- Weet je het dat Agaath je vader in een kast gestopt heeft? Wat zal hij foeteren! Hij was altijd zo driftig!
Het was maar een kort en vreemd intermezzo; daarna sprak zij weer normaal. Van Agaath had hij gehoord dat moeder de laatste dagen druk aan het praten was met het grote portret dat tegenover haar bed hing. Hetzelfde getekende portret dat zij, nu veertig jaar geleden, drie maanden had weggeborgen eer zij het durfde ophangen.
- Het gebeurt meer, zei Freek, dat kort voor de dood een periode optreedt waarin de tijd wegvalt. Bij moeder is dat het begin van het einde denk ik. Zij is vanmorgen nog even opgestaan om naar buiten te kijken. Daarna vond Agaath haar op bed. Ze ligt er als een gevelde boom. De dokter zegt dat het vandaag kan aflopen.
Geen van beiden had veel behoefte tot praten. Er was genoeg te denken.
- Laat mij maar hier blijven, zei Hugo, toen ze een poos rond haar bed hadden gestaan.
- Zou je dat wel doen? vroeg Agaath.
- Laat me... vroeg hij dringend.
Haar adem ging zwaar en als hij het zweet van haar voorhoofd wiste gleed er iets van een glimlach over haar gezicht. - Kent u me nog, moeder?
- Jij was de jongste, zei ze fluisterend.
Als hij moe werd van zitten ging hij een poosje staan. Zitten en opstaan. De laatste dag van moeders leven. Hij kon zich niet voorstellen hoe het daarna zou zijn. De anderen hadden zoveel langer van haar mogen genieten dan hij. Straks werd er een band doorgesneden die met niets anders was te vergelijken. Als het er op aan kwam was je eigen vrouw toch een vreemde vergeleken bij je moeder.
Een lang leven, drie en tachtig jaar, dacht hij. Moeder is ook kind geweest. Hij zag haar opeens in de wieg liggen in het Veerhuis in Tholen.
Wat moest een mens meemaken van de wieg tot het graf? De vrouwtjes van het knikkerkerkje hadden het haar al moeilijk gemaakt met hun zondebesef en hun messcherpe keur tussen bekeerd en onbekeerd. Hugo kende alle verhalen uit haar eigen mond: haar schuldbewust omzien naar de kerk-