| |
| |
| |
Leslie Lulofs
Leslie wil er tussen uit
Vier en twintig jaar is Leslie Lulofs als hij van zijn vader, Dr. W. Lulofs, Directeur van het Gemeentelijk Energiebedrijf te Amsterdam, permissie krijgt zich samen met zijn jongere broer Warner in te schepen naar Zuid-Afrika.
Het is 1935, midden in de crisisjaren.
Leslie heeft de Middelbaar Technische School doorlopen, een paar jaar in Birmingham gestudeerd en ziet geen toekomst in Nederland. Zijn Engels is perfect, dank zij zijn Engelse moeder. Van Zuid-Afrika weet hij niet veel meer dan dat de Boeren daar trouw in de Bijbel lezen.
Hij laat Amsterdam achter zich. Leslie heeft een onbezorgde jeugd gehad. Zijn hobbies: zeilen en radio. Als ik, bijna dertig jaar later, in zijn landhuis zit, kijk ik naar een schilderij van die boeier, waarmee de familie Lulofs graag op de Zuiderzee dobberde. Zijn blik blijft er een ogenblik op rusten. Niemand komt ooit los van zijn jeugd.
De tuindeuren staan open. De atmosfeer in het hooggelegen Johannesburg is in de namiddag verrukkelijk. Het begrip kamer is wat eng voor de ruime woonvertrekken van de landhuizen in de landelijke voorsteden van de goudstad. De ruimte van Zuid-Afrika weerspiegelt zich ook in deze huizen met hun grote tuinen waarin de heerlijkste bloemen bloeien. Het is nog volop zomer, begin februari. Wie mocht denken dat Johannesburg met zijn miljoen inwoners en omgeven door hoge gele, deels reeds begroeide mijnzandbergen, alleen maar een uit de grond gestampt Manhattan is, vergist zich. Het leven in de city is inderdaad gespannen, net als in New York, maar de op de omringende heuvels gelegen voorsteden zijn zo liefelijk als Wassenaar, Velp of Bloemendaal.
Toen Leslie Lulofs in Zuid-Afrika aankwam wierp hij een vluchtige blik op Kaapstad en de Tafelberg en reisde rechtstreeks door naar Johannesburg. Niet naar Pretoria.
Waarom? Misschien zou hij het later begrijpen.
Leslie heeft al gauw een baantje als schakelbordwachter in een der voorsteden. Zijn broer komt bij een reisbureau. Reeds na een half jaar wordt Leslie ‘bevorderd’ en krijgt hij hetzelfde werk in de stad. Beurtelings dag- | |
| |
en nachtdienst. Er blijft wel eens tijd over om zelf wat te doen. Prutsen aan radiotoestellen. Zo komt hij bij Philips terecht. Philips had alleen een verkoopkantoor.
Het duurt niet lang of Leslie gaat met overjarige radiotoestellen op stap. Huis aan huis. Radio is voor velen nog iets nieuws.
Een Hollandse jongen in Johannesburg... anno 1935. Een Hollandse jongen die er tussenuit wou in Holland, waar alle vensters leken toegesloten. Het Holland met zijn stempellokalen.
Leslie doet meer dan overjarige radio's aan de man brengen. Hij heeft zijn ogen goed open in deze cosmopolitische stad. Hij ziet een wereldstad verrijzen, de goudstad. Intuïtief beseft hij dat hier grote mogelijkheden liggen. Als jongen heeft hij Zuid-Afrika uit de boeken leren kennen als het land van de Boeren. Maar hier, in Johannesburg, ontwikkelt zich een ànder Zuid-Afrika.
Hier in deze stad met ongedachte mogelijkheden, waar het hart klopt van het zakenleven, zal hij de vleugels uitslaan. Afwachten en werken is voorlopig de boodschap.
| |
De goudstad
Hoe is Johannesburg ontstaan?
