Ze was gereed tot de strijd, dat zag ik wel, maar ik negeerde dat.
- Helemaal niet superieur hoor, nonsens! Vertel es, Catolientje, hoe is het in de Archipel? Ben je er nog kort geleden geweest?
- Met Kerst, zei ze.
Ze was toch geen kind meer dat ik argeloos kon uithoren. Haar ogen zeiden: Wat wil je eigenlijk van mij weten?
- Er is veel veranderd, mijnheer Gerben, - maar u heeft in elk geval herkenbare oorlogsherinneringen achter gelaten...
Klein nest dat je bent, dacht ik.
- Hoe zo?
Ze wachtte nog even en genoot zichtbaar van de innerlijke spanning die ik blijkbaar toch verried.
- Weet u... zei ze, - toen ik met Kerst mijn koffer voor de deur zette, zag ik opeens al die kerven in de blauwe stoep...
- Houthakken? lachte ik, opgelucht.
- Precies! Weet u nog hoe ik als een mager scharminkel in de Delistraat rond u heen sprong om de spaanders bij elkaar te zoeken?
- Ja... dat zijn inderdaad herkenbare herinneringen... zei ik, gerustgesteld. - Maar de mènsen? Tante Trees zeker heel oud?
- Die schat... stokoud... Tachtig jaar... Acht jaar heeft ze gejammerd om in haar huis terug te mogen komen. En nu zit ze er, hè? Clandestien natuurlijk... Ze heeft de bovenvoorkamer gekregen... arme ouwe ziel...
- Nu heeft ze niets meer om voor te vechten, hè?
- Hoeft ook niet... Maar ze wil nog altijd mensen zien, veel mensen...
- Er is maar één tante Trees, zei ik, in gedachten.
- Er is ook maar één Archipel...
- Waar zou 'em dat toch in zitten? 't Is toch eigenlijk