| |
| |
| |
| |
Zyne doorluchtige hoogheid den vorst en heer Willen den Vyfden,
Prins van Oranje en Nassauw, erfstadhouder, kapitein generaal en admiraal der vereenigde Nederlanden, enz. enz. enz.
Behoort iemand van het zyne den Tytel te voeren, het is, in deezen, dat het uwe Vorstelyke Doorluchtigheid toekomt, dit Stuk, myne geringe Herssenvrucht, genadig te eigenen; gelyk ik uwe Hoog- | |
| |
heids goedkeuringe te danken hebbe dat zulks is geschied, en welke onverdiende vergunning de nedrigheid en Burgerliefde in een Prinsselyk hart kenbaar maakt, my nimmer in dankbaare erkentenisse zal uit de gedachten gaan, den mynen ten richtsnoer moet strekken zich dier gunste, zoo veel moogelyk, waardig te maaken, en den Landgenoot doet zien, hoe bereidwillig onzen Doorluchtigen Stadhouder de billyke verzoeken der geringsten zelfs niet van de hand wyst, maar veeleer hoogstvaderlyk aanneemt, en zich derzelver bescherming niet begeert te ontrekken.
Het is eene bekende waarheid, die den allerfelsten Haater niet kan tegenspreeken, dat wy de Grondvesting onzer dierbaare Vryheid, den yver, de liefde, trouw en standvastige dapperheid uwer onwaardeerbaare Voorvaderen meest te danken hebben, als het waar is dat alle harten daarvan overtuigd zyn, en het ook eene waarheid zy dat die Vorsten altoos ten metaalen Voormuuren des Vaderlands, ten leeven den Legers en tot voorwinden der Vlooten, verstrektten, de bereidwilligheid der Burgeren, met den moed der Beschermers, bezieldden, en meer dan eens, door de gaave Gods, de behouding vondden toen alles verlooren scheen.
De Eerste onzer heerelyke Stadhouders, met reden, Grondlegger der Batavische Vryheid geheetten, het eigelyke beweegrad der pryswaardige en heldhaftige
| |
| |
handelingen van de zoo genoemde Watergeuzen; was meteen Beteugelaar hunner te verregaande wraakzucht, Voorgangeer der Braaven tot alles goeds, en waarachtigen Veroveraar van den Briel, zonder wiens geliefden naam niets waare uitgerecht geworden; want in hem wist ieder braaf Nederlander een' Vriend en Vader te vinden, zynde voor alle redelyke Religiebelyders te hunner behoudenisse even dierbaar, welke by door zyn onwaardeerlyk bloed gekocht heeft en dus tot den hoogsten prys betaaldde. Deeze Eerste uwer nooitvolpreezene Voor gangers schynt dus myne stoutheid te billyken, den allergelukkigsten zyner Vorstelyke Nazaaten (in uwe Doorluchtige Hoogheid te vinden) de bescherming zyner Hoogloffelyke Grondlegging der Batavische Vryheid toe te durven wydde: eene stoffe, die , tot myne verwondering, voor zoo verre my bewust is, nog nooit door het leevende Tooneelspel verleevendigd wierde.
