stak het kompas in een van zijn eigen zakken en keek de gang door.
‘Het ergste is, dat we zoowel naar het Noorden als naar den anderen kant kunnen loopen’, merkte hij op. ‘Toch zullen we allen bij elkaar blijven. Wat denk je er van om eerst eens recht door te loopen, Paul?’
Paul, die om de waarheid te zeggen wel een beetje gevleid was, met het feit, dat de inspecteur zijn meening wilde weten, knikte. ‘Hadden we maar wit zand of een touw, dan konden we altijd den weg terug vinden!’
‘Touw heb ik wel, maar niet veel’, mengde Valk zich in het gesprek, die in tegenstelling met Kool even hard naar de buitenlucht verlangde als de inspecteur en Paul.
‘Waar heb je het?’, vroeg de inspecteur.
‘Hier’, wees Valk. Het was inderdaad niet veel, slechts een meter of tien.
‘In het ergste geval kunnen we het uit elkaar pluizen’, zei onze jonge vriend. ‘Het is samengesteld uit vijf dunne strengen, dan hebben we al ongeveer vijftig meter!’
‘Nóg niets, maar we zullen het zuinig bewaren. Vooruit, niet langer treuzelen. Jullie blijven voor ons loopen!’, commandeerde de politieman, zich tot de beide smokkelaars wendend.
Kool bromde wat, doch achtte het geraden het bevel maar op te volgen en Valk bleef aan zijn zijde. Paul en de inspecteur volgden op korten afstand. Zij volgden de gang, die de eerste honderd meter geen zijgangen had, doch toen kwamen zij al spoedig op een driesprong.
‘Halt!’, klonk de stem van den inspecteur en zij bleven staan.
‘Hier in, denkt u ook niet?’, vroeg Paul, na aandachtig den bodem van de drie gangen te hebben bekeken.
‘Juist, alleen hier vinden we de sporen terug van