak. Er moest ook gefietst of gewandeld worden met Gonne en Loe. Die twee wilden altijd weer afspraak maken! En 't was ook wel prettig, viel dikwijls mee. Toch moest ze zich er telkens toe overreden.
Want nooit gaf het dàt, wat ze overal zocht: bevrediging.
Dikwijls bleef dus in het middaguur, tusschen tweeën en vieren, het groote huis op de Keizersgracht, door de geheele familie verlaten, een tijd lang stil, - doodschig, onwezenlijk stil. De woonkamers waren als leege kooien zoo doelloos dan, wijl enkel de
| |
| |
vele pendules tikten, een tijd die niet werkelijk meer scheen te bestaan!... In de keuken waren de meiden bezig en zongen bijwijlen, - maar 't galmen ging buiten de kamers om.... buiten het eigenlijk huis.
Daar scheen nergens meer leven....
Toch zat boven, alléén, in de kinderkamer, juf; ze zat er te naaien, ijverig, háástig, maar strak en stil, als machinaal, turende op haar handenwerk - intusschen verlangende, aldoor en hevig, dat straks Bas weer zou thuis komen.
Juf was een tijd geëngageerd geweest. Maar hij had haar bedrogen. Dat had haar nog stiller en stugger gemaakt dan ze vroeger was. Nog niet zoozeer om verloren liefde; vooral om 't gemis van het moedergeluk wrokte ze voort... Maar in Bas had ze bijna vergoeding gevonden.... Het stumpertje...., van zijn geboorte af was het voor haar iets bizonders - een lieve schat. Ze hield niet van Henk.... wel een beetje van Noortje...., maar méér, oneindig meer van den jongste; verschoppeling van de familie: háár lieveling!
Heerlijk dat niemand dan zij hem kende en wist hoe gevoelig en zacht hij was, heerlijk vooral, dat hij, aldoor meer, zich aan haar scheen te hechten. Toch kon ze 't niet velen - om 't onrecht, de schande - zooals hij verwaarloosd, geminacht werd, door de anderen; 't was haar een felle grief, 't verscherpte haar wrok tegen 't gansche leven.... Vaak kon ze, in woest bewogen gemoed, daar woedend tegen in opstand komen. Maar altijd zwijgend. Ze kon zich trouwens niet uiten. Haar grieven kropten zich op in haar borst tot iets groots, dat haar nooit door de keel zou komen, dàt wist ze....
Ze voelde 't, wanneer ze daarboven alleen zat... gebogen te werken... den middag door... in de stilte van 't huis... dat ze wrokte... wrokte... maar machteloos was, en tot haar dood toe zou moeten blijven.
In de keuken waren de meiden bezig; rinkinkten de pannen; 't vleesch siste op het vuur; ze zongen
| |
| |
dikwijls of gierden van 't lachen.... Die meiden; ze hadden een hekel aan haar - juf wist het - ze noemden haar een ‘chagrijn’, en bespottelijk grootsch. Soms kwamen ze een van beiden naar boven, de trappen op, naar den zolder hollen.... en weer naar beneden... de deur van de kinderkamer voorbij...
Maar, meestal precies om kwart over vieren, werd er hard gescheld, op de voordeur gebeukt! Dat was driftige Bas. En juf legde 't naaiwerk haastig op zij, schoot de gang in:
‘Ben je daar, vent.... Kom je boven?’
‘Ja, hoor, juffie!.... Dag juffie!’
Dan was 't of het huis weer begon te leven....
Een beetje later gewoonlijk kwam Noortje uit school, en dan Henk, volgden mama en Jeanne al gauw, verzamelde zich de familie op zaal, tot papa ook thuis was, en 't eten op tafel. Om kwart over zessen, het laatst, kwam Ru.
En 't gezin was kompleet, voor een uur, rond de witte tafel....
Soms dronken ze ook nog gezamenlijk thee....
En een enkele maal, na een broei-warmen dag, als de avond bizonder wind-stil en zoet was, geschiedde dat buiten, vooraan in 't tuintje, op 't klinkerplaatsje vlak achter het huis. Dat vonden ze prettig. Het hield hen wat langer dan anders bijeen.... 't Was ook eigenlijk ál wat je had aan zoo'n tuintje.....
Maar daarna ging tot den volgenden middag elk weer zijn eigen gang.
Half Juli, toen de vacanties begonnen, vertrok de familie naar Zandvoort. Behalve Ru. Die bleef maar liever rustig op 't Singel. Hij had trouwens elken dag tot zes uur kantoor.... 't Beviel hem wel, zoo eens een week-of-zes, te eten in restauraties met kennissen, vrij te zijn verder, ongegeneerd, zonder kans zijn ‘broertje’ soms hier of daar ongewenscht te ontmoe- | |
| |
ten, of vrienden van pa - haast iedereen was dan immers naar buiten. Hij stelde 'r zich veel van voor, vooral ditmaal; hij had een faveurtje gehad op de Beurs.... voorzichtigjes aan... een klein kansje gewaagd en gewonnen!..... Dat geld - 't ging geen sterveling aan, dat spreekt! - maar.... nu, hij wou het er maar eens brutaal van nemen....