Toen Leslie er arriveerde was het maar een halve eeuw geleden dat Staatspresident S.J.P. Kruger in Pretoria bezoek kreeg van ene Harrison die met de eenvoudigste hulpmiddelen zoals een pan voor het wassen van spoelgoud en primitieve stampers jarenlang door het land had gezworven. Eindelijk had hij zekerheid dat het goudrif ‘betaalbaar’ zou zijn. Kruger, die als jongen de Grote Trek had meegemaakt en gehard is door de bloedige botsingen met de zwarten en de eerste vrijheidsoorlog tegen de Engelsen, voelt instinctief dat na het vinden van diamanten in Kimberley, de toekomst van Zuid-Afrika opnieuw in het geding zal zijn als de Witwatersrand een goud-industrie zal ontwikkelen. Op 8 september 1886 stelt hij - God behoede Land en Volk! - negen plaatsen open voor publieke delverij. Daaronder bevinden zich Langlaagte, Doornfontijn en Turffontijn, thans reeds sedert jaren delen van de oude stadskern van de metropolis Johannesburg. Op dat moment staat er slechts een enkele boerderij, maar reeds na tien jaar wonen er op een gebied van drie vierkante mijl ruim honderdduizend mensen, waarvan de helft blanken zijn. Toen reeds was het tegenwoordige patroon zichtbaar: de blanken in handel en nijverheid (vooral de mijnbouw), de grote groep niet-blanken werkzaam bij de goudwinning.
Het is voor iedereen duidelijk dat Johannesburg totaal verschillend is van het ‘dorp’ Pretoria. In Johannesburg, dat veeltalige Babylon, de polsslag van gejaagd werken en fortuinzoeken, het stichten van grote maat- | |
| |
schappijen. In Pretoria: de vertegenwoordiging van de conservatieve boer, de behoudende patriarch en landbouwer.
Een botsing kon niet uitblijven. Wie zouden uiteindelijk Transvaal overheersen? De leidinggevende ‘uitlanders’ of de regering in Pretoria?
Inmiddels werd de schatkist gevuld. Transvaal werd welvarend. Maar Johannesburg begon zich steeds meer te voelen, verzette zich tegen de Nederlandse taal als de enige officiële taal en wenste vrij mee te dingen als het ging om de bevordering der nijverheden. Reeds in de negentiger jaren begonnen de leiders in Johannesburg de gelederen te sluiten. De Jameson-inval in het begin van 1896 was hiervan een uitvloeisel. Een mislukte poging om, met behulp van buitenaf, de regering in Pretoria te dwingen tot toegeven. Tegen de schuldigen werd door Pretoria gematigd opgetreden, maar er bleven twee machten: Rhodes, als vertegenwoordiger van het Britse imperialisme, strevend naar een Verenigd Zuid-Afrika onder Britse vlag en Kruger, strijdend voor het behoud van de onafhankelijkheid, de eigen identiteit.
De afloop van de Anglo-Boeren oorlog van 1899-1902 is bekend. Op het platteland een verschroeide aarde. Blijvende wrok. Maar niet één van de goudmijnen was beschadigd.
Men moet, aldus de Zuid-Afrikaanse historicus, de oud-Nederlander Dr. Jan Ploeger, met wie ik uitvoerig over de historie van Johannesburg van gedachten wisselde, - men moet dit alles zien als een economische omwenteling in Zuid-Afrika, welke heden ten dage nog voortduurt, nl. de omvorming van een landbouwstaat tot een industrieland. Nu sedert 1961 Zuid-Afrika weer een onafhankelijke republiek is, zullen Afrikaans en Engels sprekende Zuid-Afrikaners elkaar hoe langer hoe meer vinden om dit land met zijn schatrijke bodem tot grote ontwikkeling te brengen, waarmee niet alleen de blanke doch ook de zwarte bevolking zal zijn gebaat.
Wie rustig zit te werken in een van de hoge wolkenkrabbers van Johannesburg wordt er soms door een onderaards gerommel aan herinnerd dat tot op twaalf mijlen afstand, onder de grond, 300.000 blanken en zwarten in een doolhof van gangen bezig zijn het goudhoudende erts los te maken, een werk van onschatbare waarde voor de economie van de vrije wereld. In deze, zich koortsachtig uitbreidende stad kwam Leslie Lulofs in 1935 aan. Dat kon geen toeval zijn. Hij zwom er als een vis in het water. Bij Philips zat het wel goed. Hij maakte snel carrière.
| |
Leslie zocht zijn weg
Wie een gesprek met Leslie Lulofs begint bemerkt al vrij spoedig dat hij, ondanks zijn naturalisatie, en hoewel hij wordt beschouwd als een van de meesthardnekkige Zuid-Afrikaanse protectionisten die zich voor hon- | |
| |
derd procent heeft ingezet om de belangen van de Zuid-Afrikaanse industrie in de gehele wereld voor te staan, in wezen een typische bedachtzame Hollandse zakenman is gebleven.