Deeze gelukkige verhandeling, heeft my den allergelukkigsten onzer Vorstelyke Stadhouders ten Begunstiger doen gewinnen; ik zegge, den allergelukkigsten; want wien derzelven bragt met zyne gewenschte geboorte het gelukkig einde van eenen bederffelyken oorlog mede? wien hunner was aan zulk eenen onvergelykelyken Koninglyken Heldt en Overwinnaar, meer dan Alexander, Cesar en Augustus, zoo na, door een allergelukkigst Huuwelyk vermaagd- | |
| |
schapt? wien dier Doorluchtigen heeft in zulk eene langen bestendigen Vrede, zoo ryk in Vorstelyke Telgen en liefde des Volks moogen regeeren als uwe Doorluchtigheid? alle het welke myn heil te grooter maakt, doordien onze Vaderlanders zoo algemeen in uwe Hoogheids gelukken deelen en 'er vrucht van smaaken, gelyk my ook dezelve els een' vruchtbaaren regen hevochtigt. Het is deeze uwe genadige gunst die my alleen niet verblydt, maar ook de meesten myner Deelgenooten, in onze voorige ongelukken ten hoogsten verheugd van harten maakt en doet hoopen dat uwe Hoogheid, eenmaal uit de hoogte op een' gering Tooneelspeelder hebbende behaagt neder te zien, aan hun ook by gelegenheid uwe Prinsselyke bescherming niet zult gelieven te ontrekken, volgende in menschliefde, gelyk in andere deugden die Vorsten na hunnen dood vergoden, uwe heerlyke Voorzaaten volmaaktelyk; onder dewelken het altoos eene hoofddeugd gerekend werd de onderdrukte onschuld bescherming te verleenen, zonder uitzondering van Persoon: hoe veel te meer moogen het dan de zulken verwagten, die altyd, als getrouwe gehoorzaame Medeburgers, ten welzyn der Lande naar vermoogen medewerktten, in yver en liefde des Vaderlands volharddenden en in het mededraagen der Staatslasten nimmer onlustig zyn geweest, of immer eenige onwilligheid toondden.
| |
| |
Het is zelve grootdeels de zucht tot ons Vaderland te wyten, dat myne voorgaande Stukken, gelyk ze zyn, werden uitgegeeven, en uit dezelfde geneigtheid des harte ziet dit mede het licht, aanmerkelyker dan de anderen, door uwen Vorstelyken naam aan het Hoofd te voeren; en het is deeze uwe Doorluchtigste gunst die my dus stout maakt byna geheel alleen op zwakke vleugelen te durven dryven; het welke voordeezen nooit geschiedde; waarom ik hoogstnederig verzoeke, dit in aanmerking te neemen en de gebreeken daarin genadig te verschoonen; dat ik te meer durf verwagten te erlangen, doordien myne voorgaanden, zoo als dit, en anderen welke moogelyk nog eens volgen zullen, hoe gering, echter bewyzen zyn van myne liefde tot braave Vaderlanders en derzelver Beschermers, terwyl onder beide uwe heerelyke Voorgangers met recht de eerste plaats bekleeden, welker erkentenisse in myn hart der dankbaarheid met vollen monde uitschreeuwen.
Uwe Doorluchtigheid gelieve (naar zyne gewoone nedrigbeden) deeze gezegdens niet aan te merken gelyk vleijende loftuitingen; maar als verpligtingen welke ik my zelven altoos hebbe opgelegen, om iemand, naar myn zwak vermoogen, zyne verdienden lof toe te kennen, stellende de geenen die zulks niet doen in eenen graad met hen die den arbeider zynen zuuren rechtvaardigen loon weigeren; als willende wel diensten en voordeelen genieten, doch denzelven niet
| |
| |
erkennen wordende dierhalve schuldig aan ondankbaarhedens, die voor alle edelmoedige zielen stellen zyn onder de baatelykste, snoodste en verachtelykste gebreeken die ooit in den mensch plaats kunnen neemen. Het was echter een soort van bovaardy, die in een gering hart opklom, om zulk een' Hoogverheven Persoon, als uwe Vorstelyke Doorluchtigheid, der bescherminge, boogstnederig, te durven verzoeken van een Stuk, dat zyne enkele waarde beest, een schraal gedeelte uwer eerste Heerelyke Naamgenoots en Voorzaats daaden te verleevendige; maar het is myn goedt geluk, dat my uwe Hoogwaardige toestemminge heeft doen verwerven; waardoor ik, ten minste, het heilryk vergenoegen hebbe, den Tydgenoot en Naneef (in spyt myner onbekwaambedens) te toonen, met welken yver en geneigdheid myn hart, jegens uwen Hoogvorstelyken Doorluchtigheids dienst, bezwangerd gaat; in welke streelende hoop, ik beschroomd de eere neeme, my zelven met de diepste en nederigste eerbiedigheid te noemen,
Doorluchtigste Vorst, en Heer!
Uwe Hoogheids
Onderdaanigste en getrouwe Dienaar,
SIMON RIVIER
Rotterdam, den 30sten September 1777.
|
|