Zijn vader ging staag op-en-neer, elken werkdag; van zee naar de stad, en van stad naar de zee. Croes moest een uur vroeger opstaan dan anders in Amsterdam, om zijn trein te halen, kon 's avonds gewoonlijk niet thuis zijn vóór kwart over zeven. Maar Zondags genoot hij, volop.... en onafgebroken.... van 's ochtends wanneer 't nog zoo helder, zoo schitterend licht was op zee, tot 's avonds, - als 't roode vuur, achter rookige nevels en watergrauwte, verzonk, en de laatste sprankels verglommen, de schemer zijn schimmige waden spreidde.... Croes hield van de zee. Hij genoot van het strand en zijn diepen windstoel, waarvoor hij zorgvuldig een plekje zocht, wat afzonderlijk.... hield bovenal van het uren-lang, zitten staren, de oneindige ruimte in.... of naar 't onophoudelijk aan komen rollen, krullen, en zachtjes verglijden der golven, luisterend naar het gebrom en gesuis van de branding.... dan te besoezen zijn drukke daden, zijn woorden, zijn plannen, zijn heele leven, van vroeger-tot-nu, en de toekomst in.... zijn zorgen waar hij geen einde aan zag.... o! zijn zorgen....
Telkens bepeinsde hij 't weer, en opnieuw, en van voren af, of er iets kon gedaan, om 't bedrijf op een betere basis te brengen, zijn menschen voor goed tevreden te stellen, door hooger loon en een korteren werkdag, en toch genoeg over te houden voor zich, voor zijn eigen tantième, en 't dividend, voor de commissarissen, de aandeelhouders.... Was 't mogelijk?....
't Werd het probleem van zijn leven.... Alléén
| |
| |
kon hij niets.... Eendrachtig, met al de andere patroons, moest het gaan.... Gezamenlijk handelen..... Anders kwam er natuurlijk een veel te groot verschil in de prijzen.... Ze hadden zich trouwens verbonden.... onderling.... en dat was ook goed; 't was het eenige.
Als ze allemaal eens tegelijk besloten de prijzen tien procent te verhoogen!.... Maar 't ging niet, je had je contracten loopen.... En dan, ze zeiden - en ja, 't was waar, 't stond te wachten - dat het werk dan gewoon-weg de stad uit gaan zou, dat ze net zoo goed dadelijk konden opdoeken.... Enkel de kranten, nou ja, nou ja, die moesten natuurlijk wel blijven!.... Maar 't boekenwerk, en die lekkere smoutjes, - daar zat voor verscheidenen 't meeste aan....
Een groote bond van boekdrukkerspatroons, over 't geheele land.... Dát zou de manier zijn.... Och maar.... hoe moest dat nu gaan!.... 't Liep immers spaak!.... 't Was al zoo'n moffentoer om die Amsterdammers vereend te houden!.... En dan ook, ze zouden hem aan zien komen, de provinciale patroons! Die hadden er immers het gróótste belang bij, dat Amsterdam het niet vol kon houden.... de rakkers....
Nee, nee.... 't Zou van de werklui uit moeten gaan.... Die moesten de loonen op 't platteland en in de kleine steden zien op te drijven!.... Ze hadden ook al een tarief gemaakt, voor het gansche land, een tarief van werktijd en loonen, die geëischt moesten worden.... Ja! Goed en wel, je kon gemakkelijk eischen!.... Maar krijg ze maar eens!.... Hij begreep dat heel goed, Croes!.... Staak maar eens op zoo'n beroerd drukkerijtje in Overschie, of God-weet-wat-voor nest, ga je gang maar! De baas laat ze stiekum staken. Doet zelf 't werk. En waar moeten ze heen op zoo'n negorij? Hoe krijgen ze 't geld om het uit te houden?... En toch!.... Ja!.... Dát was de manier!... Werklui zijn kameraden.... Die
| |
| |
hebben maar één belang, met z'n allen.... Terwijl de patroons.... och, geknoei allemaal, concurrentie!.... De beste vrienden, jaja, allerliefst! Maar als ze mekaar in den grond kunnen boren.... laten ze 't niet....
Croes schrok soms in-eens, van z'n eigen gepieker.... Godnogtoe!.... Wat een gedachten!.... Waar brengen de omstandigheden je heen!... Wie 'm dát 'n paar maanden geleden gezegd had....
Ja!....
Maar werd je dan toch ook niet razende-dol op die provincialen? Altijd de groote stad maar weer die het loodje leggen moest!.... Het eenige wat je 'r mee vóórhad.... misschien.... 't was, dat de knappe werklui naar de stad toe kwamen.... Nou ja!.... Maar wie gaf er om degelijk werk tegenwoordig.... Goedkoop, dat was 't eenige maar!...
En niemand met wien je eens praten kon over al die dingen.... Behalve Baatz, en die lachte gewoonlijk maar wat, zei net wat hij kwijt wou wezen.... Natuurlijk! Och!.... Die was trouwens rijk, van z'n vrouw, wat kon 't 'em ten slotte schelen!....
Nee.... niemand om mee te praten!....
Zijn jongens?.... Later... Misschien.... Het bleek nog niet, wat er eigenlijk inzat.... Croes praatte waarachtig nog liever met Thé dan met Ru - over zulke dingen tenminste.... Vreemd ja, want Ru was de zakenman toch.... Maar altijd dat schelden en smalen op 't werkvolk.... Hij kon 't niet best velen....