- Tien jaar ben ik bij Philips gebleven, vertelt Lulofs. In 1940 was er een intermezzo...
Er glijdt een fijn glimlachje over het gezicht van mevrouw Lulofs, die inmiddels voor de thee met ‘home-made’ gebak heeft gezorgd. Het is nog te vroeg voor de whisky-soda.
- In 1940 kreeg ik de kans even naar Holland te gaan voor besprekingen in Eindhoven. Ik kon mee met de tweede experimentele vliegtocht van de ‘Reiger’ van de K.L.M.
Behoorlijke vliegvelden bestonden er nog niet in Afrika en de vlucht eindigde in Napels omdat Frankrijk en Duitsland al in staat van oorlog verkeerden.
Terwijl vandaag de vlucht Johannesburg/Amsterdam niet veel meer dan vijftien uur in beslag neemt, was de vliegtijd van Johannesburg naar Napels in 1940 vijf volle dagen. Ik kwam in januari 1940 in Nederland, waar ik Lida Woutersen ontmoette, oud-leerlinge van de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam. We besloten in juni te trouwen. Toen op de tiende mei de hel losbrak over Nederland was ik toevallig in Amsterdam. In de schuilkelder nam ik het besluit een poging te wagen om zo snel mogelijk naar Johannesburg terug te keren.
Leslie Lulofs is een uiterst hoffelijk man. Hij weet zijn gevoelens te verbergen achter een vriendelijke glimlach, maar ergens, ergens, denk ik, moet deze man toch keihard zijn en een onbuigzame wil hebben. (‘Een voorzichtige waaghals,’ noemde hem een van zijn vrienden.)
- Goed: ik begreep dat Nederland mij ook nu niets had te bieden en zei tegen Lida: we gaan morgen trouwen. Ik moest alles op alles zetten want de volgende dag was het zaterdag. In mijn nog verkreukelde pak stapte ik de volgende middag met twee inderhaast gezochte getuigen naar het stadhuis. Nog diezelfde dag wist ik door te dringen tot de Maatschappij ‘Nederland’. Op de kade stonden honderden en nog eens honderden gegadigden om met de Johan de Witt naar Indonesië te vertrekken. De Johan de Witt was een opgelegd schip met mankementen.
De banken waren gesloten maar het was een gelukkige omstandigheid dat mijn vader een paar duizend gulden in huis had. Want de voorwaarden van de Maatschappij waren onverbiddelijk. Wie wist op 10 mei 1940 wat oorlog betekende?
De ambtelijke machine draaide gewoon door. Ik vind het nog altijd een triest feit dat het schip tenslotte vertrok met een vrij groot aantal lege hutten... De Johan de Witt was niet helemaal zeewaardig en we moesten een week lang voor Southampton blijven liggen. De spanningen waren groot. Lida's ouders zaten in het noorden van Nederland en wisten
| |
| |
niet eens dat hun dochter getrouwd en wel op de boot zat...
Nou ja - halverwege de reis tikte ik op de deur van de kapiteinshut om te biechten dat ik mijn domicilie niet in Batavia maar in Johannesburg had. Ik had hoog spel gespeeld. De Kapitein vertelde me dat zijn schip in Kaapstad geen passagiers mocht afzetten tenzij er £95,- werd gestort. Ik telegrafeerde mijn broer en die stond op de dag van aankomst met het geld klaar.
- Bent u nog lang bij Philips gebleven?
- Zes jaar. Het was voor de Nederlanders in Zuid-Afrika toen een verwarrende tijd want de Zuid-Afrikaners waren nog volop anti-Engels. De nog niet genaturaliseerde Nederlanders werden uit hun werk opgeroepen om dienst te nemen hij de Irene-brigade. Veel vrouwen hieven in moeilijke omstandigheden achter. Met moeite opgebouwde zaken gingen teniet.
