Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
[pagina 124]
| |
Ga naar margenoot(1) Gelukkig is gelukkig is de man,
Die in geen raad der boosheid-bouwers wandelt;
En die niet staat, bi volk, dat wrevel handelt,
Op 't grouwel-pad; maar houd sijn voet 'er van.
Die op den bank van 't swadd'rig spotterdom
Niet sitten gaat; sijn tong, en haar gebuiren
Den hel-vorst niet tot ratels wil verhuiren;
Maar haat al 't praat, dat lelijk is en krom.
Ga naar margenoot(2) Wiens herten-lust is in Jehovâs wet;
Daar son en maan hem staag in besig vinden;
Wiens oogen haar aan 's Heeren letters binden;
Wiens lijv en siel op deugd-doen is geset.
Ga naar margenoot(3) Hi lijkt een fraai bi helder beeken-wijn
Geplante boom in vrakke veld-gehuchten;
Wiens blad niet valt; die swanger is van vruchten.
In al sijn doen fal hi gelukkig sijn.
| |
[pagina 125]
| |
Ga naar margenoot(4) Also is 't met de goddeloose niet;
Si sijn als kaf, dat felle bulder-winden
Verstuiven doen, en plots'lijk wech verswinden;
So dat men 't niet bestendig blijven siet.
Ga naar margenoot(5) Geen boose sal bestaan in Gods gericht,
Geen helle-wicht in 't heil-getal der vroomen.
Ga naar margenoot(6) Maar op den weg van die het hert betoomen
Om goed te doen, heeft God een gunst-gesicht.
Het grouwel-volk ontbeert dat groot geluk;
Si erven wis veel tonnen schats van rampen;
Haar wacht een vier, haar eeuwig aan te klampen;
Daar jammer is, ellende, smerten, druk.
|
|