Die Ru zou er anders wel komen.... Een pientere!.... Nou!.... Maar.... een heertje!.... Och ja, de tijden veranderen snel....
Zoo piekerde Croes dan, en tuurde in zee, voelde zich dikwijls neerslachtig worden. Toch goed, zoo eens rustig te mogen soezen.... En de anderen merkten er nooit iets van, als hij tobde....
De kennissen, vrienden - ze hadden er velen dien zomer op Zandvoort - ze riepen er allemaal over,
| |
| |
zoo'n prettige, in-gezellige man, als die Croes toch was.... Altijd opgewekt, monter....!
Mevrouw had dien zomer haar zin gekregen.
Uitstapjes maken, reisjes in 't buitenland, van de eene plaats naar de andere trekken, altijd weer verder, inpakken, uitpakken, haastig, onrustig.... ze hield er niet van, het was haar te vermoeiend!....
Zandvoort! Een heelen zomer aan zee, gezellig en op je gemak zitten praten, aan 't strand, met andere lieve mevrouwen, hollandsche dames, uit Amsterdam, of Utrecht of Arnhem...., géén Haagsche.... En nu en dan zoo eens overwippen naar de stad, naar de Leidschestraat en de grachten.... de Bonneterie, juffrouw Horstink.... Coerten.... Hè ja, dat beviel haar veel beter!....
En dan: de gemakkelijke huishouding daar, in zoo'n zomervilla. Dat scheelde te veel met je huis op de gracht! 't Was buiten toch immers maar alles voorloopig, tijdelijk, 't was niet je eigen huis. Dus 't hoefde er niet in de puntjes te zijn. Je vrinden ontving je aan 't strand.... óf in je veranda.
Knus die veranda's, gezellig die kamertjes, pitchpine meubels en lichte behangsels, vroolijk, riant!.... Emma, die dikwijls met bijna heimwee terug kon denken aan 't eerste huisje, waar Jan en zij sámen gewoond hadden, waar Ru geboren was.... o! ze had er soms wel willen blijven voor goed, in Zandvoort.... Als 't altijd maar zomer bleef....
En.... jammer, dat Jan er zoo weinig kon zijn!....
Daarentegen had ze 'r aan Thé en de meisjes veel meer gezelligheid dan anders thuis. En dan telkens bezoeken van vrienden en kennissen.... aldoor een vroolijken toon om zich heen, een sfeer van plezier, van gezellige plannetjes: Jeanne ook meestal in prettig humeur, Theo zoo vriendlijk, lief voor zijn moeder - z'n socialisme, je hoorde 'r hier niet van! - Noortje.... goed kind.... soms wat uitgelaten, door 't dolle
| |
| |
heen.... de kleine jongens aanhoudend bezig, zoet en van de vloer....
En dan Ru, die soms plotseling kwam opdagen, 's avonds of Zondags, vrienden meebracht, en een vroolijk gezicht....
Het was als een roes, zoo'n-zomer aan zee, als een roes van behaaglijke, zorglooze rust, zonnige genoeglijkheid....
Ze hadden een tennisveld opgezocht, daar in Zandvoort, een mooi, vrij plekje gevonden, ze speelden er dikwijls: Theo, Jeanne - Noortje deed ook mee, en Ada, toen ze bij Croes logeerde, veertien dagen in Augustus -; Kees Corver en Ruis kwamen telkens over.... En nieuwe vrinden, aan 't strand gemaakt, waarbij Frans de Haan, een medisch student van het derde jaar, ook uit Amsterdam - ze hadden elkaar daar natuurlijk vroeger al ontmoet, Theo Croes en hij, maar waren pas vrienden geworden in Zandvoort, door de gemakkelijke, snelle verbroedering van 't gemeenschaplijk zomersch genot, in de open lucht, aan het strand en in zee, bij Kurhaus-concertjes, en op het lawntennis-veld.
Frans bracht zijn vacantie door met zijn vader, een zéér bejaarden, half verlamden man, die gewoonlijk dutte, aan 't strand in z'n wagentje, of in z'n hotelveranda te suffen zat, hoogstens de Haarlemmerkrant nog eens las; een oude huishoudster, goedige ziel, hield hem trouw gezelschap.... Vreemd scheen het dus niet, dat zijn zoon de student eens wat anders zoeken ging, en kennissen vond, dat hij graag in de Croes-familie verkeerde, met Theo en die aardige meisjes, zijn zusjes, hun lieve logeetjes en Theo's andere vrienden.
Mevrouw Croes was verrukt van dien ‘vroolijken Frans’. Dat was nou ‘een snoes van 'n jongen’, vond ze. Een plaaggeest, ondeugend-lustig en dol, en toch ook zoo hartelijk, prettig-eenvoudig, zoo innig beleefd en eerbiedig voor ouderen, altijd lief, vol attentie
| |
| |
voor haar. En daarbij.... knap! Zulke aardige oogen, donker, in 't blozende, volle gezicht, ook zijn borstelig kort-geknipt haar zoo donker, om 't blanke voorhoofd, zijn lippen zoo frisch, en zijn tanden zoo blinkend.