Zelf werd ik op medische gronden afgekeurd voor de dienst.
In die oorlogsjaren werd Zuid-Afrika de smidse voor de geallieerden. Ook Philips, afgesloten van het moederland, begon nu zelf te produceren.
Tegen het eind van de oorlog hadden we een aardig fabriekje. We maakten radio-onderdelen en toen de strijd in Noord-Afrika oplaaide reisde ik een keer naar Egypte met geluidsinstallaties. De fabricage was mij toen al in het bloed gaan zitten. Hoewel ik was opgeklommen tot waarnemend directeur en mijn toekomst, maatschappelijk bekeken, verzekerd was, waagde ik, samen met mijn collega Jan Hoseck de grote sprong om voor ons zelf te beginnen. We kochten in Boksburg twee acres grond en stichtten in 1946 de South African Glazing Co. (PTY) Ltd.
| |
Leslie als fabrikant
- Enfin, u hebt onze fabriek gezien, zoals die nu is, zegt mijn gastheer. Kort tevoren hadden wij een excursie naar het thans veel grotere fabrieksterrein in Boksburg gemaakt, waar ik de netjes in een muur gemetselde tegeltjes had bekeken waarmee de fabriek was gestart.
- Het povere begin, dat op niets uitliep, vertelt de heer Lulofs. Eigenlijk wisten we niets van ceramiek af, bekent hij. - Wij zijn technische mensen, zodat we al gauw overgingen op technisch porselein zoals isolatoren. Wel gingen we in de loop van de tijd ook serviesgoed maken, maar we bepaalden ons tot massaprodukten. Tot nu toe hebben we ons weinig kunnen inlaten met het maken van mooie dingen, maar binnenkort krijgen we twee Grieken voor de industriële vormgeving. Zij hebben een goede opleiding gehad. In Holland was er niemand te vinden.
- Had u geen moeilijkheden met de grondstoffen? Ik herinner mij het getob van Hollandse pottenbakkers in Australië.
- We moesten door de kinderziekten heen. Porseleinen isolatoren moeten bestand zijn tegen grote temperatuur-verschillen en daarvoor zijn goede
| |
| |
kleisoorten nodig. Die moet je zoeken en dan moeten ze gezuiverd worden. Na eindeloos geduld hebben we tenslotte kleigroeven in eigendom verworven. Dat was noodzaak. En nu (met een glimlach) kunnen we maandelijks vele tonnen aan anderen leveren en exporteren we zelfs naar Europa...
- En de ijzerfabriek?
- Toen we gingen uitbreiden kochten we er een ijzerfabriekje bij dat naast ons bedrijf stond. Het wonderlijke van het geval is dat deze fabriek nu al dezelfde omvang als onze porseleinfabriek heeft.
Een belangrijke stap vooruit was ook het (in licentie) vervaardigen van hoogspanning-isolatoren. Tien jaar geleden zijn we dus begonnen met het vervaardigen van smeedbaar gietijzer. We voeren onze produkten uit naar vier-en-twintig landen. Ook naar Nederland...
Op mijn vraag naar zijn ervaringen met Bantu-arbeiders zegt hij:
- Momenteel werken er in onze fabrieken 520 Bantu's en 190 blanken. De Bantu's zijn over het algemeen goede werkers, maar het zal, meen ik, nog lang duren eer ze meer specialistisch werk zullen kunnen doen. We hebben met Kerstmis een proef genomen met het uitkeren van een bonus door middel van een spaarbankboekje. Van de 300 zwarte arbeiders waren er 250 die het geld onmiddellijk opnamen. Vijftig van hen lieten het op de bank staan. Maar ik weet dat ik op deze mensen rekenen kan als er ooit moeilijkheden zouden voorkomen.
| |
De toekomst van Zuid-Afrika
Niemand heeft ooit de historie kunnen voorspellen. Wie als Nederlander met open ogen en onbevooroordeeld in Zuid-Afrika rondreist zal de meest tegenstrijdige meningen horen verkondigen. Zuid-Afrika is een land van scherpe contrasten.
Het politieke leven is zeer gecompliceerd en veel te gedifferentieerd dan dat men het zou kunnen onderbrengen in een zwart-wit schema. Bovendien vinden er dagelijks wijzigingen plaats in het politieke bestel.
