Volledige werken. Deel 1
(1884)–Theodoor van Rijswijck– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
Voorrede dezer Nieuwe Uitgave.De 10e Mei 1849 was een dag van rouw voor het Vlaamsche vaderland. Tusschen de onoverzienbare scharen eener diep ingetogene menigte, die de straten van Antwerpen vervulde, trok een lijkstoet langzaam voort, gevolgd door duizende personen, uit alle streken van den moedergrond toegestroomd, om eene laatste hulde te brengen aan een geliefden doode: het was de volksdichter Theodoor Van Ryswyck, welke dien dag ten grave werd gevoerd. Sedert dit jammerlijk afsterven zijn er thans reeds vijf en dertig jaren verloopen; maar toch is zijne nagedachtenis nog in aller aandenken bewaard gebleven, en zijn naam zal nimmer worden uitgewischt, zoolang de Vlaamsche taal door het volk gesproken wordt. Want hij was een der eerste en kloekste voorvechters in den strijd voor de wedergeboorte onzer Nederduitsche letteren en stond altoos onverschrokken op de bres, ter wering van den Franschen geest uit het Vlaamsche volksleven. Ondanks allerhande tegenkan- | |
[pagina VI]
| |
ting, welke hij bij zijn streven ondervond; ofschoon zijne pogingen door machtigen en grooten voortdurend werden miskend, en alhoewel hij zelve niet zelden met nood en gebrek te kampen had, bleef hij zijne roeping getrouw. Maar vond hij geene hoegenaamde aanmoediging aan hoogerhand, te meer mocht het hem verheugen dat het volk zijne hekelverzen las en herlas en luide zijne liederen zong. Het zaad dat hij met volle handen kwistig rondstrooide, was dus op geen onvruchtbaren akker gevallen. Hij, de man uit de mindere burgerklas gesproten, vond in dien stand ook den meesten bijval, en dit was hem voldoende; dit was voor hem de zoetste belooning. Inderdaad, terwijl schier al de dichtbundels van die dagen thans teenemaal vergeten zijn, leven de zijne nog immer in vollen bloei en hebben nog niets van hunne oorspronkelijkheid verloren. Het beste bewijs daarvan is de overgroote bijval, welke deze nieuwe uitgave zijner werken mocht ontmoeten. Door deze uitgave hebben wij in eene wezenlijke behoefte voorzien, want de vorige drukken zijner gezamenlijke werken kunnen niet als volledig, en nog veel minder als correct worden beschouwd. Alzoo hebben die heeren uitgevers de vrijheid genomen, niet alleen zijne spelling te wijzigen, maar zelfs verzen te veranderen, omtezetten of weg te laten, iets wat zij stoutweg ‘verbeteren’ durfden heeten!..... Wij, die gewoon zijn eene kat met haren waren naam te bestempelen, noemen zulke handelwijze: ‘knoeierij.’ Wijlen Prudens Van Duyse was de eerste die zich aan dergelijk oneervol werk vergreep: Na het overlijden van den vader onzer letterkunde, den hoogst bekwamen en onvergetelijken J.F. Willems, verzamel- | |
[pagina VII]
| |
de hij de verspreide gedichten en tooneelspelen van dien schrijver. Sommigen werkte hij geheel om, en andere versmolt hij tot de helft; kortom, Willems zelve zou zijn eigen werk in dien warboel niet meer hebben herkend, ofschoon het boekdeel met den titel van Nalatenschap van J.F. Willems prijkte. - Doktor Snellaert riep het eerst de aandacht op die waarlijk al te brutale verknoeiing, en hij tikte Van Duyse daarbij zoo duchtig op de vingers, dat deze nooit de hem toegediende les vergeten kon. En daaraan deed Dr Snellaert zeer wel; de vervalschers van een andermans werk moeten, even als de letterdieven, aan den schandpaal ongenadig worden gebrandmerkt. Ondanks die billijke afstraffing, vond Van Duyse's voorbeeld evenwel navolgers en waren er nog personen met die veranderzucht gekweld, welke, in dwazen overmoed, eene ontheiligende hand sloegen aan wat hun niet toebehoorde. Zelfs de verzen van den keurigsten onzer Nederduitsche dichters, de puike stukken van K.L. Ledeganck, werden na zijnen dood niet geëerbiedigd!.... J.F.J. Heremans, de schoonbroeder van den betreurden dichter, vond, in zijne hooge professorale wijsheid, sommige verzen niet naar zijnen zin en bracht er, onbeschaamd weg, wijzigingen aan toe. De man, die zelve nooit iets van eenig belang heeft voortgebracht, ontving later zijne afstraffing: de geleerde criticus, Nolet de Brauwere van Steeland, stelde hem, in eene hoogst merkwaardige brochuur, openlijk als letterdief aan de kaak. Welhoe! men herdrukt onze oudere schrijvers van voor eeuwen, getrouw in hunne oorspronkelijke spelling, en er worden personen gevonden, die niet aarzelen, aan de werken der nieuwere dichters, zoohaast zij overleden zijn, zulke veranderingen toe te | |
[pagina VIII]
| |
brengen, welke deze, by hun leven, voorzeker niet zouden hebben gedoogd!...
Op het herhaalde vriendelijk verzoek van den uitgever Lodewijk Janssens, hebben wij de taak op ons genomen, de werken van den volkspoëet, in hunnen oorspronkelijken tekst en volgens de tijdsorde waarin zij verschenen zijn, gerangschikt, geheel volledig opnieuw te verzamelen. Ten einde daarin te gelukken, hebben wij ons geene moeite gespaard, om zijne gedichten, in de maandschriften, jaarboekjes en dagbladen van dit tijdvak verspreid, op te sporen, te vergelijken en af te schrijven. Men vindt hier dus de verzen van den Door terug, zooals hij zelve ze heeft opgesteld, met al hunne gebreken, maar ook met al hunne schoonheden; met een woord, in gansch hunne eigenaardigheid. Wij hebben onzen arbeid gewetensvol vervuld en zijn overtuigd dat, in geval de volkszanger, van uit de hoogere sferen waar hij zich thans bevindt, op deze nieuwe uitgave zijne blikken kon laten gaan, hij dezelve volmondig goedkeuren en ons dank zeggen zou. Het levensbericht van den dichter, gansch onpartijdig, naar persoonlijke herinneringen en volgens de beste bronnen bewerkt, zal tot slot zijner werken, aan de talrijke inschrijvers worden afgeleverd.
Jos. STAES. |
|