Der Sonnenjüngling... noemde hem Ada, die juist ‘Der Kampf um Rom’ gelezen had; ze coquetteerde een beetje met Frans, om Theo te plagen. Maar pratend met Noortje alleen, zei ze lachend: ‘Zèg, die de Haan is bepaald verliefd op Jeanne! Je moet maar eens opletten straks onder 't spelen, hoe hij haar aan staat te kijken soms!.... Daarom komt hij zoo dikwijls, begrijp je!... Dat merk je toch wel?.. Hij is bij jelie, of hij moet er wezen... Maar laat ze maar oppassen, hoor, 't is een flirt!.... Een Don Juan.... net als die broer van jou.... Dat heb ik al gemerkt.... Als 'k wou.... enfin!... 'k Zal maar niks meer zeggen... Kijk daar komt jouw vriend aan... der schwarze Teja!....’ Zoo noemde ze Kees Corver.
En Noortje vertelde 't, in blij gefluister, haar zuster over, wat Ada had gezegd. Maar Jeanne ergerde zich. Ze werd rood en verward. Ze stotterde: ‘Net iets voor Ada weer.... bespottelijk!.... Heb je nou ooit toch, zoo'n wicht!.... Omdat zij zich nou aanstelt met Theo!.... Enfin!... Dat 's tot daaraan toe!... Maar laat ze zich asjeblieft niet met mij bemoeien... Wat gaat 't 'r an?’
‘Nou nou,’ zei Noortje, ‘zég.... eet me niet op! Ik kan 't heusch niet helpen!.... Bespottelijk, om je zoo boos te maken!.... Als Ada dat nou heeft gemerkt, van Frans, dan mag ze 't toch wel vertellen! Ze zeit immers niks van jou.... ze zeit niet, dat jij ook op hem bent!....’
‘Dat moest er nog bijkomen!.... Hê? Nee!.... pf!.... Schei er nou asjeblieft over uit!.... Wie al niet meepraat over verliefdheid!.... Pas jij maar op met je lieve vriendin!.... Een gevaarlijk kind, hoor! Zoo'n nest!.... En jij ook!.... Kijk zelf maar wat minder naar Keesje Corver, jij, kleintje!’
| |
| |
‘Ajakkes!.... Mispunt!’ En 't zusje aan 't huilen.
't Was 's avonds, al laat, na een drukken dag, op hun kamertje; Noortje was jarig geweest, en nu moe, overspannen.... Gemeen van Jeanne! Wat dát er nou mee had te maken!.... Hé! - ze stampte van woede. 't Was toch al náár genoeg!.... Ja, ze hield van Kees, ze was dol op 'm, ja, ja!.... Dat wist Jeanne.... best!.... Mocht het dan soms niet? Mocht je niet houden van iemand!.... Maar Kees had van haar in de laatste dagen amper notitie genomen.... Vandaag.... haar verjaardag nogal!.... hij was er niet eens geweest!.... Ze snikte luid-uit.
‘Weest toch stil, kind’ schamperde Jeanne, ‘en schaam je wat?.... Hè?.... Zeg, hoe oud ben je? Zestien!.... 't Is zonde!.... Dat komt er nou van. Als je omgaat met.... met zoo'n jongensmeid....’
‘Nou goed kind, ik wil nou met Ada omgaan! 't Is mijn vriendin!..... Dat gaat jullie niks an!.... Jou en je saaie, stijve vrindinnen!.... Louise, moet die niet 's komen logeeren?’ - en Noortje bootste de stijve pas van het meisje na, in haar nachtjapon - ‘Tennissen! ja, dat zou goed voor haar wezen! Och jé!’
‘Kind!.... Je bent over je slaap, ga na' bed!’ zei Jeanne. En zweeg verder.... Lag er in bed over na te soezen.... Nonsens was 't, dat Frans op haar.... En zij?.... Och, ze vond 'm een aardige jongen.... Correct, en toch leuk.... En zoo'n prettig geluid, sympathiek ja!.... Vroolijk.... en dan soms in-eens haast weemoedig.... Alsof hij iets had dat hem drukte.... Vreemd!.... Maar hij was niet verliefd op haar.... Och!.... Geen kwestie!....
Toch keek ze er Frans, in de volgende dagen, vaak heimelijk op aan.... Zou het mogelijk zijn?.... Zou hij werkelijk.... iets om haar kunnen geven?.... Wel dikwijls lachte zijn blik haar toe, wel bizonder aandachtig en lang soms.... Wat had ze dan, dat
| |
| |
hem zou kunnen bekoren.... misschien?.... Dat ze levendig, opgewekt was, en gevat en wakker, snel van begrijpen kon wezen, schrander.... ja - waren er niet die 't hadden gezegd? - ook geestig soms, als ze wat opgewonden werd?.... ‘Een leuke snijboon ben jij,’ had Frans eens gegierd, in een hevige lachbui.... Brutaal!.... O, ze had hem ook afgestraft! Maar 't was haar geweest of ze zwol van vreugd, en haar blik werd nóg troebel.... zoo vaak ze 'r aan terugdacht....
Daan vroeger.... had het wel vaak al gezegd.... Dat ze gevat was.... en toch zoo gevoelig; een zeldzame combinatie, zeide hij. Gevoelig.... ze wist het, zijzelf ja!.... Maar Daan, hoe kwam hij er toch aan?.... En Frans.... hoe kon die er ooit iets van weten?.... Ze was zoo gesloten.... Ze kón niet anders....