Nu het mij allengs heel duidelijk werd dat Zuid-Afrika een industrieland is geworden, leek het mij van belang een der ‘captains of industry’ naar zijn mening te vragen over de toekomst van Zuid-Afrika.
Dat ik daartoe bij een figuur als Leslie Lulofs terecht kwam is niet zo verwonderlijk. Hij moge dan een uiterst vriendelijke indruk maken - zijn carrière heeft hij zeker niet alleen aan zijn hoffelijkheid te danken. Dat hij als oud-Nederlander, (behorend tot de loyale oppositie) niet alleen als fabrikant de aandacht trok doch ook als lid van de Economische Adviesraad van de Eerste Minister als vertegenwoordiger van de Zuid-Afrikaanse industriële wereld een stem in het kapittel heeft, spreekt voor zich
| |
| |
zelf. Men behoeft geen chauvinistische neigingen te koesteren om - met een koel hoofd - te constateren dat zowel de nazaten van vroegere Nederlandse emigranten als degenen die zich in deze eeuw uit Nederland naar Zuid-Afrika begaven in zeer belangrijke mate bijdragen tot de huidige bloei van de Republiek, zowel op maatschappelijk als cultureel gebied. Dat Leslie Lulofs bijvoorbeeld zowel president van de Transvaalse Kamer van Nywerhede was als president van de Gefedereerde Kamer van Nywerhede, in welke laatste functie hij optrad als zegsman van de Zuid-Afrikaanse fabrikanten met 3500 fabrieken die tezamen werk verschaffen aan ongeveer 500.000 arbeiders, moet te danken zijn geweest aan zijn meer dan middelmatige kwaliteiten.
Zowel tijdens de rondleiding over zijn fabrieksterreinen in Boksburg als tijdens ons gesprek in zijn woonhuis, kwam mij een man tegemoet die kennelijk niet aan bewustzijnsvernauwing lijdt, waaraan menigeen in Zuid-Afrika, wellicht uit oorzaak van eeuwen afgeslotenheid, nog niet is ontkomen.
Wat de wereldsituatie betreft zegt Lulofs: - Wij zien landen die 800 inwoners hebben te verzorgen per vierkante mijl, tegenover Zuid-Afrika met slechts één inwoner op dezelfde oppervlakte. Het meest tragische is, dat van de drieduizend miljoen wereldbewoners er 800 miljoen aan ondervoeding lijden.
- Denkt u dat de wereld in staat is haar gehele bevolking te voeden?
- Ik geloof dat er meer voedsel zou zijn dan ieder nodig heeft als de organisatie en produktie maar doeltreffend geregeld zouden worden. De werkelijke redenen van het manco moet men natuurlijk zoeken in de tekortkomingen van de mens zelf.
- Hoe verhoudt zich Zuid-Afrika inzake de ontwikkelingsgebieden tot wat de rest van de wereld doet?
- Laat ik Zuid-Afrika eens zien als miniatuurwereld, zegt hij. - Wanneer wij nu nagaan wat de gehele wereld de laatste vijftig jaar voor de ‘onderontwikkelde’ (nu genoemd de ontwikkelingsgebieden) heeft gedaan, dan komen we aan de hand van het ‘Economic Report to the President’ van 1961, tot de slotsom dat iedere Fransman per jaar zestig gulden voor de achtergebleven gebieden betaalt, de Amerikaan vijf en veertig gulden, de Engelsman twintig gulden, de Nederlander en Duitser ongeveer vijftien gulden, Canada en België tien gulden en Italië nog geen vier gulden. Zuid-Afrika geeft niet minder dan honderd tien gulden per persoon ten bate van de ontwikkelingsgebieden. Ik vraag mij af of enige van de grote wereldnieuwsbladen, die zo menige kolom besteden aan het uitstallen van onze fouten, het zouden aandurven deze cijfers op hun frontpagina af te drukken?
Laten deze cijfers voor zich zelf spreken. Vertrouwen in de toekomst, zegt Lulofs, is een betrekkelijke zaak, maar als wij de rest van de wereld
| |
| |
als maatstaf nemen zou ik niet weten waarom ik geen vertrouwen in de toekomst van ons land zou hebben...
