Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Het eerste hoofd-stuk:WAAR IN
Na het opschrivt (1);
De Bruid verlangt te gevoelen de lievde haars Bruidegoms (2): si segt de Dochteren Jerusalems, dat si wel swart is door 't beschijnen van de sonne, doch nochtans lievfelijk is (5): Vertoont haar gevaar onder de valsche broederen (6): bidt den Bruidegom, dat hi haar, waar sijne weiden sijn, aanwijse (7): Daar op antwoort haar de Bruidegom (8): hi prijst haar van wegen haare schoonheid (9): beloovt haar nog meerder cieraad (11). De Bruid geevt te kennen haar groote blijdschap, die se schept uit de lievde des Bruidegoms (12). Hi toont het behaagen dat hi heeft aan de Bruid (15): ende Si is hem dankbaar, verheffende sijne schoonheid (16). Siverhaalt de vruchtbaarheid haarer bedsteede (16): ende de treftigheid haarer huisen (17).
Hier sijn spreekende BRUID, BRUIDEGOM. | |
[pagina 13]
| |
(1) Het hooge lied, 't welk Salomons is.
| |
[pagina 14]
| |
groo -- te lievden sijn Veel beter als d' aanlokkelij --- ke wijn, Waar na men
siet des werrelds kind' -- ren trippen.
Ga naar margenoot(2) Och dat mijn lieve Bruidegom
Mi rijk'lijk schonk (daar bid ik om)
De kussen van sijn weergaloose lippen!
Want (o! mijn Liev!) uw' groote lievden sijn
Veel beter als d' aanlokkelijke wijn,
Waar na men siet des werrelds kind'ren trippen.
Ga naar margenoot(3) Uw' oliën sijn seer bequaam
Tot reuk; uw' naam is aengenaam,
Uw' naam is als een balsem, die gevloten
| |
[pagina 15]
| |
Uit 't vles-verlaat, wel-geurig rookt: daarom
Wordt gi bemind van 't kuische maagdendom,
Dat draagt voor u een lievd' in 't hert beslooten.
Ga naar margenoot(4) Ei! trekt mi, trekt mi; dat ik u
Steeds naa-loop, en het quaade schuw';
Wilt mi tot u met lievde-kabels haalen.
De Koning, die 'k oneindig meerder acht
Als 't aardsche scepter-volk, heeft mi gebragt
In sijne gansch doorluchte binnen-saalen.
Ik sal een hertelijke vreugd
Bedrijven; ik sal seer verheugdGa naar margenoot+
In u sijn, Liev! naar u is mijn verlangen:
Ik sal uw' lievden (die wis groote sijn)
Verkondigen ver boven alle wijn:
Ik sal uw' lov uitschat'ren met gesangen.
D' oprechte, dien uw' goede handGa naar margenoot+
| |
[pagina 16]
| |
Steeds wel doet, sijn tot u ontbrand
Met lievde-vier, dat nimmer sal verdwijnen.
Ga naar margenoot(5) 'k Ben (Sions Docht'ren!) swart doch lievfelijk;
'k Ben Kedars tent in bruine kleur gelijk;
Nochtans ook schoon, als Salomons gordijnen.
Ga naar margenoot(6) Aanschouwt mi niet met walg; hoewel
Ik swartjes ben; om dat mijn vel
Van d' heete brand der son wat is bescheenen.
Mi haateden mijn valsche broers niet min;
Si stelden mi haar wijngaard-hoederin;
'k Verliet de mijn', na d' haare ging ik heenen.
Ga naar margenoot(7) Ei! segt, Gi, dien mijn siel bemint,
Waar is 't, daar m' uwe weiden vindt?
Waar legert g' in den middag uwe schaapen?
Want waarom soud' ik sijn als een, die haar
Van droevheid dekt, omswervend' hier en daar
Bi die seer valsch haar noemen uwe knaapen?
| |
[pagina 17]
| |
Bruidegom.Sang. Psalm 12. Doet ons bistand---SO gi 't niet weet; o Schoonste van de wijven! So gaat doch uit op mij-
ner schaapen spoor: Uw geities moet g' in klaver-weiden drijven, Daar d
herd'ren u haar woon-stoed stellen voor.
| |
[pagina 18]
| |
Ga naar margenoot(8) So gi 't niet weet; o Schoonste van de wijven!
So gaat doch uit op mijner schaapen spoor:
Uw' geitjes moet g' in klaver-weiden drijven,
Daar d' herd'ren u haar woon-steed stellen voor.
Ga naar margenoot(9) Vriendin! Vriendin! ik acht in alle deelen
U boven all' de peerden, die gespand
Sijn in 't gereid der treftige garreelen
Van Phar'os koets, in 't trots AEgypten land.
Ga naar margenoot(10) Uw' kaaken sijn seer liev'lijk in de spangen;
Uw' schoone hals is wonder-kostelijk
Met ketenen van oester-vrucht omhangen,
Het puikste puik van 't Indiaansche rijk.
Ga naar margenoot(11) Wi sullen u (o Lievste!) spangen smeeden
Van teist'rend' goud, uit Ophirs hert gesocht,
Op 't aardist', als een praal van cierlijkheden,
Met stipkens van fijn silver door gewrocht.
| |
[pagina 19]
| |
Bruid.Sang: O! Kers-nacht---TErwijl de groote Opper-koo --- ning In d' alderhoogste
hemel-woo ---- ning Sit heerlijk aan sijn ronde dis, Bi d' heil gen, die sijn
lov staag neuren; So geevt mijn nardus sijne geu --- ren, So rijk,
| |
[pagina 20]
| |
dat 't waarlijk treff ---- lijk is.
Ga naar margenoot(12) Terwijl de groote Opper-kooning
In d' alderhoogste hemel-wooning
Sit heerlijk aan sijn ronde dis,
Bi d' heil'gen, die sijn lov staag neuren;
So geevt mijn nardus sijne geuren,
So rijk, dat 't waarlijk treff'lijk is.
Ga naar margenoot(13) Mijn Lievste, die mijn siel doet hupp'len,
Is mi een puidtje myrrhe-drupp'len,
Dat bi mijn borsten steeds vernacht.
Ga naar margenoot(14) Hi is mi als een cyprus-trosje,
Dat in een lustig wijngaard-bosje
Van Engedi is voort-gebragt.
| |
[pagina 21]
| |
Bruidegom.Sang: Noster natus est salvator---SIet, gi gi sijt schoon, Vriendinne! Gi sijt krachtigh schoon voorwaar:
Oogen hebt gi, vol van minne, Als der duiven, kuisch en klaar.
Ga naar margenoot(15) Siet, gi gi sijt schoon, Vriendinne!
Gi sijt krachtig schoon voorwaar:
| |
[pagina 22]
| |
Oogen hebt gi, vol van minne,
Als der duiven, kuisch en klaar.
| |
[pagina 23]
| |
groente vrak uitgroeit, Als uit vruchtb're ak - - ker - steeden.
Ga naar margenoot(16) Siet, gi sijt weergaaloos schoon,
Lievste Bruid'gom, Godes soon!
Gi sijt gansch vol liev'lijkheden:
Ons voortreff'lijk bedsteed bloeit,
Dat 'er groente vrak uitgroeit,
Als uit vruchtb're akker-steeden.
Ga naar margenoot(17) Onse huisingen sijn sterk,
Onvergank'lijk ced'ren-werk
Sijn haar vaste balken-rijen;
Van het best cypressen hout
Sijn seer aangenaam geboud
Ons doorluchte galerijen.
|
|