Haar uiterlijk.... zou 't dat kunnen zijn!.... Och, wel nee toch, hoe zou het?..... Zoo'n volle, gezonde, robuuste jongen, plezier hebben in een schraal kind als zij?... Ze was wel iets dikker geworden in Zandvoort, haar wangen een beetje gevulder en frisscher, wat minder flets; maar ze had ook natuurlijk weer sproeten gekregen, - o, akelig! Sproeten! Een ramp was dat.... En kijk me dat vreeselijke haar nu weer zitten!.... Nadat ze maar even zich warm had gespeeld.... was de krul er al uit, viel de kuif in tweeën, hingen de piekjes nattig en sluik langs haar slapen....
Nee!.... och!.... haar uiterlijk!... Gonne zei 't wel eens, om haar te troosten, dat ze heusch niet leelijk was, een fijn blank snoetje.... Nou ja, och ja!.... Die was immers net zoo, Gonne.... Maar die had tenminste haar prachtige haar, dat glanzige bruine, fijne, kroezende haar....
Nee-nee, haar uiterlijk niet....
Och, alles verbeelding!....
Of - en ze bloosde bij die gedachte - òf 't werd nog veel mooier!....
Dwaasheid! Wat kende hij haar!.... Hoe wist die
| |
| |
jongen, wat zij.... van binnen!.... Gevoelig?.... O! Louter gevoel leek ze somtijds zichzelf, 't verontrustte haar vaak.... Als zij ooit eens vrij kwam - want nu was ze altijd als opgesloten - als ze ooit eens een man kreeg, die van haar hield, die alles in haar wist los te maken, een man aan wien ze zich..... héélemaal.... zou mogen geven, zou willen wijden, een man, dien ze liefhad, liefhad - het duizelde haar - hoe zou ze hem koesteren, blindelings verwennen.... alles, álles voor hem willen doen.... voor hem leven en.... doodgaan als 't moest.... Nee, doodgaan, dat zou dan te jammer zijn....
Maar hoe kon een ander dat weten?... Ze liet immers nooit iets merken.... was levendig, scherp in haar antwoorden soms.... Bij-de-hand!.... Was 't dát misschien waar hij schik in had?.... Zelf was hij ook zoo, ja, leuk en geestig, hield óók van plagen.... Maar néé, geen flirt, dat was onzin van Ada.... Zoo'n kind maakt natuurlijk geen onderscheid!.... Vroolijk was hij, en wist misschien dat hij knap was, nou ja.... Toch, coquet vond ze 'm niet, daarvoor veel te eenvoudig, te hartelijk, gewoon.... Een aardige jongen.... en intelligent.... Maar, och wel nee, niet verliefd op haar!.... En zij niet op hem ook.... totnogtoe.... gelukkig!....
Zoo mijmerde Jeanne....
Maar als ze, daarna, weer in weelde van zonneschijn, zomersche glanzingen, samen waren, en tennis speelden - Jeanne en Frans, tegen Theo en Ada - en renden, huppelden, over het veld, vlug en veerkrachtig terugslaand de opspringende ballen.... als ze telkens weer, met hun gloeiende wangen, hun warme lijven in 't luchtig flanel, vlak bij elkander kwamen in heftige spanning van 't spelen, op 't kaatsen loerend - maar toch ook vaak éven elkaar in de oogen - met hellen lach, een roep, een scherts.... als ze ter-zij zaten uit te rusten, bepratend, vol ijver en vuur nog, het spel, en lachend om de anderen, malligheid makend, jolig ple- | |
| |
zier...., als ze wandelden samen langs zee, langs de blinkende schuiming, en blikten de trillige ruimte in, naar de horizontlijn, naar 't rollende, wielende, stortende water.... en altijd weer, telkens, elkaar in 't gelaat, in het levende, sprekende.... dàn.... o, dan kon Jeanne niet laten 't zich voor te stellen: wanneer 't eens zoo was.... dat hij van haar hield.... en 't haar plotseling zeggen zou...., dan kwam in haar hoofd óók een branding, een blinking, een jachtend gewiel als in 't schuim van de zee, wist ze dikwijls niet meer wat ze zei van verwarring, van opwinding, gloed.... die, als hij weg was, verstilde, verkilde, een leegte liet....
In late namiddaguren vooral, als de zon verguldde, het licht zoo rustig omstrakte, de duinen, de dingen aan 't strand.... en zijn hoofd en handen.... en als dan zijn helder betonende stem toch zoo innige dingen kon zeggen, vertellend van vroeger, - zijn moeder was dood -, vragende haar naar haar leven thuis, haar vriendinnen.... met soms, in den klank van zijn woorden, een zwaarte, als kwamen ze diep uit zijn binnenst...., dan was 't haar soms of ze schrok, maar van blijdschap; ontroering bonsde haar op naar de keel: en het scheen in-eens.... alsof er iets groots zou beginnen te leven, iets heerlijk groots.... of ze 't tezamen verwachtten.
Zoo stil kon hij kijken, en zwijgen, loom en vertrouwelijk.