Er volgt een intermezzo als mevrouw Lulofs, die een leerlinge uitgeleide heeft gedaan, mij haar kleine atelier laat zien waar zij haar pottenbakkersoventje heeft en naar hartelust kan experimenteren, zij het niet meer, zoals vroeger in Amsterdam, in edelsmeedkunst.
Haar unica vertonen een geheel eigen smaak, de kleuren en motieven verraden een verworven, beheerste creativiteit, al noemt zij zich zelf, bescheiden, dilettante.
- Het is mijn hobby, zegt zij en haar hobby blijft dicht in de buurt van het werk dat haar echtgenoot op zo veel grotere schaal doet.
Het echtpaar Lulofs heeft drie dochters. Dorothea, de oudste, heeft haar studie voltooid, zij heeft Europa bezocht en wil nu ‘gewoon een baan als privé-secretaresse’. Nicolien bereidt zich voor op haar eindexamen en de tienjarige Madelon zie ik in de tuin spelen met een zwarte pop. Dat is het jongste dochtertje van Florence, de vrouwelijke Bantu-huisbediende. Eens te meer valt het mij op dat de meer ontwikkelde Afrikaner op een harmonieuze wijze weet om te gaan met de niet-blanke huisbedienden. Hoe geringer de ontwikkeling van de blanke is, zo is mij meer dan eens verzekerd, hoe groter de behoefte zich af te zetten tegen de zwarte. Een ernstig probleem voor de regering, voor de toekomst van Zuid-Afrika.
- Als de wereld ons met rust laat, zegt Lulofs - dan geloof ik dat wij hier aan de vooravond staan van een periode van snelle en gezonde uitbreiding van ons industrieel apparaat. Dat zal ten gevolge hebben dat wij aan een groot deel van onze Bantu-bevolking nog meer werk kunnen verschaffen, wat ook onze plicht is en dat wij ook een stroom van emigranten aan het werk kunnen zetten. Ik ben altijd een groot voorstander van emigratie geweest.
Mijn optimistische gedachten spruiten voort uit de grote voordelen die wij in dit land bezitten. Onuitputtelijke voorraden mineralen en grondstoffen, goedkope steenkool en elektriciteit, een prachtig klimaat, een prima industrie die het goedkoopste ijzer ter wereld levert en de ruggesteun van onze goudindustrie, die ons elk jaar een 2500 miljoen gulden buitenlandse valuta bezorgt.
Ondanks de slechte pers die wij in het buitenland hebben (waar Zuid-Afrika naar mijn stellige mening ten onrechte het zwarte schaap is), is er toch nog veel investeringskapitaal beschikbaar vanuit landen zoals Engeland.
Dit land heeft 1800 miljoen Rand in Zuid-Afrika belegd tegenover slechts 1500 miljoen Rand in de Verenigde Staten. Zulk kapitaal komt nog steeds binnen, uit Engeland met een tempo van 20 miljoen Rand per jaar. We hebben enorme projecten in voorbereiding. Het Oranje-rivier schema, in omvang te vergelijken met het Deltaplan in Nederland, zal in de komende
| |
| |
tien jaar 450 miljoen Rand opslokken en onze grote staatsbedrijven zoals Iscor (IJzer), Sasol (Olie), Escom (elektriciteit) en de Spoorwegen hebben grotere uitbreidingsprogramma's dan ooit tevoren. Ook het goudmijnbedrijf verwacht nog een stijging in de jaarlijkse produktie. Als er dus van buiten af geen al te grote druk op ons wordt uitgeoefend kunnen wij de toekomst optimistisch onder de ogen zien.
- Is het een wedloop met de tijd? vraag ik, doelend op de stroomversnelling der historie. - Professor Keet heeft geschreven: Die klok het al gelui...
