Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 220]
| |
hem in sijn wer--ken om; Loovt hem in sijn hei--ligdom; Loovt den God
van groo---ter machten, In 't uitspan---sel sij---ner krachten.
Ga naar margenoot+ Loovt den hoogen Opper-heer;
Deunt gesangen t' sijner eer;
Loovt hem in sijn werken om;
Loovt hem in sijn heiligdom;
Loovt den God van grooter machten,
In 't uitspansel sijner krachten.
Ga naar margenoot(2) Loovt hem om sijn mogendheid,
Om sijn groote heerlijkheid.
| |
[pagina 221]
| |
Ga naar margenoot(3) Bralt sijn lov met singen uit;
Loovt hem met basuin-geluid;
Mengt daar harpe-toonen onder,
En des trommels grov gedonder:
Ga naar margenoot(4) Laat het klinkend' luiten-hout
Soet eenstemmig sijn getrouwd
Aan de pijpend' sijne fleuit,
Dat de klang door 't land heen steuit;
Laat de sacht gekrabde snaaren
Met het orgel t' saamen paaren.
Ga naar margenoot(5) Loovt hem met het wonder-schel,
Vrolijk-schat'tend cimbel-spel;
Deunt den lov des Heeren; deunt,
Dat het lucht-gewelvsel dreunt.
Ga naar margenoot(6) Loovt hem al wat mond kan reppen,
Al wat adem-lucht kan scheppen.
| |
[pagina 222]
| |
Psalm XCII. 2. 3.
Het is goed, dat men den HEERE loove: ende uwen naame Psalmsinge, o! Alderhoogste! Dat men in den morgen-stond uwe goedertierenheid verkondige; ende uwe getrouwigheid in de nachten. |
|