Maar dan, plots, zwaaide hij rond op zijn hielen, riep of gierde, iets mals, keek haar brutaal-dichtbij aan, koel dringend, met glinstering van overmoed, speelschheid en spot, of hij zei, met een buiging, iets vleiends en lachte, proestlachte, ironisch bijna.... Dan was het weer uit.... werd ze troebel en treurig.... soms ineens stroef. Maar vaker spotte ze plagend terug, viel ze mee in den jooltoon, gaf rake antwoorden, brutaal op den man af, zei aldoor maller, dol-clowniger dingen....
| |
| |
Dat gaf dan weer later neerslachtigheid.... een vaag doodsverlangen.... tranen 's nachts, en een plotselinge hoop.... ergernis over zichzelf.... en toch ook twijfel.... of 't niet juist góed was geweest.... En moeheid 's ochtends, een blind tegen-op-zien; tóch haken, altijd opnieuw, naar ontmoetingen....
't Werd als een roes, die zich telkens hernieuwde. 'n Fel-hartstochtelijk spel... met de dingen der ziel.
In 't begin van September was 't met dat lieve leven gedaan; de vacanties om - de badplaats liep leeg, en de zomerweelde begon te verwaaien; 't werd natterig, kil en ál vroeger donker. De Croesen Vertrokken, naar Amsterdam.
Frans de Haan bleef nog een weekje.
Lachende hadden ze afscheid genomen. Adieu! Tot ziens!.... Ze zagen elkaar immers gauw terug. En het tennisspelen zou voortgezet worden, in 't Vondelpark, een club opgericht; ze gingen een mooi terreintje huren, zoodra ze terug waren.....
Afgesproken!....
Ze praatten als hadden ze geen besef, dat het uit was met hun vacantie-leven, uit voor dit jaar tenminste.... dat je den zomer niet rekken kon...
Maar Jeanne, - die eerste dagen weer thuis; in 't zoo gewone, bekende; 's ochtends met Ma, al de bezigheden, 's middags visites, boodschappen doen - Jeanne voelde zich moe, en gedrukt, verdrietig.... teleurgesteld.... niet meer opgewassen tegen de kamerstemmingen thuis, en in straten-volten, in donkere winkels - ze lagen zoo zwaar op haar borst en keel.... En dat viel haar zoo tegen.... Ze had juist gedacht dat ze sterker geworden, er beter tegen bestand zou zijn....
Maar ze was zoo gewend geraakt aan de lucht, aan zon en zeelucht, aan véél beweging in 't opene, lichte, aan vrijheid en spélen.... En vooral.... aan haar om- | |
| |
gang met Frans de Haan.... Och, nú dat gemis!.... 't Was toch géén flirten geweest, néé-néé, zoo wou ze 't niet noemen! Een vrije, heerlijk-vriendschappelijke omgang.... O! 'n genot!.... Ze voelde het nu pas geheel en-al, wat het haar was geworden, ze kreeg er een gloed door het lijf van dikwijls, een tinteling.... 't leek wel op hoop, en kracht.... Maar dan aanstonds weer loomheid, en nare twijfel.... Ze voelde.... nee!... dorst het zich-zelf niet te noemen....
Uitgelaten van wilde vreugd was ze plotseling - maar moest zich bedwingen natuurlijk - toen Frans, ook terug van zee, nog dien zelfden dag aankwam. Het tennisveld was al gehuurd intusschen. En Corver, Ruis, Anton Mansfeld, Gonne, Loe, ze werden dadelijk lid van de club. En ze speelden weer: in't eerst bijna iederen middag, soms in een regenbui door, zóó vol animo....
Toch was het al dadelijk anders dan Zandvoort, lang zoo intiem niet, zoo vrij-en-blij!.. Stadskinderen kwamen er naar staan kijken, stads-arme-kinderen, 'n burgervrouw, of een slagersjongen.... Dat maakte je stijver, licht gegeneerd; 't was soms of Theo vooral zich een beetje schaamde.... Ook Frans deed nu lang zoo gewoon familjaar niet, zoo hartelijk, innig als daar, op hun veldje.... Hij was nog wel aardig, leuk-plagerig, hoffelijk, maar tevens stadsiger, meer op een afstand, koeler.... als hield hij zich in tegenover de anderen, Gonne en Loe. Soms deed hij 'n beetje flirterig-vroolijk ook met die twee, en 's Woensdags en 's Zaterdags-middags vooral, met Ada en Noortje - die konden op andere dagen niet komen.
Maar ééns, - 't scheen plotseling weer volle zomer geworden; warm was 't geweest overdag, en 's middags hadden ze afgesproken, na-den-eten nog voor een uurtje terug te komen op 't veld - per fiets, 't kon zoo gauw gaan...; maar toch.... het was dan al spoedig te donker geworden... Ze hadden opgewonden gespeeld, in de schemering.... Frans ouderwets dol-vroolijk, half-heimelijk intiem... En nu fietsten ze samen naar
| |
| |
huis, door de parklaan.... De avond was daar al haast nachtelijk door 't zwart van de boomen. En 't was net geweest, alsof Frans zijn best deed wat achteraf te blijven met Jeanne; zacht pratende fietste hij naast haar, langzaam; en loom gaf ze toe, voelde vreemde volte van binnen; ze wist niet: was het verlangen of angst, dit gespannen verwachten. Plotseling lei hij zijn hand op haar stuur, warm dicht naast de hare.... dan óp de hare.... zag ze zijn oogen groot glanzen, haar àànzien, en 't was of zijn stem, van bewogenheid heesch, even trilde: ‘Blijf zitten zoo.... 'k Zal je wel trekken, Jeaantje.... Ik zal je wel sturen, hoor! Is dat goed?.... Kijk me 'is an!.... Of kan je me oogen al niet meer zien?.... Ik de jouwe nog wel, hoor!...’
