tijd bi Uw' H. Ed. te woonen, ende seer gemeensaam te verkeeren, om Uw' H. Ed. met mijne geringe kennisse te dienen) weetende, daar door aangeprikkeld wierd, Uw' H. Ed., als sijnde een, door hoogheid van afkomst, ende van eigen deugden, ende daar bi ook van ampt seer aansienlijk persoon, dit mijn geringe werkje (op dat 'et met Uw' H. Ed.s glans-rijke naam becieraad sijnde, van de fitse aanvallen der venijnige gal-braakers des te meer bevrijd mochte sijn) toe te eigenen. So is 't daarenboven, dat de uitneemende, van Uw' H.