Ik denk aan de talloze vermoeiende en vaak vruchteloze gesprekken die ik in de afgelopen maanden had met Nederlanders en Zuid-Afrikaners over het grote probleem waarvoor de drie miljoen blanken in Zuid-Afrika staan. Zij, die met behulp van de zwarte bevolking het land gemaakt hebben tot wat het nu is en nu voor de gigantische opgave staan een weg te vinden om met de hen omringende volkeren in vrede te leven. Ik heb thans met eigen ogen kunnen zien wat Zuid-Afrika doet voor de zwarte bevolking in de sectoren van onderwijs, behuizing en medische verzorging. Ik nam ook kennis van de grote zendingsactiviteit die er is, vooral van de zijde van de Neder-Duits Gereformeerde Kerk.
- Ja, zegt Leslie Lulofs, die te veel realist is om deze vraag uit de weg te gaan. Hier wringt de schoen natuurlijk wel. Het al te snelle tempo waarmee de Afrikaanse en ook andere inheemse gebieden politieke vrijheid verkrijgen van de Westerse mogendheden doet natuurlijk zijn invloed gelden op onze eigen zwarte bevolking. We zitten dus voor het dilemma dat, als wij dit spel zouden meespelen, en dus ons land zo te zeggen aan de zwarte bevolking overhandigen, dit ongetwijfeld tot chaos zou leiden omdat onze inheemse bevolking nog lang niet in staat is een modern land als Zuid-Afrika te besturen.
Ik behoef u zeker niet te herinneren aan het feit dat er nog altijd veel meer zwarte dan blanke immigranten ons land binnenstromen. Nergens in Afrika zijn de lonen van de zwarten zo hoog als in Zuid-Afrika en wordt zoveel voor hen gedaan. In Zuid-Afrika, meer dan in enig ander gebied van het Afrikaanse continent, krijgt de zwarte bevolking gelegenheid mee te doen in de evolutie, maar het tempo moet voorshands beperkt blijven. - Aan de andere kant, zegt Lulofs, - zijn er maar weinig denkende Zuid-Afrikaners die geloven dat de huidige politiek, waarbij de kleur de absolute scheidslijn is, op den duur gehandhaafd zal kunnen blijven. Het is nu maar de vraag hoe de oplossing van dit alles-overheersend probleem zal gaan plaats vinden.
Wij, de fabrikanten, geloven dat de snelle uitbreiding van de industrie, waardoor wij van een groot gedeelte van onze onder-ontwikkelde bevolking toch een soort middenstand kunnen maken, de oplossing binnen ons bereik brengt. Via de economie zal op den duur de scheidingslijn wel
| |
| |
degelijk verdoezelen. Maar natuurlijk is de vraag of de buitenwereld bereid is ons de tijd te laten.
- En de ontwikkeling zoals die zich nu afspeelt in Midden-Afrika?
- Ik ben van mening dat de ‘vrijgekomen’ Afrikaanse landen de wereld zullen bewijzen dat het langs de weg van onmiddellijke politieke vrijheid helemaal niet gaat en dat dientengevolge de stemming in de oudere europese landen en in Amerika ten opzichte van Zuid-Afrika zal verbeteren. Daarom ga ik rustig door met het uitbreiden van mijn fabriek. Ik doe mee aan de algemene actie die wij, de fabrikanten in Zuid-Afrika, voeren om de lonen van onze Bantu-werknemers zo snel mogelijk te verhogen en om hun levensomstandigheden in alle opzichten te verbeteren.
In 1930 betaalde de Zuid-Afrikaanse industrie een totaalbedrag van zes miljoen Rand aan zijn Bantu-werknemers. In 1960 was dit bedrag gestegen tot over de vierhonderd miljoen. Ik geloof niet dat er één land ter wereld is waar de vooruitgang van de onder-ontwikkelde bevolking in zulke cijfers uitgedrukt kan worden.
Als de heer Lulofs mij afzet bij het Victoria Hotel in de Pleinstraat zeg ik:
- Eigenlijk weet ik nog weinig van u.
- Misschien maar goed ook, zegt hij met een beminnelijke glimlach, waarachter zich een moeilijk te doorgronden mens verbergt.
In elk geval ben ik blij met het openhartige gesprek dat ik met een der ‘captains of industry’ mocht hebhen. Een oud-Nederlander, die in het zakenleven van de Republiek Zuid-Afrika een unieke plaats inneemt. Ik weet ook, dat de economie en industrie haar eigen, vaak onnaspeurlijke wegen gaan, ongeacht welke politiek bovendrijft.
|
|