‘Leuk zoo in donker!....’
En zwijgende reden ze 'n poosje voort, terwijl zij haar hand.... maar niet weg te nemen.... vermocht.... en het was soms, alsof hij haar streelde.... Ze soesde.... verward.... en zoo warm.... maar.... zalig!....
De anderen schreeuwden: ‘Frans, hé!.... Waar zit-jelie?.... Jeanne!.... Vooruit toch!.... Waar blijven jelie?’
Dan had hij zijn hand van haar stuur genomen....
't Was uit!....
Maar ze kon er dien langen, warmen nacht bijna niet van slapen....
Toch leek het in 't licht van den volgenden dag, of 't een droom was geweest.... niets wezenlijks.... Ze speelden weer 's middags. En Frans was gewoon, bedaard opgeruimd, helder. Alléén - soms lachte er iets in zijn oogen, iets dat ze er vroeger nooit in gezien had, zoo dartel, koel dartel en triomfant... bijna wreed..., ze voelde een beetje angst. Maar hij zei niets bijzonders.
Daarna bleef hij van Zondag tot Zaterdag weg, liet zich niet zien op het tennisveld. ‘Hard moeten werken!’ Hij krabte zich grappig benauwd het oor bij de malle verzuchting... En dien Zaterdag maakte hij dolle gekheid met Ada Bekker. Thé werd er kribbig en stil van....
| |
| |
Toen 't nu langzamerhand in 't geheel geen weer meer was, om buiten te spelen, zette ze - een toegejuicht voorstel van Adam - de tennisclub in een dansclub om. Louise's ouders vonden dat eerst in 't geheel niet goed. Maar Frans ging er heen, een visite maken, met Theo en Jeanne; hij praatte zoo aardig. Toen mocht het dan, mits aan huis bij mijnheer van Zutfen, den dansmeester, eens in den week. Ada en Gonne kwamen ook geregeld, en nog een paar meisjes. Ook Karel Croes had zoo vriendelijk gevraagd of hij mee mocht doen - 't was om Noortje enkel.... - Hij werd gewoonlijk een beetje geplaagd met zijn bril en zijn krullen, z'n rooie kleur, lacherig voor de mal gehouden.... toch mochten ze 'm wel....
Ook waren er telkens danspartijen dien winter, bruilofsfeesten, en bals van de groote studentenver-eenigingen. En dikwijls was 't heele clubje daarbij. Maar tusschen Jeanne en Frans de Haan bleef 't maar aldoor hetzelfde... 't Meisje werd drukker, nerveuser, gejaagder; soms wild in-eens, door het dolle heen, dan weer stil-norsch, kleintjes kribbig, verdrietig.... Ze ging ook nog vaak naar 't Concertgebouw, maar genoot er niet rustig meer; want altijd door keek ze er uit naar hem; als Frans niet kwam was ze ongelukkig.
Maar niemand wist het....
Daarentegen was Theo en Ada's verhouding haast officieel onder jongens-en-meisjes. Ze kibbelden veel, maar verzoenden zich telkens weer. Werken deed Theo dien winter haast niet. Hij had het te druk met z'n clubbesognes, 't studententooneel, debatten over 't sociale vraagstuk, en feesten; bleef laat in den nacht zitten kletsen; kon 's morgens al minder en minder goed uit zijn bed komen, landerig....
Maar als er gedanst werd ontbrak hij nooit....
Ook Noortje was dol op dansen geworden. Vooral met Kees Corver. Maar Anton vond ze toch ook erg leuk.... Die malle Karel probeerde soms - onverwacht, in de gang bij van Zutfen, of later op
| |
| |
straat - haar te pakken, te zoenen: Eens had ze'm een klets op zijn wang gegeven; die klonk!....
Maar hij was er niet boos om geworden....
Ru bemoeide zich niet met die ‘kinderen’, hield absoluut niet van danspartijen; zoo'n nonsens!.... Hij kreeg in December veertien dagen vrij-af. Toen ging hij met Baatz naar Parijs en Brussel. Daar kon je tenminste nog eens uitgaan.... Amsterdam werd vervelend.
Langzamerhand moest er gedacht worden aan de voorbereiding van 't groote feest, de zilveren bruiloft. Met Kerstmis, aan tafel, had pa gezegd: een diner moest het zijn: Een groot, mooi, feestelijk diner, buitenshuis, en na afloop dansen. Voor de oude en voor de jonge-lui - ieder wat, lachte Croes.... De trouwdag viel eind Februari.... Het feest zou dan volgen, den eersten Zondag in Maart.
