Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XXII] [p. XXII] Ter eeren van den Soetsingenden Digter Vitus Ringers, Meester der Vrië kunsten, Wiisgeer, ende Preekheer van Ried. op sijn stigteliik sangprieel. Singt ons van de Liederen Sions. MOgte ik met Cherubiine pennen Op Sions heilig toppunt rennen, En was mi dat een Helikon: Ik soud' seer hereliik opsingen, So datme bi de hemellingen Miin iversangen horen konn. De Leuw en Beer en Ruesbedwinger, De lieveliike Psalmesinger, [pagina XXIII] [p. XXIII] D' Hebreuwse Apollo op Moria, Soude ik naduenen nu in 't vleien Tot God om hulp', dan in 't beschreien Miins sonds, dan 't lov, Halleluja: Maar daar hore ik dien braaven Ringers Soet spelen met siin vlugge vingers Op eenen Nederlandse ve'el Een reeks van d' Harpeslagers Psalmen, Daar hoor' 'k op Friese herders halmen Het selvde ook blasen uur siin keel. Miin Vriend, hore ik nog and're dingen! Ik hoor' de gulde bruudlov singen Van u met een vergode tong', d' Welk die drie duusend Spruekespreker, Die Tempelbouwer, Sions Preker (Door godliik vuur ontsteken) song. Hi song hoe dat de Bruud (het herte Van lievd' doorgrievt) voelt minnesinerte, [pagina XXIV] [p. XXIV] En iilt na haaren Bruudegom; Waar si hem vindt, daar moets' hem roemen, Si moet het gants begeerliik noemen, Wat in hem is en aan en om: Hoe minliik datse hem kann strelen En hem 't verhemeld' herte ontstelen: Hoe datse hem om kussjes vleit; De Bruudegom (beweegt door 't vleien) Soekt haar na 't ledekant te lei'en, Na 't ledekant met lievd' doorspreidt. Daar priist hi haar' volmaakte leden Haar' schoonheid, en haar' heil'ge seden, Haar' minliikheid, haare eerbaarheid, Daar noemt hi haar siin Bruud, Vriendinne, Siin Suster, Duuve, Koninginne, Siin Liev, die hem in 't herte leit. Dus worden honderd duusend monden (Te schateren uw' lov) ontbonden, [pagina XXV] [p. XXV] Welk' roepen t' saam eendragtigliik: Uw' geest draavt juust na 's Konings spooren, Uw' tong' laatt fig als 's Hemans horen, En duent een hemelse musiik. Wi wensen dat de bruudlovs salen (Alwaar de Bruud en Bruud'gom pralen) We'ergallemen uw' bruudlovs sang, En dat het, de beschaavde ooren Van 's Bruudtjes Suster so doorbore, Dat si na 't bruudlovs feest verlang': Alsdan sullt gi in witte kleeden (Genoodt) tot deese bruudlov treden Met haar, daar d' eene streelt de ve'el, Een ander blaast de fleuit, een ander Mengt keel en snaaren door malkander, Een ander priist uw Sangprieel. J: v. JUKKEMA Harlinger, Kenspruek Sonder End, Vorige Volgende