In de weinige uren die hen nu nog restten wisselden ze kaartjes en noemde hij haar het adres van een betrouwbare advocaat in Toronto, nadat ze hem met weinig woorden over het doel van haar reis had ingelicht.
- Ik moet er in Montreal uit, maar het is niet onmogelijk dat ik ook nog in Toronto kom. Dan logeer ik in het Carlton Hotel. Terug ga ik over New York, daar zitten onze grootste afnemers.
De naam Leenhouts was hem niet onbekend. Tot Liesbeths verwondering dacht hij daarbij niet aan haar vader, maar aan oom Hugo's eerste roman ‘De zoon die thuisbleef’.
- Ach, je hebt van die boeken die jaar en dag in je kast blijven staan. Destijds toch geen onaardig verhaal al weet ik me niet alles meer te herinneren, verontschuldigde hij zich. - Ja, ik heb drie jaar geleden mijn vrouw verloren. Heb een prima huishoudster die goed is voor de kinderen. Geen mens om mee te trouwen, onder ons gezegd. Trouwen, dat moet je eigenlijk maar één keer in je leven doen. Ik zeg: eigenlijk. Want als er kinderen zijn... enfin, ik zal u daar niet mee vermoeien. Ik wens u een prettige vakantie en sterkte met uw nicht...
Betty stond op de luchthaven. Helemaal geen meelijwekkend vrouwtje maar een jonge, chique geklede vrouw, die haar lijn heel wat beter had bewaard dan zij. Niettemin vloog er een lichte ontroering over dat knappe gezicht, dat, bij nader inzien, toch wel, zeker naar 's lands wijs, behoorlijk opgemaakt was.
Roy, haar zoontje, had zwijgend toegezien. Handen geven was er niet bij, alleen maar een achteloos ‘Hi’. Het ontging Liesbeth niet dat de jongen haar scherp opnam.
Toen hij, thuisgekomen in Betty's flatje, naar haar koffer bleef kijken, liet ze zich vermurwen en gaf ze hem het voor hem bestemde pakje.
Roy was een kwartier gelukkig met de Hollandse molen waarvan de wieken konden draaien. Daarna hoorden ze in de belendende kamer schoten knallen. Hij had er een schietschijf bij.