Doch ééns - op een avond in Januari nog - Croes was aan tafel wat stiller geweest dien middag dan anders - ging Emma, een weinig bezorgd, naar zijn kamer, om eens te praten, te vragen: of er iets was.... Jan keek haar ernstig, nadenkend aan, bij haar binnenkomen. Hij zat aan zijn lessenaar, achterover, werkte niet.... streek zijn linker hand over baard en snorren, dan langs de knobbelig-gladde kruin, en weer naar voren; peinzerig brommend: ‘Ja, dat is goed.... dat 's wel goed, dat je 'is even komt. Doe de deur dicht, Emma, wil je?.... En ga er dan even bedaard bij zitten.’
‘Gut maar Jan.... is d'r wat?’
‘Nee!... Och wel nee, niks angstigs!’ - hij lachte en praatte weer helder nu, stond op, schoof een stoel naast de zijne; en terwijl hij zich zacht daarop neerduwde klapte een zoen op het strak-rood vel van haar voorhoofd - ‘Niks vreeslijks!.... Bedaard maar, hoor!.... 't Komt weer allemaal in orde!... Maar... ja.... och.... zie je’ - en hij zette zich opnieuw,
| |
| |
stak zijn lange beenen rechtuit, streek zijn baard naar voren - ‘de kwestie is.... De zaken zijn me verleden jaar nou niet meegevallen, dat weet je wel.... Die beroerde staking!.... O! 't zal wel weer ophalen!.... We werken ook eigenlijk veel te goedkoop tegenwoordig.... En 't is ook.... op dit oogenblik.... nog niet met juistheid te zeggen.... 't Valt misschien beter uit dan ik denk.... Maar.... nou, ik ben toch wel bang... dat we bijna geen dividend kunnen geven, dit jaar.... Dat 's vervelend!.... Dat spijt me verduiveld, zie je.... En 't schéélt ook natuurlijk....
‘Wat....? Hoe bedoel je?....’
‘Wel, ik krijg dan toch ook geen tantième natuurlijk... Dat scheelt me... Nou, zoo verschrikkelijk weer niet.... Maar.... 'n paar duizend gulden toch altijd, nie-waar?... En het leven is duur!...Je weet 'r alles van.... 't Wordt met ieder jaar duurder....
‘Gut maar Jan, zeg, moeten we.... moeten wij ons bekrimpen.... Bedoel je dat?’...
‘Hè?... Nou, bekrimpen!... Ja! Kijk 's an!... Gevaar is er niet, hè?... Haha!’ - Jan klopte zijn vrouw op de knie - ‘Mamaatje, maak je maar niet ongerust, hoor!... We hebben wat overgehouden, vroeger, dat weet je... Maarre.... daar kom ik ook liever niet 'an, hè? begrijp je wel, later zal 't noodig genoeg zijn.... De jongens.... enfin....’
‘Asjeblieft!.... En de meisjes toch ook! Niewaar?.... als ze trouwen.’
Natuurlijk!... Ja, zeker, zeker!.... Maar’ - nu zonk toch weer even zijn stem - ‘dat spijt me nou juist zoo.... Verleden jaar is er ingeteerd.... Kapitaal.... Dat 's zoo jammer.... Maar niks an te doen.... Natuurlijk niet, hè.... gedane zaken.... 't Komt ook wel weer in orde.... Maar nu.... voor 't vervolg.... 'n beetje zuinig aan.... 't zal wel moeten, mama....’
‘En.... O, maar Jan... en ons huwelijksfeest?...’
‘Juist!... Dat moet doorgaan!... Natuurlijk....
| |
| |
Dat spreekt!.... Dat is afgesproken.... Kan ook niet anders.... Maar daarom juist!... Wat we buitendien moeten uitgeven, zie je.... 't Dagelijksche.... En 's zomers naar buiten!....’
‘Naar buiten?... Nee Jan! Dat kan je niet laten... Zeg zelf.... Wat zouden ze daar wel van denken... de menschen!.... Nee.... och.... Ik zal wel zien.... Op m'n eigen kleeren....’ En Emma snikte in-eens.
‘Kom zeg, ben je mal, wat is dat nou,’ schrok Croes dan op. ‘'t Is toch niet om te huilen!... Je kleeren, och wat, alsof die zooveel geld kosten!.... Kom, zeg, Em!...’
‘En dat feest!... 'k Zal er toch niets geen plezier meer in kunnen hebben!....
‘Ik wel!.... Waarachtig!.... Dat zal je-n-is-zien, hoor!.... En jij ook. Natuurlijk! 'n Mooie grap... 't Is of we failliet zijn.... Och hemel, die vrouwen toch!.... Kom!.... veeg die tranen maar af, mal wijffie.’ En opstaande zoende hij haar weer, bij het oor, in de kroesjes..
‘Maar.... waar moeten we dán op bezuinigen, Jan, 'k weet 'et heusch niet!’
‘Nou goed!.... Dat bekijken we samen dan wel 's.... Hè?.... Op een anderen dag!.... Heerejé, wat 'n huilbui!.... Kom!.... Ga jij nou maar kalmpjes weer naar beneden.... Laat mij nog een warme kop thee geven, hè?.... Deze is koud geworden.... Zeg, wil je!.... Dag maatje.... Kom, ga nou maar!’
En Croes bracht zijn vrouw, met wat klopjes, een duwtje.... een zoen.... tot de deur.... die hij opendeed... Dá-ag!.... Hij was weer alleen.
Met zijn werk.... en zijn zorgen.
|
|