Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Het achtste hoofd-stuk;WAAR IN
De Bruid wenscht den Bruidegom in den vleesche geopenbaard te sien (1): Sibegeert van hem ondersteund en omhelsd te worden (3). De Bruidegom besweert de Dochteren Jerusalems, dat si de ruste des Bruids niet sleuren (4). De Dochteren Jerusalems verwonderen haar over de deftigheid des Bruids, opkomende uit de woestijne ende leunende op haaren Bruidegom (5). De Bruid segt de opwekkinge van haar aan den Bruidegom gedaan (5): Si bidt, om nooit van sijne lievde gescheiden te worden (6): Si spreekt van haare Jonge Suster (Gemeinte uit de heidenen) (8). De Bruidegom geevt te kennen de sorge, die hi voor sijnen wijngaard draagt (11): Hi beveelt, dat de Bruid hem haare stemme hooren laate (13). De Bruid wenscht na de haastige komste des Bruidegoms (14).
Hier sijn spreekende
BRVID, BRVIDEGOM, DOCHTEREN JERVSALEMS. | |
[pagina 89]
| |
Bruid.Sang: Sarabande.OCh dat gi mi (o! Lievste!) waart een broeder! En dat gi soogt
de borsten mijner moeder! Dat ik u op dees' lag're straaten vond; Ik soud'
u kussen met mijn mond; Ik souw mijn armen om uw' lenden slaan; Ook souden
| |
[pagina 90]
| |
si mi niet verachten gaan.
Ga naar margenoot(1) Och dat gi mi (o! Lievste!) waart een broeder
En dat gi soogt de de borsten mijner moeder!
Dat ik u op dees' lag're straaten vond!
Ik soud' u kussen met mijn mond,
Ik souw' mijn armen om uw' lenden slaan,
Ook souden si mi niet verachten gaan.
Ga naar margenoot(2) Ik soud' u in mijns moeders huising leiden,
En gi soudt mi met uwe leering weiden:
Ik soud' u drank van kruider-wijn, en soet
Toebeek'ren eel granaate - bloed.
Ga naar margenoot(3) Dat onder 't hoosd sijn slinkerhand mi si,
En sijne rechter-hand omhelse mi!
| |
[pagina 91]
| |
Bruidegom.Sang. Courante.A Anhoort mijn woorden, Gi, din dees oorden (O Sions Docht'ren!)
spoort! Ik ik besweer u, hoort; Belet doch niet, Dat mijn Vriendin ge-
niet Een soe --- te rust, Haar's her ---- ten lust; Sie toe, dat gi haar vreugd
| |
[pagina 92]
| |
niet blust.
Ga naar margenoot(4) Aanhoort mijn woorden,
Gi, d'in dees oorden
(O Sions Docht'ren!) spoort!
Ik ik besweer u, hoort;
Belet doch niet,
Dat mijn Vriendin geniet
Een soete rust,
Haars herten lust
Sie toe, dat gi haar vreugd niet blust.
| |
[pagina 93]
| |
Dochteren Jerusalems.Sang: Poliphemus aan de strande---WIe is 't, die w' uit de woestijnen Sien verschijnen, Die daar treedt
so deftiglijk? Si wiens fraaije leedtjes leunen, Ende steunen Op haar Liev
so lievelijk?
| |
[pagina 94]
| |
Ga naar margenoot(5) Wie is 't, die w' uit de woestijnen
Sien verschijnen,
Die daar treedt so destiglijk?
Si wiens fraaije leedtjes leunen,
Ende steunen
Op haar Liev so lievelijk?
| |
Bruid.Sang: Bon Dimel hoch da tom ids her---
'k HEb (Liev!) u onder d' appel-boom Gewekt; daar heeft in
| |
[pagina 95]
| |
sinerten-stroom Uw' swang're moeder u gebaard; Met smert u voorgebragt
op d' aard'.
'k Heb (Liev) u onder de appel-boomGa naar margenoot+
Gewekt; daar heeft in smerten-stroom
Uw' swang're moeder u gebaard;
Met smert u voortgebragt op d' aard.
Ga naar margenoot(6) Laat mi een segel op uw' hert
En armen sijn, dat ik niet werd'
Verlaaten; want de lievd' is groot,
S' is sterk s' is sterk, gelijk de dood:
| |
[pagina 96]
| |
Als 't grav is d' yver wonder-hard:
Een vier, dat d' heetste vlammen tart,
Sijn haare koolen, 't is een gloed,
Daar alle brand voor swichten moet.
Ga naar margenoot(7) Geen water-stroomen, geen rivier
Souw blusschen ooit dit minne-vier:
Schoon iemand al sijn schatten bragt
Voor deese lievd', hi wierd' veracht.
Ga naar margenoot(8) Een kleine Suster hebben wi,
Daar sijn nu nog geen borsten bi:
Wat sullen wi s' (als men haar
Sal spreeken) doen, dat nuttig waar?
| |
[pagina 97]
| |
Ga naar margenoot(9) Wanneer als marm'ren muir-werk si
Onwrikbaar is; dan sullen wi
Op haar een kostelijk kasteel
Van silver timm'ren wonder-eel.
So s' als een deur, die open staat,
Het waare woord inrijden laat,
Wi sullen haar bestekken gaan,
Met ced'ren planken-hout omslaan.
Ga naar margenoot(10) Ik ben een muir, mijn borsten sijn
Als toorens van een flonk're schijn:
'k Was in sijn oogen seer bemind,
Als eene, die den vreede vindt.
| |
[pagina 98]
| |
Bruidegom.Sang: De x. Geboden. Heft op u hert---EEn vruchtb're bergh vol wijngaard-boomen Had Davids scepter-
swaaijend' Soon; Daar op liet hi veel hoeders koomen, En nedersetten met
der woon.
| |
[pagina 99]
| |
Ga naar margenoot(11) Een vruchtb're berg vol wijngaard-boomen
Had Davids scepter-swaaijend' Soon;
Daar op liet hi veel hoeders koomen,
En nedersetten met der woon.
Die bragten ijder voor de vruchten
Hem duisend silverlingen aan.
Ga naar margenoot(12) Maar ik gaan (sonder ooit te vluchten)
Mijn wijngaard selver gade slaan.
De duisend silv're penning-schijven
Die sijn voor u, o! Salomon!
Maar tweemaal honderd laat gi blijven
Voor 't volk, op wien het hoeden ston.
Ga naar margenoot(13) O! Hovs-bewoonster! Uitverkoren!
De metgesellen (o! mijn Bruid!)
Die neigen na uw' stem haar ooren:
Laat mi doch hooren uw' geluid.
| |
[pagina 100]
| |
Bruid.Sang: Ontwaakt gi Nederlanders---KOomt haastig, mijn Beminde! Weest als een welp der hinden, Of rhee
die bi 't geboomt Der specerië-bergen, De winden schijnt te tergen: Koomt
haastig, Lievste! koomt.
| |
[pagina 101]
| |
Ga naar margenoot(14) Koomt haastig, mijn Beminde!
Weest als een welp der hinden,
Of rhee, die bi 't geboomt
Der specerië-bergen
De winden schijnt te tergen:
Komt haastig, Lievste! koomt.
| |
[pagina 102]
| |
Openbar. XIX. 9.
Salig sijn se, die geroepen sijn tot het Avond-maal van de Bruilovt des Lams. |
|