Hij haalde een klein doosje uit zijn zak. Er zaten oorbellen in, twee zilveren klompjes.
- Wunderbar...
Snel keerde ze zich om en ontdeed zich van haar eigen rose knoppen.
- Bitte... hou dat spiegeltje even vast, ja?
Huib maakte er een spelletje van. Hoger... te hoog... te laag... ja... zo was het goed.
Nadat ze een vluchtige blik op zich zelf had geslagen keek ze hem opeens stralend aan.
Hij had haar wel over de balustrade willen tillen, maar de klok waarschuwde hem. De Deense kust was al dichtbij.
- Martchen... zeg eens... heb je al een vaste vriend?
Ze keek hem aan met een raadselachtig lachje.
- Nog niet... maar je kunt nooit weten...
- Hoe bedoel je dat?
- Je kunt nooit weten, zei ze nogmaals. Ze wist al te goed dat ze een jong, mooi meisje was. Misschien iets te kieskeurig.
- Het is wel een wonder dat je nog niet verloofd bent, Martchen. Met hoeveel mannen en jongens kom je dagelijks in aanraking...
- Heel veel, zei ze, een tikje ironisch, met een hartveroverend spotlachje waarmee ze duidelijk genoeg demonstreerde dat ze in haar beroep afstand wist te bewaren.
Op dit moment keek Huib om. Hij voelde een paar ogen in zijn rug, maar toen hij zag dat het Sjors was die joviaal naar de klok wees, zei hij gerustgesteld maar tegelijk gehaast: - Martchen... ik heb nog drie dagen vakantie... volgende week. Ken je Kopenhagen?
- Het moet een mooie stad zijn...
- Zullen we er samen heen gaan?
Ze keek hem sprakeloos aan en moest even adem scheppen.
- Een mooie stad... Tivoli... de Kleine Zeemeermin... mooie winkels...
- Maar Haib... dat gaat toch niet?
- Waarom niet? Ik bedoel het serieus!
- Aber... aber... wacht een ogenblik, bitte?
Ze holde weg en kwam op het nippertje terug toen de boot al aanlag.