de naam van blonde Mientje gegeven (hart van prikkeldraad!) en bleef bij voorkeur uit haar buurt. Ze was te luid en eigenlijk te hysterisch.
- Doe nou maar niet of jij Tolstoj in je zak hebt... zei Van Nierop, een berucht recensent. Dat citaat heb je gisteren pas in ‘De Groene’ gelezen. Het is bovendien niet compleet. Weet je wat Sonya, de vrouw van Tolstoj, op haar beurt in haar dagboek schreef?
- Nou...? Laat es horen..., hitste blonde Mientje.
- Ze had zestien kinderen gebaard en was niet minder dan haar man gedesillusioneerd. Ze zag zichzelf blijkbaar als het zuivere meisje dat door een gedepraveerd monster in bezit genomen was. ‘Mijn zelfrespect wordt in de modder getrapt. Ik ben niets anders dan een ellendige worm met ochtendziekte, een dikke buik, twee rotte tanden en een vernietigend gevoel van eigenwaarde.’
- Leve het burgerlijk huwelijk! Kees, voor mij een rondje... riep een van blonde Mientjes vrienden.
Hugo had Tolstoj, de apostel van de vrede, nog bovenaan op het lijstje staan van de klassieken, aan wier werk hij te weinig was toegekomen. Het enige wat hem, behalve ‘Oorlog en Vrede’ was bijgebleven, was de tragische vlucht van zijn landgoed in de Russische winter, als tachtigjarige.
Terug in de Koninklijke Bibliotheek vond hij een hem nog onbekend gebleven bron over de ongehuwd gebleven Maurits de Braziliaan, waarin hij een lang gezochte aanwijzing trof over diens verhouding tot de andere sexe. Het was een citaat uit een vers van Vondel: ‘Mauritus, van 't jock der vrouwen vrif’.
Toen hij die avond thuis kwam belde Marjan dat Joke bij haar was. Of hij nog even aankwam. Joke, die nu vrij was.
Hij ging er heen met lood in de schoenen en wenste zich op dat ogenblik op een Zuidzee-eiland. Als er één vrouw was aan wie hij nog wat liefde was verschuldigd, was het niet Lien, die zijn vurige jongensliefde had versmaad, maar Joke, de zuster van Stans. Er had een geheim, nooit verzegeld verbond tussen hen bestaan. Het huwelijk was voor